ECLI:NL:RBZWB:2017:8277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
02-820651-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hertsig
  • A. Peters
  • M. Thielen-Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op parkeerterrein van Ikea in Breda

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging op het parkeerterrein van Ikea in Breda. De verdachte werd schuldig bevonden aan het meermalen slaan en stompen van het slachtoffer, [Slachtoffer 1], tijdens een conflict dat voortkwam uit interne onenigheid binnen de motorclub No Surrender. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij zelf geen geweldshandelingen heeft gepleegd, wel een actieve rol heeft gespeeld door het vervoer naar de locatie te verzorgen en door de groep te versterken. Dit leidde tot de conclusie dat hij medeverantwoordelijk was voor het openlijk geweld dat door zijn medeverdachten werd gepleegd.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van opzettelijke vrijheidsberoving, omdat er onvoldoende bewijs was dat het slachtoffer tegen zijn wil was meegenomen. De rechtbank overwoog dat het slachtoffer na het geweldsincident zelf naar huis was gegaan en geen melding had gemaakt van onvrijwillige detentie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 3 maanden op, met aftrek van voorarrest, en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen.

De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de verantwoordelijkheden van betrokkenen in dergelijke situaties, zelfs als niet iedereen direct geweld heeft gepleegd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de impact op omstanders, waaronder een gezin met een klein kind dat toevallig langs het incident liep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820651-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2017
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te ’s-Gravenhage
thans gedetineerd in de P.I. Huis van Bewaring Grave (Unit A + B)
raadsvrouw mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te ‘s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2017, waarbij de officier van justitie, mr. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
feit 1:
hij op of omstreeks 21 september 2016 te Breda, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de Kruisweide op de parkeerplaats van Ikea aldaar, in elk geval op of aan een openbare weg en/of een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen, althans eenmaal slaan en/of stompen op/tegen het hoofd althans het lichaam van voormelde [Slachtoffer 1] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of tegen andere delen van het lichaam van voormelde [Slachtoffer 1] en/of
- het omsingelen en/of omsluiten en/of opdrijven en/of achtervolgen van die [Slachtoffer 1]
terwijl dat geweld voor die [Slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel tengevolge had, te weten gezwollen ogen en opgezette jukbeenderen;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2016 te Breda, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade [Slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 1] :
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd, in elk geval het lichaam te schoppen en/of te trappen;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
feit 2:
hij op of omstreeks 21 september 2016 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [Slachtoffer 1] (nadat hij werd geslagen/gestompt en geschopt):
- vast te pakken en/of vast te houden en/of
- te dwingen om naar een personenauto (Volkswagen Passat)te lopen en/of meermalen, althans eenmaal in de richting van die personenauto te duwen en/of
- te dwingen om achterin die personenauto plaats te nemen en/of daarna weg te rijden;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, waarbij zij ten aanzien van feit 2 wijst op de camerabeelden en het feit dat [Slachtoffer 1] achterin zijn eigen auto werd gezien.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat hij geen geweldshandelingen heeft gepleegd en alleen maar aanwezig was op het parkeerterrein ten tijde van de vechtpartij. De raadsvrouw is ook van mening dat voor feit 2 wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, waarbij zij er op wijst dat [Slachtoffer 1] niet heeft aangegeven onvrijwillig met de auto te zijn meegegaan.
4.3
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.4
De bewijsoverwegingen
feit 1:
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen in het eindproces-verbaal inclusief de camerabeelden, in onderlinge samenhang bezien, feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
[Verdachte] was op 21 september 2016 tezamen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vanuit een wegrestaurant bij [plaats] naar het parkeerterrein van Ikea te Breda gereden met als duidelijk doel om slachtoffer [Slachtoffer 1] een vervelende boodschap te brengen. [medeverdachte 1] was degene die de afspraak met [Slachtoffer 1] bij Ikea had gemaakt, maar hij begaf zich in gezelschap van de drie andere verdachten om de boodschap, de missie kracht bij te zetten.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel onvoldoende vast komen te staan dat voorafgaand aan de ontmoeting met [Slachtoffer 1] (in het wegrestaurant) onderling afspraken waren gemaakt over het toepassen van geweld jegens [Slachtoffer 1] . Een enkel document, dat door de officier van justitie ter zitting is overlegd, waaruit zou volgen hoe binnen de motorclub [naam motorclub] – van welke club de verdachten lid zijn – normaliter in bepaalde situaties wordt gehandeld, is onvoldoende om de intentie voor het gebruik van geweld aan te nemen.
Uiteindelijk werd [Slachtoffer 1] op het Ikea-terrein door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] mishandeld. Gelet op zijn eigen verklaring en de camerabeelden, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] tweemaal in het gezicht van [Slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt. [medeverdachte 3] heeft bekend dat hij [Slachtoffer 1] meerdere klappen heeft gegeven, waarschijnlijk met zijn vuist. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] en de camerabeelden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] – door [getuige 1] omschreven als de donkere man met de lange rastaharen – [Slachtoffer 1] tevens heeft getrapt/geschopt, ook toen hij op de grond lag. [medeverdachte 2] heeft eveneens erkend dat hij [Slachtoffer 1] heeft geslagen. Verbalisanten [Verbalisant 1] en [Verbalisant 2] hebben op 22 september 2016 de verwondingen van [Slachtoffer 1] waargenomen, te weten gezwollen ogen en opgezette jukbeenderen.
Van verdachte [Verdachte] is weliswaar geen concreet geweld uitgegaan, maar hij heeft naast de omstandigheid dat hij de groep getalsmatig heeft versterkt op andere wijze een actieve en wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijk geweld. Hij heeft immers het vervoer verzorgd naar het parkeerterrein van Ikea te Breda. Daarnaast heeft hij zich samen met [medeverdachte 3] kort voor het voorval tussen [medeverdachte 1] en [Slachtoffer 1] alert opgesteld, nu op de camerabeelden is waar te nemen dat zij direct vanaf de betonblokken waarop zij zitten opstaan op het moment dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [Slachtoffer 1] hen voorbij lopen en op het moment dat [medeverdachte 1] [Slachtoffer 1] een duw geeft. [Verdachte] en [medeverdachte 3] houden blijkens de beelden nauwlettend in de gaten wat er tijdens het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [Slachtoffer 1] gebeurt en lopen samen in versnelde pas richting het tweetal als het gesprek uitmondt in een handgemeen. Op geen enkele manier distantieert [Verdachte] zich van het gebeuren. Sterker nog, [Verdachte] omsingelt en omsluit [Slachtoffer 1] samen met de medeverdachten, zodat het slachtoffer tijdens het gevecht niet gemakkelijk weg kan komen.
Verdachte [Verdachte] kan mede verantwoordelijk worden gehouden voor het geweld dat door de medeverdachten is toegepast.
[Verdachte] heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld.
feit 2:
De rechtbank heeft met betrekking tot de opzettelijke vrijheidsberoving het navolgende in ogenschouw genomen.
Uit diverse verklaringen van verdachten, getuige [getuige 2] en het onderzoek aan zendmastgegevens/telecommunicatie is gebleken dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [Slachtoffer 1] na het geweldsincident bij Ikea met de auto van [Slachtoffer 1] , een Volkswagen Passat, naar een [naam winkel] in Rijsbergen zijn gereden en daar nog een gesprek hebben gevoerd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [Slachtoffer 1] vrijwillig met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is meegegaan.
De melders, [naam 1] , die het geweldsincident (genoemd onder feit 1) hebben gadegeslagen, hebben niet kunnen zien of [Slachtoffer 1] onvrijwillig door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de auto werd meegenomen. [getuige 3] trekt zelf de conclusie dat [Slachtoffer 1] niet uit vrije wil was meegegaan, omdat [Slachtoffer 1] even tevoren in een gevecht verwikkeld was, de auto niet normaal wegreed maar wegscheurde en [getuige 3] achteraf berichten (in de media) had gehoord over een vrijheidsberoving.
De rechtbank heeft op de camerabeelden niet helder kunnen waarnemen wat er bij de auto van [Slachtoffer 1] gebeurde, hoewel het lijkt alsof [Slachtoffer 1] op enig ogenblik bij de auto wordt voortgeduwd. Op de beelden is bij het wegrijden van de auto te zien dat [Slachtoffer 1] achterin zijn eigen auto zit. Hij kan daarbij worden herkend aan zijn witte T-shirt.
De voornoemde omstandigheden – het gevecht, het duwen van [Slachtoffer 1] bij de auto, de situatie dat [Slachtoffer 1] achterin zijn eigen auto zat en het feit dat de auto hard wegreed – zouden er qua uiterlijke verschijningsvorm op kunnen duiden dat [Slachtoffer 1] opzettelijk van zijn vrijheid werd beroofd.
Niettemin zijn er ook elementen die er op wijzen dat [Slachtoffer 1] zonder dwang is meegegaan. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat het volgens de camerabeelden ongeveer anderhalve minuut na het geweldsincident heeft geduurd voordat [Slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de auto van [Slachtoffer 1] plaatsnemen en vervolgens wegrijden, terwijl de andere twee medeverdachten meteen na het voorval zijn weggelopen. In de tijdspanne vanaf de vechtpartij tot het instappen in de auto hebben zich kennelijk geen nieuwe geweldshandelingen meer voorgedaan, voor zover dat zichtbaar is op de camerabeelden.
De auto van [Slachtoffer 1] rijdt weg om 16.53 uur. Uit het zendmast/telecommunicatie-onderzoek blijkt dat [Slachtoffer 1] om 17.07 en 17.35 uur telefonisch contact had met zijn vrouw, zodat hij ogenschijnlijk vrij kon beschikken over zijn telefoon en daarvan gebruik kon maken.
In dit licht acht de rechtbank ook van belang dat [Slachtoffer 1] zelf heeft aangegeven dat hij op
21 september 2016 weer thuis was na het avondeten en dat “hij absoluut niet bang is voor de club of voor de verdachten”. [Slachtoffer 1] heeft niet kenbaar gemaakt dat hij destijds aan de ontstane situatie wilde ontkomen of dat hij direct naar huis had willen gaan. Evenmin heeft hij verklaard dat hij van zijn vrijheid beroofd is geweest en/of tegen zijn wil is meegenomen in zijn eigen auto.
Op grond van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat [Slachtoffer 1] door verdachte en de medeverdachten op enigerlei wijze is belet in zijn bewegingsvrijheid. De rechtbank acht daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van de opzettelijke vrijheidsberoving te kunnen concluderen. Zij zal verdachte derhalve van feit 2 vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair:
hijop
of omstreeks21 september 2016 te Breda, met
een ander ofanderen,
op ofaan de openbare weg en
/ofop een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de Kruisweide op de parkeerplaats van Ikea aldaar
, in elk geval op of aan een openbare weg en/of een voor het publiek toegankelijke plaats,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen
, althans eenmaalslaan
en/of stompen op/tegen het hoofd
althans het lichaamvan voormelde [Slachtoffer 1] en
/of
- het meermalen
, althans eenmaal,schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of tegen
andere delen vanhet lichaam van voormelde [Slachtoffer 1] en
/of
- het omsingelen en
/ofomsluiten
en/of opdrijven en/of achtervolgenvan die [Slachtoffer 1]
terwijl dat geweld voor die [Slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel tengevolge had, te weten gezwollen ogen en opgezette jukbeenderen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de beperkte rol die verdachte zou hebben gehad. Daarnaast vraagt zij verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat zij stellig de indruk heeft gekregen dat er weldegelijk voorafgaand aan het geweldsincident een overleg is geweest tussen verdachte, de medeverdachten en mogelijke andere clubleden in het wegrestaurant bij [plaats] met betrekking tot het afzetten van [Slachtoffer 1] als president van de motorclub [naam motorclub] . Dit gezien een sms-bericht dat een paar uur later is verspreid met als inhoud: “Brothers. Ik heb de spijtige mededeling dat onze [Slachtoffer 1] per direct de club heeft verlaten”, alsmede de verklaring van [Slachtoffer 1] zelf dat hij op de bewuste dag uit de club is gezet.
De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat er vanwege een conflict binnen de club uiteindelijk is gevochten op het openbare parkeerterrein van Ikea. Op de beschikbare camerabeelden van deze gebeurtenis is te zien dat een gezin met een klein kind passeerde vlak voordat het gevecht uitbreekt. Verdachte heeft met zijn handelwijze niet stil gestaan bij deze negatieve effecten voor anderen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van voorarrest een passende strafrechtelijke sanctie is. De rechtbank maakt geen onderscheid in de verschillende handelingen die verdachte en de medeverdachten ten tijde van het bewezenverklaarde hebben uitgevoerd. Zij hanteert in deze zaak als uitgangspunt: gelijke monniken, gelijke kappen.

7.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen goed: personenauto merk BMW, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken] .

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht 10, 27 en 141 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.6 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door
hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het onder 7 genoemde inbeslaggenomen goed;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hertsig, voorzitter, mr. Peters en mr. Thielen-Swaanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2017.