ECLI:NL:RBZWB:2017:8276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
02-800761-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F. Felix
  • Kouwenhoven
  • Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van verkrachting en ontucht met minderjarige

In deze strafzaak stond de verdachte terecht voor verkrachting en subsidiaire ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft op 8 december 2017 uitspraak gedaan en de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De zaak werd behandeld op de zitting van 24 november 2017, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie voerde aan dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-onderzoek en de aangifte van de moeder van het slachtoffer. De verdediging betwistte de bewijsvoering en wees op inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kon worden gebaseerd. De aangifte van de moeder was gebaseerd op het verhaal van haar dochter, die niet zelf getuige was van de feiten. Het DNA-onderzoek toonde aan dat er een match was met het DNA van de verdachte, maar de rechtbank vond de bewijswaarde van het DNA-materiaal gering. De exacte vindplaats van het DNA was onduidelijk en er was onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van 'secondary transfer'.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat zij niet buiten redelijke twijfel kon vaststellen dat de handelingen, zoals beschreven door het slachtoffer, zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Hierdoor was er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte te veroordelen. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank hefte ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800761-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1951 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman: mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2017, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De gewijzigde tenlastelegging

De officier van justitie heeft ter terechtzitting om wijziging van de tenlastelegging gevorderd. Verdachte staat thans terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Goirle en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- het onverhoedse karakter van zijn handelingen,
- het overwicht van verdachte als minderjarige/meerderjarige,
- terwijl het te noemen slachtoffer lag te slapen en/of zich slapende hield,
- terwijl het slachtoffer zich in een rijdende auto bevond,
- met zijn hand onder de kleding en/of slip van na te noemen slachtoffer gaan,
en/of
[benadeelde partij] (geboren [geboortedag benadeelde partij] 2000) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten
- het een of meerdere malen in de vagina brengen/duwen van een of meerdere vinger(s) en/of met die vinger(s) op en neer gaan in de vagina;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Goirle en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedag benadeelde partij] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] door
- het met de hand in de onderbroek van die [benadeelde partij] te gaan en/of,
- het meermalen voelen aan/over de vagina van die [benadeelde partij] en/of,
- het meermalen, althans eenmaal, in de vagina duwen/brengen van zijn vinger(s) en/of,
- het meermalen, althans eenmaal, op en neer gaan met een of meer vinger(s) in de vagina.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van de moeder van [benadeelde partij] en de daarbij getoonde WhatsApp berichten, het proces-verbaal van bevindingen van het studioverhoor van [benadeelde partij] en de uitslagen van het DNA-onderzoek.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de verklaringen van [benadeelde partij] , welke telkens inhoudelijk van elkaar verschillen en waarbij de door [benadeelde partij] beschreven gang van zaken ook niet aannemelijk voorkomt.
Aan het verrichte DNA-onderzoek kan naar de mening van de verdediging voorts geen doorslaggevende bewijskracht worden toegekend. Er is een relatief geringe hoeveelheid DNA-materiaal aangetroffen, het materiaal is van minimaal twee mannen afkomstig, en de plaats van bemonstering van de slip van aangeefster is onduidelijk. Er kan dan ook niet worden vastgesteld hoe het DNA op de onderbroek van [benadeelde partij] terecht is gekomen. Daarbij komt nog dat verdachte stellig ontkent dit feit te hebben gepleegd. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan worden gebaseerd. Er dient daarom een zelfstandig bewijsmiddel - uit andere bron - te zijn dat de verklaring van [benadeelde partij] in voldoende mate ondersteunt.
De aangifte is afkomstig van de moeder van [benadeelde partij] . Haar verklaring is feitelijk gebaseerd op het verhaal dat zij van haar dochter heeft gehoord; zij was immers niet zelf in de auto aanwezig. Het studioverhoor van [benadeelde partij] en de aangifte van haar moeder zijn dan ook aan te merken als verklaringen uit één en dezelfde bron. Buiten deze verklaringen, bevat het dossier een foto van een aantal WhatsApp berichten die [benadeelde partij] direct na thuiskomst aan haar moeder heeft gestuurd. Hoewel deze wellicht iets kunnen zeggen over de gemoedstoestand van [benadeelde partij] op dat moment, zijn ook deze berichten afkomstig van [benadeelde partij] zelf, en dus uit dezelfde bron.
Daarnaast is er onderzoek gedaan naar DNA-sporen. De onderbroek van [benadeelde partij] is op een drietal plaatsen bemonsterd, welke monsters door het NFI zijn onderzocht.
Uit de bemonstering van het voorpand aan de binnenzijde van de onderbroek is een y-chromosomaal (mannelijk) DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat verdachte, of een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man, donor kan zijn van de mannelijke component van het DNA in deze bemonstering. De resultaten van het vergelijkend y-chromosomale DNA-onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker in het geval dat de hypothese dat verdachte of een in mannelijke lijn aan hem verwante man donor is, waar is, dan als de hypothese dat een willekeurige ander donor is, waar is.
De rechtbank overweegt dat er “een relatief geringe hoeveelheid” y-chromosomaal DNA is aangetroffen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden wat dat in deze zaak exact betekent.
Daarbij komt dat het y-chromosomaal DNA betreft, waardoor niet alleen verdachte, maar ook familieleden in de mannelijke lijn, als donor van dit materiaal kunnen worden aangewezen.
Tot slot blijft de exacte vindplaats van het DNA onduidelijk, nu als omschrijving voor de plaats van bemonstering ‘binnenzijde van het voorpand’ is genomen. Een meer specifieke plaatsaanduiding ontbreekt, waardoor onduidelijk is of dit net onder het elastiek (tailleband) of verder naar beneden (richting kruis) betreft.
Deze combinatie van factoren maakt dat de rechtbank de bewijswaarde van het aangetroffen DNA materiaal gering acht; de mogelijkheden dan wel de waarschijnlijkheid van “secondary transfer” zijn onvoldoende onderzocht (kunnen worden) Het rapport van het NFI ten aanzien van het DNA-materiaal kan dan ook niet worden aangemerkt als een (zelfstandig) bewijsmiddel dat de verklaring van [benadeelde partij] in voldoende mate ondersteund.
De rechtbank concludeert dat zij niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen, dat de handelingen, zoals omschreven door [benadeelde partij] , zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Dit maakt dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, waardoor de rechtbank niet wettig bewezen acht dat verdachte dit feit heeft begaan. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 1.750,-.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Felix, voorzitter, mr. Kouwenhoven en mr. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
8 december 2017.