ECLI:NL:RBZWB:2017:8607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8476
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/8476 en 16/8477
uitspraak van 29 december 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats X] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen
omzetbelasting opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen de volgende boetes opgelegd en belastingrente in rekening gebracht:
- tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013: € 61.544 aan nageheven omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.3501, hierna: naheffingsaanslag 2013), een boetebeschikking van € 3.077 en een beschikking belastingrente van € 2.595;
- tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014: € 14.576 aan nageheven omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.4501, hierna: naheffingsaanslag 2014) en een boetebeschikking van € 728.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 maart 2016 de naheffingsaanslagen en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 1 april 2016, door de rechtbank Amsterdam ontvangen op 4 april 2016, beroep ingesteld. De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen op 17 mei 2016 doorgezonden naar de rechtbank Noord-Holland.
1.4.
In haar uitspraak van 7 juli 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen de onderhavige uitspraken op bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen heeft belanghebbende verzet ingesteld.
1.5.
In haar uitspraak van 21 oktober 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland het verzet gegrond verklaard en, opnieuw uitspraak doende, zich onbevoegd verklaard. Vervolgens zijn de beroepen doorgestuurd naar deze rechtbank, alwaar ze op 27 oktober 2016 zijn ontvangen. In deze uitspraak is tevens bepaald dat op de kostenveroordeling voor de verzetprocedure zal worden beslist in de onderhavige procedure.
1.6.
De zaken zijn bij deze rechtbank geregistreerd onder de zaaknummers 16/8476 (naheffingsaanslag 2013 en de beschikking belastingrente) en 16/8477 (naheffingsaanslag 2014). Ter zake van de beroepen heeft de griffier een griffierecht van belanghebbende geheven van eenmaal € 334.
1.7.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2017 te Breda. Op deze zitting zijn de beroepen gelijktijdig behandeld. Voor de aldaar verschenen personen en voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt toegestuurd.
1.9.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.10.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd bij brieven van 13 november 2017.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende exploiteert onder meer een callcenter. Belanghebbende heeft op 5 januari 2013 een samenwerkingsovereenkomst met [verzekeringsmaatschappij] (hierna: [verzekeringsmaatschappij] ) gesloten. Deze samenwerkingsovereenkomst vermeldt onder meer, waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘bemiddelaar’:
“(…).
Overwegingen:
[verzekeringsmaatschappij] is een aanbieder van schadeverzekeringen in de branche Rechtsbijstand en beschikt over een vergunning als schadeverzekeraar als bedoeld inde Wft.
Bemiddelaar maakt haar bedrijf van het verlenen van (tele)salesactiviteiten voor opdrachtgevers.
[verzekeringsmaatschappij] wenst Bemiddelaar daartoe aan te stellen als verbonden bemiddelaar als bedoeld in artikel 2:81 lid 2 Wft en is bereid zich volledig verantwoordelijk te stellen voor Bemiddelaar, onder voorwaarde van de strikte naleving door Bemiddelaar van de bepalingen van deze Overeenkomst en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wft.
Bemiddelaar wenst haar aanstelling als verbonden bemiddelaar onder de voorwaarde van deze overeenkomst te accepteren.
(…)
2. Doel van deze Overeenkomst
2.1
Partijen beogen met het aangaan van deze Overeenkomst uitwerking en invulling te geven aan het in artikel 2:81 lid 2 (…) van de Wft gestelde vereiste dat [verzekeringsmaatschappij] volledig verantwoordelijk is voor Bemiddelaar.
2.2
De inhoud van deze Overeenkomst is slechts beperkt tot het bemiddelen ter zake van schadeverzekeringen in de branche in maan- en voor rekening van [verzekeringsmaatschappij] .
3. Verplichtingen Bemiddelaar
3.1 (…).
Bemiddelaar verplicht zich (…) jegens [verzekeringsmaatschappij] zorgvuldig alle toepasselijke bepalingen van de Wft na te leven, waaronder begrepen de gedragsregels betreffende:
o
deskundigheid
o
betrouwbaarheid en integriteit
o
zorgplicht en transparantie
(…)
3.2
Bemiddelaar zal geen andere rechtsbijstandverzekeringen Aanbieden dan de Rechtsbijstandverzekeringen van [verzekeringsmaatschappij] .
3.3
Bemiddelaar zal geen premies innen van de verzekeringen die door zijn bemiddeling tot stand zijn gebracht. Inning van premie van de door de bemiddeling van Bemiddelaar gesloten verzekeringen vindt plaats door [verzekeringsmaatschappij] .
3.4
Bemiddelaar zal ter zake de door zijn bemiddeling tot stand gekomen rechtsbijstandverzekeringen geen bedragen bestemd voor de cliënt in ontvangst nemen.
3.5
Bemiddelaar is gehouden door [verzekeringsmaatschappij] gegeven aanwijzingen in verband met de uitvoering van deze Overeenkomst op te volgen.
4. Verplichtingen [verzekeringsmaatschappij]
4.1
[verzekeringsmaatschappij] verplicht zich ervoor zorg te dragen dat Bemiddelaar (…) is aangemeld bij de AFM.
4.2
[verzekeringsmaatschappij] verplicht zich zorg te dragen dat Bemiddelaar (…) is aangemeld bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening.
(…)
4.4
Om haar bij haar bedrijfsvoering in verband met de Wft te ondersteunen, zal [verzekeringsmaatschappij] Bemiddelaar voor zien van:
(i) de nodige computerprogrammatuur, zoals offerte- en berekeningsprogramma’s (…);
(ii) trainings- en cursusmateriaal;
(iii) informatiemateriaal voor klanten; en
(iv) overige informatie die nuttig is voor de werkzaamheden als verbonden bemiddelaar.
(…)
7. Beloning en afstand portefeuillerecht
7.1
Bemiddelaar doet afstand van zijn portefeuillerecht als bedoeld in artikel 4:102 Wft.
(…).”
2.2.
Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase heeft belanghebbende verklaard dat er naast de samenwerkingsovereenkomst sprake is van een raamovereenkomst. Deze raamovereenkomst is niet overgelegd.
2.3.
Belanghebbende selecteert zelf de potentiële verzekerden uit een database die wordt aangeleverd door [verzekeringsmaatschappij] . Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende verklaard dat de bestanden met persoonsgegevens door [verzekeringsmaatschappij] worden ingekocht. De gegevens van die database worden door belanghebbende bewerkt zodat een lijst ontstaat die voor belanghebbende de hoogste slagingskans oplevert. Die selectie van gegevens is gebaseerd op eigen expertise van belanghebbende. Belanghebbende neemt telefonisch contact op en neemt het door [verzekeringsmaatschappij] opgestelde belscript door met de potentiële verzekerden. Desgewenst wordt telefonisch een conceptovereenkomst afgesloten. Aan [verzekeringsmaatschappij] wordt deze conceptovereenkomst dan wel de aan de hand van het belscript verzamelde lijst met gegevens ter beoordeling voorgelegd. Het is aan [verzekeringsmaatschappij] om de verzekeringnemer te accepteren.
2.4.
Voor de in 2.3 vermelde dienstverlening ontvangt belanghebbende een vergoeding van [verzekeringsmaatschappij] per gewerkt uur. Naast de hiervoor genoemde werkzaamheden voor [verzekeringsmaatschappij] verrichtte belanghebbende ook tegen vergoeding incassowerkzaamheden voor [verzekeringsmaatschappij] . De omzetverhouding tussen deze werkzaamheden voor [verzekeringsmaatschappij] bedraagt 90% voor werving verzekeringen en 10% voor incassowerkzaamheden.
2.5.
Belanghebbende heeft geen vergunning in de zin van de Wet financieel toezicht (hierna: Wft). Zij handelt in het kader van de samenwerkingsovereenkomst onder de Wft-vergunning van [verzekeringsmaatschappij] .
2.6.
Belanghebbende stond in 2013 en 2014 in het Register financiële dienstverleners van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) als verbonden bemiddelaar geregistreerd.
2.7.
In de jaren 2013 en 2014 heeft belanghebbende met betrekking tot de activiteiten die zij op grond van de samenwerkingsovereenkomst verrichtte op aangifte omzetbelasting voldaan onder de post “0%-niet belast” (rubriek 1e) tot de navolgende bedragen:
  • over het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 2013 in totaal: € 293.066;
  • over het tijdvak van 1 januari tot en met 31 maart 2014 in totaal: € 69.410.
2.8.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen als volgt berekend:
  • naheffingsaanslag 2013: € 293.066 * 21/100 = € 61.543;
  • naheffingsaanslag 2014: € 69.410 * 21/100 = € 14.576.
2.9.
Belanghebbende kan de nageheven omzetbelasting niet op [verzekeringsmaatschappij] verhalen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de in 2.1 tot en met 2.3 beschreven werkzaamheden van belanghebbende zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur bij het berekenen van de hoogte van de naheffingsaanslagen geen rekening heeft gehouden met de onmogelijkheid om de nageheven omzetbelasting te verhalen op [verzekeringsmaatschappij] . De naheffingsaanslagen kunnen in zoverre niet in stand blijven. Evenmin is in geschil dat indien de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de Wet OB kan worden toegepast, de werking van deze vrijstelling, als gevolg van de in 2.4 vermelde omzetverhouding, dat de nageheven omzetbelastingbedragen met maximaal 90% moeten worden verminderd.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn
aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.4.
Beide partijen concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslagen en de beschikking belastingrente. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de verminderingen.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader
4.1.
Op de voet van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de Wet OB zijn, voor zover in dit kader van belang, vrijgesteld met (her)verzekering samenhangende diensten verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen. De Unierechtelijke grondslag van deze bepaling is artikel 135, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Btw-richtlijn waarin tekstueel vrijwel hetzelfde is bepaald als in de aangehaalde nationaalrechtelijke bepaling.
Met verzekering samenhangende diensten verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen
4.2.
Handelingen zijn verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen, als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet de dienstverrichter in een betrekking staan met de verzekeraar en met de verzekerde. In de tweede plaats moet de activiteit van de dienstverrichter de essentiële aspecten van de functie van verzekeringstussenpersoon dekken, zoals het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die nieuwe cliënten met de verzekeraar (HvJ 17 maart 2016, Aspiro, C-40/15, ECLI:EU:C:2016:172, r.o. 37).
4.3.
Met betrekking tot de eerste voorwaarde overweegt de rechtbank als volgt. Belanghebbende staat in een feitelijke betrekking met de potentiële verzekerden en in een contractuele betrekking met [verzekeringsmaatschappij] . Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank aan de eerste voorwaarde voldaan. Een feitelijke betrekking met verzekerden is namelijk voldoende, ook als daarbij in naam van de verzekeraar wordt opgetreden. De aard van de betrekkingen is niet beperkt tot een bepaalde vorm (HvJ 3 april 2008, J.C.M. Beheer, C-124/07, ECLI:EU:C:2008:196, r.o. 24; zie ook onderdeel 36 van de conclusie in de zaak Aspiro van 23 december 2015, C-40/15, ECLI:EU:C:2015:850). Dat op het moment van doorverwijzen door belanghebbende aan [verzekeringsmaatschappij] nog geen sprake is van verzekerden maar van potentiële verzekerden, doet er niet aan af dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Dat is namelijk inherent aan de kernactiviteiten van een verzekeringstussenpersoon, zoals het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die nieuwe cliënten met de verzekeraar.
4.4.
Met betrekking tot de tweede voorwaarde overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de door de rechtbank in onderdeel 2 vastgestelde feiten en met name de in 2.3 omschreven activiteiten van belanghebbende, is naar het oordeel van de rechtbank ook aan de tweede voorwaarde voldaan. De activiteiten van belanghebbende bestaan namelijk uit het zoeken van potentiële verzekerden voor [verzekeringsmaatschappij] en het in contact brengen van die potentiële verzekerden met [verzekeringsmaatschappij] . Hiermee is tevens komen vast te staan dat de bemiddelingsdiensten van belanghebbende samenhangen met de verzekeringsdiensten van [verzekeringsmaatschappij] aan de verzekerden.
4.5.
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende aan [verzekeringsmaatschappij] naar het oordeel van de rechtbank met verzekering samenhangende diensten verricht in haar hoedanigheid van verzekeringstussenpersoon. Op de activiteiten van belanghebbende aan [verzekeringsmaatschappij] is daarmee de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de Wet OB van toepassing.
4.6.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen moeten worden verminderd volgens de volgende berekening:
- naheffingsaanslag 2013: € 293.066 * 21/121 = € 50.862,69 en vervolgens
vermindering met 90%, dus tot (afgerond) € 5.086;
- naheffingsaanslag 2014: € 69.410 * 21/121 = € 12.046,36 en vervolgens
vermindering met 90%, dus tot (afgerond) € 1.204.

5.Proceskosten

Proceskosten bezwaar, beroep en verzet
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep en het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.977 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzetschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag 2013 tot € 5.086 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de naheffingsaanslag 2014 tot € 1.204;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het ingestelde bezwaar en beroep ten bedrage van € 1.977;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht voor het ingestelde beroep van € 334 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 december 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter,
mr. M.M. Dondorp-Loopstra en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.