Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[Naam notaris] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 november 2016 met de daarin vermelde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 31 januari 2017.
2.Het geschil
“legitieme massa”zulks te lezen als
“legitieme portie”, hetgeen de rechtbank dienovereenkomstig zal lezen.
3.De beoordeling
2 september 2014 in contact gekomen met de notaris en op de hoogte geraakt met het bestaan en inhoud van het testament van erflaatster alsmede met de door de notaris opgestelde verklaring van erfrecht.
daadwerkelijkebekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon. Het gaat om bekendheid met de feiten en omstandigheden; niet is vereist dat de benadeelde ook daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden (HR 26 november 2004, NJ 2006/115, ECLI:NL:HR:2004: AR1739). Verder geldt dat het beginsel van subjectieve bekendheid in redelijkheid moet worden toegepast. Uiteindelijk hangt het van alle omstandigheden van het geval af of een beroep op verjaring slaagt (HR 9 juli 2010, LJN BM1688, NJ 2012, 194).
19 september 2014 aan [Eiseres] , zoals hiervoor weergegeven onder r.o. 3.1 sub e. Dat is het moment waarop [Eiseres] bekend is geworden met het handelen van de notaris en derhalve met de aansprakelijke persoon. Hetzelfde geldt met betrekking tot de vereiste bekendheid met de schade. Tot omstreeks september 2014 was er voor [Eiseres] geen schade nu [Eiseres] ter comparitiezitting onweersproken heeft verklaard dat haar stiefvader ( [Naam echtgenoot] ) nog leefde toen erflaatster overleed en zij er toen vanuit is gegaan dat de nalatenschap van erflaatster aan haar [Naam echtgenoot] toekwam. Dit is juist nu bij testament van erflaatster niet is afgeweken van de wettelijke verdeling waardoor [Naam echtgenoot] als echtgenoot van erflaatster van rechtswege alle goederen van de nalatenschap van erflaatster heeft verkregen, alsmede de schulden van de nalatenschap die voor zijn rekening komen. Daarnaast is [Naam echtgenoot] op basis van het testament van erflaatster voor (1/100ste) tot erfgenaam benoemd én [Eiseres] en haar zus, [Kind 1] , tezamen en voor gelijke aandelen voor het resterende negenennegentig honderdste (99/100ste). Vast staat - zo bleek eerst ter comparitie - dat de stiefvader ( [Naam echtgenoot] ) van [Eiseres] in 2012 is overleden, terwijl gesteld noch gebleken is dat de nalatenschap van erflaatster nadien op enigerlei wijze aan de orde is gekomen. Gelijk in het arrest van de Hoge Raad, NJ 2012, 196 - waarop de notaris een beroep heeft gedaan - dient voor het aanvangen van de verjaringstermijn sprake te zijn van
daadwerkelijkebekendheid met zowel de schade als de aansprakelijke persoon, waarbij het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Gelijk hiervoor in r.o. 3.4. is overwogen geldt daarbij dat niet vereist is dat [Eiseres] daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden. Bij deze stand van zaken is derhalve niet relevant of [Eiseres] in 2007 had kunnen ontdekken dat de notaris betrokken was bij de nalatenschap van erflaatster alsmede dat zij erfgenaam van erflaatster was, zoals de notaris tevergeefs betoogt. Nu de zogeheten subjectieve bekendheid van [Eiseres] van 2014 dateert en deze op dit moment nog geen vijf jaar is geleden geldt daarom dat de verjaringstermijn van vijf jaar nog niet is verstreken. Het beroep van gedaagden op verjaring slaagt derhalve niet.
. Gelet op het voorgaande wordt de mogelijkheid aannemelijk geacht dat [Eiseres] schade heeft geleden, zodat haar vordering toewijsbaar is als hierna vermeld in het dictum.
€ 904,00(2 punten × tarief € 452,00)