Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De gewijzigde tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak stond de verdachte terecht voor verkrachting en subsidiaire ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft op 8 december 2017 uitspraak gedaan en de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De zaak werd behandeld op de zitting van 24 november 2017, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie voerde aan dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-onderzoek en de aangifte van de moeder van het slachtoffer. De verdediging betwistte de bewijsvoering en wees op inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer.
De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kon worden gebaseerd. De aangifte van de moeder was gebaseerd op het verhaal van haar dochter, die niet zelf getuige was van de feiten. Het DNA-onderzoek toonde aan dat er een match was met het DNA van de verdachte, maar de rechtbank vond de bewijswaarde van het DNA-materiaal gering. De exacte vindplaats van het DNA was onduidelijk en er was onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van 'secondary transfer'.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat zij niet buiten redelijke twijfel kon vaststellen dat de handelingen, zoals beschreven door het slachtoffer, zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Hierdoor was er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte te veroordelen. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank hefte ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.