4.4De bewijsoverwegingen
feit 1:
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen in het eindproces-verbaal inclusief de camerabeelden, in onderlinge samenhang bezien, feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
[Verdachte] was op 21 september 2016 tezamen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vanuit een wegrestaurant bij [plaats] naar het parkeerterrein van Ikea te Breda gereden met als duidelijk doel om slachtoffer [Slachtoffer 1] een vervelende boodschap te brengen. [medeverdachte 1] was degene die de afspraak met [Slachtoffer 1] bij Ikea had gemaakt, maar hij begaf zich in gezelschap van de drie andere verdachten om de boodschap, de missie kracht bij te zetten.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel onvoldoende vast komen te staan dat voorafgaand aan de ontmoeting met [Slachtoffer 1] (in het wegrestaurant) onderling afspraken waren gemaakt over het toepassen van geweld jegens [Slachtoffer 1] . Een enkel document, dat door de officier van justitie ter zitting is overlegd, waaruit zou volgen hoe binnen de motorclub [naam motorclub] – van welke club de verdachten lid zijn – normaliter in bepaalde situaties wordt gehandeld, is onvoldoende om de intentie voor het gebruik van geweld aan te nemen.
Uiteindelijk werd [Slachtoffer 1] op het Ikea-terrein door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] mishandeld. Gelet op zijn eigen verklaring en de camerabeelden, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] tweemaal in het gezicht van [Slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt. [medeverdachte 3] heeft bekend dat hij [Slachtoffer 1] meerdere klappen heeft gegeven, waarschijnlijk met zijn vuist. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] en de camerabeelden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] – door [getuige 1] omschreven als de donkere man met de lange rastaharen – [Slachtoffer 1] tevens heeft getrapt/geschopt, ook toen hij op de grond lag. [medeverdachte 2] heeft eveneens erkend dat hij [Slachtoffer 1] heeft geslagen. Verbalisanten [Verbalisant 1] en [Verbalisant 2] hebben op 22 september 2016 de verwondingen van [Slachtoffer 1] waargenomen, te weten gezwollen ogen en opgezette jukbeenderen.
Van verdachte [Verdachte] is weliswaar geen concreet geweld uitgegaan, maar hij heeft naast de omstandigheid dat hij de groep getalsmatig heeft versterkt op andere wijze een actieve en wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijk geweld. Hij heeft immers het vervoer verzorgd naar het parkeerterrein van Ikea te Breda. Daarnaast heeft hij zich samen met [medeverdachte 3] kort voor het voorval tussen [medeverdachte 1] en [Slachtoffer 1] alert opgesteld, nu op de camerabeelden is waar te nemen dat zij direct vanaf de betonblokken waarop zij zitten opstaan op het moment dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [Slachtoffer 1] hen voorbij lopen en op het moment dat [medeverdachte 1] [Slachtoffer 1] een duw geeft. [Verdachte] en [medeverdachte 3] houden blijkens de beelden nauwlettend in de gaten wat er tijdens het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [Slachtoffer 1] gebeurt en lopen samen in versnelde pas richting het tweetal als het gesprek uitmondt in een handgemeen. Op geen enkele manier distantieert [Verdachte] zich van het gebeuren. Sterker nog, [Verdachte] omsingelt en omsluit [Slachtoffer 1] samen met de medeverdachten, zodat het slachtoffer tijdens het gevecht niet gemakkelijk weg kan komen.
Verdachte [Verdachte] kan mede verantwoordelijk worden gehouden voor het geweld dat door de medeverdachten is toegepast.
[Verdachte] heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld.
feit 2:
De rechtbank heeft met betrekking tot de opzettelijke vrijheidsberoving het navolgende in ogenschouw genomen.
Uit diverse verklaringen van verdachten, getuige [getuige 2] en het onderzoek aan zendmastgegevens/telecommunicatie is gebleken dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [Slachtoffer 1] na het geweldsincident bij Ikea met de auto van [Slachtoffer 1] , een Volkswagen Passat, naar een [naam winkel] in Rijsbergen zijn gereden en daar nog een gesprek hebben gevoerd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [Slachtoffer 1] vrijwillig met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is meegegaan.
De melders, [naam 1] , die het geweldsincident (genoemd onder feit 1) hebben gadegeslagen, hebben niet kunnen zien of [Slachtoffer 1] onvrijwillig door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de auto werd meegenomen. [getuige 3] trekt zelf de conclusie dat [Slachtoffer 1] niet uit vrije wil was meegegaan, omdat [Slachtoffer 1] even tevoren in een gevecht verwikkeld was, de auto niet normaal wegreed maar wegscheurde en [getuige 3] achteraf berichten (in de media) had gehoord over een vrijheidsberoving.
De rechtbank heeft op de camerabeelden niet helder kunnen waarnemen wat er bij de auto van [Slachtoffer 1] gebeurde, hoewel het lijkt alsof [Slachtoffer 1] op enig ogenblik bij de auto wordt voortgeduwd. Op de beelden is bij het wegrijden van de auto te zien dat [Slachtoffer 1] achterin zijn eigen auto zit. Hij kan daarbij worden herkend aan zijn witte T-shirt.
De voornoemde omstandigheden – het gevecht, het duwen van [Slachtoffer 1] bij de auto, de situatie dat [Slachtoffer 1] achterin zijn eigen auto zat en het feit dat de auto hard wegreed – zouden er qua uiterlijke verschijningsvorm op kunnen duiden dat [Slachtoffer 1] opzettelijk van zijn vrijheid werd beroofd.
Niettemin zijn er ook elementen die er op wijzen dat [Slachtoffer 1] zonder dwang is meegegaan. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat het volgens de camerabeelden ongeveer anderhalve minuut na het geweldsincident heeft geduurd voordat [Slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de auto van [Slachtoffer 1] plaatsnemen en vervolgens wegrijden, terwijl de andere twee medeverdachten meteen na het voorval zijn weggelopen. In de tijdspanne vanaf de vechtpartij tot het instappen in de auto hebben zich kennelijk geen nieuwe geweldshandelingen meer voorgedaan, voor zover dat zichtbaar is op de camerabeelden.
De auto van [Slachtoffer 1] rijdt weg om 16.53 uur. Uit het zendmast/telecommunicatie-onderzoek blijkt dat [Slachtoffer 1] om 17.07 en 17.35 uur telefonisch contact had met zijn vrouw, zodat hij ogenschijnlijk vrij kon beschikken over zijn telefoon en daarvan gebruik kon maken.
In dit licht acht de rechtbank ook van belang dat [Slachtoffer 1] zelf heeft aangegeven dat hij op
21 september 2016 weer thuis was na het avondeten en dat “hij absoluut niet bang is voor de club of voor de verdachten”. [Slachtoffer 1] heeft niet kenbaar gemaakt dat hij destijds aan de ontstane situatie wilde ontkomen of dat hij direct naar huis had willen gaan. Evenmin heeft hij verklaard dat hij van zijn vrijheid beroofd is geweest en/of tegen zijn wil is meegenomen in zijn eigen auto.
Op grond van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat [Slachtoffer 1] door verdachte en de medeverdachten op enigerlei wijze is belet in zijn bewegingsvrijheid. De rechtbank acht daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van de opzettelijke vrijheidsberoving te kunnen concluderen. Zij zal verdachte derhalve van feit 2 vrijspreken.