In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder, over de inschaling in de functie van Operationeel Expert GGP. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van 18 april 2017, waarin zijn inschaling in een hogere salarisschaal werd vastgesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 10 november 2017 in Breda gehouden, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W. de Klein, en de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. C.F.H. Ermans en mr. J. van Hoof.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in het bestreden besluit het salaris van eiser in september 2016 op € 3.871,66 heeft vastgesteld, en dat bij indeling in een hogere schaal het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal wordt vastgesteld op het salaris dat onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot ligt. Eiser voerde aan dat de waarnemingstoelage in het verleden te laag was vastgesteld, waardoor hij in september 2016 een hoger salaris had moeten ontvangen en per 1 oktober 2016 in schaal 9, trede 13 had moeten worden ingeschaald.
De rechtbank oordeelde dat de korpschef zijn standpunt ten aanzien van de inschaling onvoldoende had gemotiveerd, maar dat het motiveringsgebrek niet leidde tot schade voor eiser. De rechtbank concludeerde dat de inschaling van eiser op juiste wijze had plaatsgevonden en dat er geen aanleiding was om artikel 10, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) opnieuw toe te passen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank droeg de korpschef wel op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden en veroordeelde de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.