Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of de activiteiten van de belanghebbende een bron van inkomen vormen. De belanghebbende, die sinds 2011 diverse activiteiten ontplooit, waaronder het aanbieden van adviesdiensten en het verkopen van kunst en antiek, heeft in de jaren 2011 tot en met 2016 verlies geleden. De inspecteur betwistte dat de activiteiten van de belanghebbende als een bron van inkomen kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn activiteiten redelijkerwijs een voordeel kon verwachten. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende, ondanks zijn inspanningen, in de onderhavige jaren geen positieve resultaten heeft behaald en dat de activiteiten van meet af aan verlieslijdend zijn geweest. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat er sprake was van een staking van zijn onderneming, aangezien er geen bron van inkomen was.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van een bron van inkomen bij verlieslijdende ondernemingen en de criteria die daarbij in acht moeten worden genomen.