ECLI:NL:RBZWB:2017:8404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
AWB 17_3775
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inschaling van een politieambtenaar na waarnemingstoelage in hogere functie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder, over de inschaling in de functie van Operationeel Expert GGP. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van 18 april 2017, waarin zijn inschaling in een hogere salarisschaal werd vastgesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 10 november 2017 in Breda gehouden, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W. de Klein, en de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. C.F.H. Ermans en mr. J. van Hoof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in het bestreden besluit het salaris van eiser in september 2016 op € 3.871,66 heeft vastgesteld, en dat bij indeling in een hogere schaal het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal wordt vastgesteld op het salaris dat onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot ligt. Eiser voerde aan dat de waarnemingstoelage in het verleden te laag was vastgesteld, waardoor hij in september 2016 een hoger salaris had moeten ontvangen en per 1 oktober 2016 in schaal 9, trede 13 had moeten worden ingeschaald.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef zijn standpunt ten aanzien van de inschaling onvoldoende had gemotiveerd, maar dat het motiveringsgebrek niet leidde tot schade voor eiser. De rechtbank concludeerde dat de inschaling van eiser op juiste wijze had plaatsgevonden en dat er geen aanleiding was om artikel 10, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) opnieuw toe te passen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank droeg de korpschef wel op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden en veroordeelde de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3775 AW

uitspraak van 22 december 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. W. de Klein,
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 april 2017 (bestreden besluit) van de korpschef inzake de inschaling in de functie van Operationeel Expert GGP.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F.H. Ermans en mr. J. van Hoof.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was aangesteld als Senior GGP. Dit betreft een functie die beloond wordt volgens schaal 8. Hij heeft een gemiddelde werktijd van 38 uur per week. Zijn periodiekmaand is april.
Vanaf 1 juli 2015 is eiser de functie van Operationeel Expert GGP gaan waarnemen. Dit betreft een functie die beloond wordt volgens schaal 9. Partijen zijn overeengekomen dat eiser een waarnemingstoelage krijgt, die tijdens de waarneming zal meegroeien zolang het maximum in de waarnemende schaal nog niet is bereikt. Het startpunt van de waarnemingstoelage is het verschil tussen schaal 8, trede 13, en schaal 9, trede 11.
Bij besluit van 22 december 2016 (primair besluit) is eiser per 1 oktober 2016 bevorderd naar de functie van Operationeel Expert GGP. Volgens de korpschef wordt eiser ingeschaald in schaal 9, trede 12.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Volgens eiser dient hij per 1 oktober 2016 ingeschaald te worden in schaal 9, trede 13.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. De korpschef stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Het salaris van eiser (inclusief de waarnemingstoelage) in de maand september 2016 bedraagt € 3.871,66. In het geval van indeling in een hogere schaal, wordt het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal vastgesteld op het salaris gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot. Het salaris is per 1 oktober 2016 vastgesteld op € 3.877,84. Dit komt overeen met schaal 9, trede 12.
3. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. De korpschef heeft de waarnemingstoelage in het verleden te laag vastgesteld. Als eiser de juiste toelage had gekregen, dan had hij in september 2016 een salaris (inclusief waarnemingstoelage) moeten krijgen wat gelijk is aan schaal 9, trede 12. Eiser had dan door de bevordering per 1 oktober 2016 ingeschaald moeten worden in schaal 9, trede 13. Eiser doet een beroep op het redelijkheidsbeginsel, artikel 10, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
Motiveringsgebrek
4. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef zijn standpunt ten aanzien van de inschaling onvoldoende heeft gemotiveerd. Zo blijkt uit de besluiten niet wat het startpunt van de waarnemingstoelage is geweest. Dit kon ook niet worden beredeneerd uit de hoogte van de door eiser ontvangen waarnemingstoelage. Uit het verweerschrift van 30 oktober 2017 blijkt overigens dat de korpschef de waarnemingstoelage in het verleden verkeerd heeft berekend.
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, nu het aannemelijk is dat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank heeft namelijk – voorafgaand aan de zitting – aan de korpschef gevraagd om over de periode van 1 juli 2015 tot en met 1 oktober 2016 inzichtelijk te maken wat eisers salaris was in zijn formele (schaal 8) functie, welk salaris hij zou genieten wanneer de salarisschaal met het hogere maximumsalaris (van de waargenomen functie) voor eiser zou hebben gegolden, en wat eiser heeft gekregen. Uit de reactie van de korpschef van 26 oktober 2017 en het verweerschrift is alsnog duidelijk geworden hoe de korpschef tot de inschaling is gekomen.
Wettelijk kader
5. Artikel 10, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) luidt als volgt:
Ingeval van indeling in een hogere schaal wordt, met inachtneming van artikel 11, het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal vastgesteld op het salaris gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot.
Artikel 10, tweede lid, van het Bbp luidt als volgt:
In bijzondere gevallen kan het salaris worden vastgesteld op een hoger bedrag in de voor de ambtenaar geldende salarisschaal.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder m, van het Bbp luidt als volgt:
Dit besluit verstaat onder salaris: het bedrag dat met inachtneming van de bepalingen van dit besluit voor de ambtenaar is vastgesteld aan de hand van één van de bijlagen van dit besluit, inclusief de op grond van artikel 9a toegekende periodieken.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder v, van het Bbp luidt als volgt:
Dit besluit verstaat onder bezoldiging: de som van het salaris, de toelagen, met uitzondering van de toelagen, bedoeld in de artikelen 12b, 12c, 12d, 12g, en artikel 16, eerste lid, alsmede de uitkering, bedoeld in artikel 25a, indien Onze Minister zulks bepaalt.
Beoordeling
6. Uit het wettelijk kader volgt dat bij indeling in een hogere schaal wordt uitgegaan van het salaris. Anders dan bij bezoldiging valt de waarnemingstoelage niet onder het salaris.
7. In de Nota van Toelichting bij artikel 10 van het Bbp staat het volgende vermeld:
[…] In andere gevallen, dat wil zeggen indien er geen bedrag in de hogere salarisschaal bestaat dat overeenkomt met het bedrag in de oude salarisschaal, en het oude salaris niet lager is dan de laagste periodiek van de hogere schaal, wordt het nieuwe salarisbedrag ingevolge het nieuwe tweede lid vastgesteld op het bedrag in de nieuwe schaal dat onmiddellijk boven het naasthogere bedrag ligt ten opzichte van het oude salarisbedrag (Stbl. 2011, 273).
8. De rechtbank is van oordeel dat de inschaling van eiser op een juiste wijze heeft plaatsgevonden en overweegt daartoe als volgt. Op 1 oktober 2016 zat eiser in zijn formele functie in schaal 8, trede 14. Dit betreft een bedrag van € 3.751,03 bij 38 uur (€ 3.553,61 bij 36 uur). Dit bedrag komt niet voor in schaal 9. Op grond van de toelichting bij artikel 10 van het Bbp wordt eisers salarisbedrag dan vastgesteld op het bedrag in de nieuwe schaal dat onmiddellijk boven het naasthogere bedrag ligt ten opzichte van het oude salarisbedrag.
In eisers geval is het naasthogere bedrag in schaal 9 € 3.765,59 bij 38 uur (€ 3.567,41 bij 36 uur). Dit is schaal 9, trede 11. Het bedrag in de nieuwe schaal dat onmiddellijk boven dit bedrag ligt, is € 3.877,67 bij 38 uur (€ 3.673,59 bij 36 uur). Dit is schaal 9, trede 12.
9. Eiser heeft nog een beroep gedaan op artikel 10, tweede lid, van het Bbp. De rechtbank is echter van oordeel dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om eisers situatie aan te merken als bijzonder geval. De rechtbank acht daarbij van belang dat – gelet op de toelichting bij artikel 10 van het Bbp – het tweede lid al is toegepast bij de inschaling van eiser in schaal 9, trede 12. Het ligt dan ook niet in de rede om dit artikellid nogmaals toe te passen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat als eiser per datum waarneming was bevorderd naar schaal 9, hij op 1 oktober 2016 ook zou zijn ingeschaald op schaal 9, trede 12. Eiser is dan ook niet benadeeld door de keuze van de korpschef om hem de functie van Operationeel Expert GGP eerst te laten waarnemen.
Conclusie
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
11. Gelet op het motiveringsgebrek ziet de rechtbank wel aanleiding om de korpschef op te dragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. Daarnaast zal de rechtbank de korpschef veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.