6.2Bij de beoordeling of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject komt geen betekenis toe aan de gebruiksmogelijkheden van het voorgaande bestemmingsplan. Ook is een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit Milieueffectrapportage iets anders dan een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De aard en omvang van de ontwikkeling dienen op zichzelf te worden bezien. Het project voorziet in de herontwikkeling van een deel (1.106 m²) van een langdurig leegstaand bedrijfspand op een bedrijventerrein in een gemengd gebied. De herontwikkeling vindt plaats in een stedelijke omgeving met meerdere bedrijventerreinen in de nabijheid. Voorts zijn de milieugevolgen van de activiteiten in het pand beperkt en is daarmee ook de aard en omgang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling beperkt. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat sprake is van een beperkte wijziging van het gebruik. Het project is daarom géén stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Artikel 5, zesde lid, van Bijlage II van het Bor staat dus niet in de weg aan de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 4, aanhef en negende lid, van Bijlage II van het Bor juncto artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo.
7. Nu de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo volgt uit de Wabo dat college terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast. Voorts heeft het college, gelet op het voorgaande, het project terecht niet getoetst aan de zogeheten ladder van duurzame verstedelijking.
8. Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid heeft het college beleidsvrijheid, reden voor de bestuursrechter om die beslissing terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om al dan niet de omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik te verlenen.
9. Het plan om ter plaatse af te wijken van het bestemmingsplan is getoetst aan het bestaande ruimtelijke beleid en beoordeeld op de gevolgen voor de leefomgeving. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college op basis van de ruimtelijke onderbouwing heeft kunnen concluderen dat het vestigen van een evenementenlocatie in een deel van het pand aan de [adres evenementenlocatie] aansluit op bestaande beleidskaders en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
10. Ten aanzien van het door verzoekers ter zitting ingenomen standpunt dat uit de toelichting van het bestemmingsplan volgt dat ter plaatse sprake is van een beperking milieucategorie 1 of 2 merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de verbeelding en de daarbij behorende regels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag wat ter plaatse op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De niet-bindende plantoelichting heeft alleen betekenis indien de op de verbeelding aangegeven bestemming en de bijhorende planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf of in onderlinge samenhang bezien, onduidelijk zijn. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Uit artikel 7.1.1. van de planregels volgt immers dat de gronden ter plaatse bestemd zijn voor het uitoefenen van bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 zoals vermeld in de Lijst van bedrijfsactiviteiten.
11. Voor wat betreft de vraag of voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ingevolge artikel 7.1.2, onder a, van de planregels dienen bij het bouwen, het uitbreiden of veranderen van functies (ook in bestaande gebouwen) overeenkomstig het door de gemeente [gemeente plaats] vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid, zoals opgenomen in de ‘Parkeerfondsverordening gemeente [gemeente plaats] ’, voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. De vraag of het college bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen terecht is uitgegaan van een evenementenlocatie beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Uit zowel de aanvraag als de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften blijkt dat het pand als evenementenlocatie in gebruik wordt genomen. Op grond van zowel de Parkeerfondsverordening als de Nota parkeernormen geldt voor een evenementenhal ter plaatste een norm van 8,5 parkeerplaatsen per 100 m². Met 94 parkeerplaatsen op eigen terrein voldoet [naam B.V.] . aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
12. Ten aanzien van de geluidsuitstraling van de evenementenlocatie heeft onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau] (hierna: [naam onderzoeksbureau] ) een akoestisch rapport opgesteld. Uit het rapport blijkt dat onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de activiteiten voor de in de buurt van de evenementenlocatie gelegen woningen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de reguliere evenementen en de incidentele luidere muziekevenementen. Geconcludeerd is dat de maximale geluidsniveaus ruim voldoen aan de ingevolgde de gemeentelijke notitie geldende grenswaarden. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek door [naam onderzoeksbureau] onvolledig is of dat aan juistheid van conclusies van het onderzoek moet worden getwijfeld. Verzoekers hebben ook geen deskundig tegenrapport overgelegd.
13. Uit hetgeen onder 11. en 12. is overwogen volgt dat het college zich terecht op het stanspunt stelt dat het afwijken van het bestemmingplan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nabij gelegen woningen.
14. Voor het door verzoekers gestelde met betrekking tot de brandveiligheid van het gebouw stelt de voorzieningenrechter vast dat het college de Veiligheidsregio Midden- en West Brabant om advies heeft gevraagd ten aanzien van de realisatie van de evenementlocatie. Op 29 september 2017 heeft de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant aan het college meegedeeld dat de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit 2012. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet juist is.
15. De voorzieningenrechter volgt niet het door verzoekers ingenomen standpunt dat in de onderhavige procedure ook de aangevraagde vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) betrokken had moeten worden. In de Wabo zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden. Voorts is van belang dat de DHW een eigen toetsingskader kent en dat niet het college, maar de burgemeester bevoegd is om een dergelijke vergunning te verlenen.
16
.De verwachting is dat de verleende omgevingsvergunning bij de heroverweging in bezwaar in stand zal blijven. Er is dan ook geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.