ECLI:NL:RBZWB:2017:8665

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17_1713 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van huurtoeslag en kindgebonden budget; verhouding tussen artikel 21a van de Awir en artikel 4:6 van de Awb

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 24 november 2017, wordt het verzoek tot herziening van huurtoeslag en kindgebonden budget door eisers behandeld. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 20 februari 2017, waarin hun verzoek om herziening van de huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2012 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het herzieningsverzoek van eisers is ingediend na het onherroepelijk worden van het recht op huurtoeslag over 2012, waardoor het verzoek te laat is ingediend. De rechtbank oordeelt dat artikel 21a van de Awir niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 4:6 van de Awb, dat betrekking heeft op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de door eisers overgelegde stukken van het college van burgemeester en wethouders. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/1713 HUUR T
tussenuitspraak van 24 november 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

[naam eiseres] ,te [woonplaats] , eiseres,
hierna tezamen; eisers,
en

de Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 20 februari 2017 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake zijn verzoek om herziening van de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 13 oktober 2017. Eisers zijn verschenen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij voorschotbeschikking van 29 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van eiser voor 2012 vastgesteld op € 1.742,-, het kindgebonden budget op € 1.017,- en de huurtoeslag op € 1.878,-.
Bij besluit van 11 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van eiser over 2012 definitief vastgesteld op € 1.048,- en het kindgebonden budget op € 717,-. Het bezwaar tegen dit besluit is door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van eiser over 2012 definitief op nihil gesteld.
Bij brief van 11 november 2015 hebben eisers een verzoek ingediend om een gedeelte van hun inkomen over 2012 buiten beschouwing te laten voor de berekening van het recht op toeslag. Bij besluit van 16 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen omdat hiervoor te weinig informatie is verstrekt. Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 1 maart 2016. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 29 maart 2016 (zaaknummer BRE 16/1385 HUUR) heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.
Bij besluit van 13 mei 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief vastgestelde zorgtoeslag en kindgebonden budget van eiser over 2012 herzien. De zorgtoeslag is herzien naar een bedrag van € 1.052,- en het kindgebonden budget is herzien naar € 723,-.
Bij brief van 2 december 2016 hebben eisers een herzieningsverzoek ingediend. Bij besluit van 23 december 2016 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van eiser afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben, samengevat en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het verzoek om herziening alleen ziet op het recht op huurtoeslag en kindgebonden budget over 2012, niet op het recht op zorgtoeslag. Zij hebben in 2012 een nabetaling gekregen van hun uitkering op grond van de Participatiewet over 2011. Deze is in 2011 ingetrokken en na een bezwaarprocedure alsnog toegekend. Een gedeelte van hun inkomsten uit 2012 ziet dus op het jaar 2011 en dient buiten beschouwing gelaten te worden voor de berekening van het recht op toeslagen voor het jaar 2012. Er is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden in de vorm van de brieven van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (college) van 28 november 2016 en 7 februari 2017, waaruit de ontvangen brutobedragen aan bijstandsuitkering over de jaren 2011 en 2012 te herleiden zijn. Eisers hebben deze informatie niet eerder ontvangen van het college. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers de brieven van het college van 28 november 2016 en 7 februari 2017 overgelegd.
3. Artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking wordt genomen.
Artikel 21a van de Awir bepaalt dat in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden herziet in het voordeel van de belanghebbende.
Artikel 5a, aanhef en onder d, van de Uitvoeringsregeling Awir bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden herziet zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij de onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit de omstandigheid dat eerst nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan een beroep wordt gedaan op een faciliteit, waarop een beroep moet worden gedaan op een eerder wettelijk voorgeschreven moment.
Ingevolge artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit op de huurtoeslag (Besluit), blijven op het verzoek bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 buiten beschouwing.
Artikel 2c, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat een verzoek als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, 2a, eerste lid, en 2b, eerste lid, kan worden gedaan tot het tijdstip dat de toekenning van de huurtoeslag over het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden.
Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
4. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden het herzieningsverzoek van eisers ten aanzien van hun recht op huurtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2012 heeft afgewezen.
5. Ter zitting is met eisers besproken dat de Wet op het kindgebonden budget geen regeling kent voor het buiten beschouwing laten van een gedeelte van het inkomen. Eisers hebben vervolgens de gronden ten aanzien van het recht op kindgebonden budget over het jaar 2012 ingetrokken. Het geschil spitst zich hierdoor toe op het recht op huurtoeslag van eisers over het jaar 2012.

Herzieningsverzoek op grond van artikel 21a van de Awir

6.1
De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van eisers heeft beoordeeld op grond van artikel 21a van de Awir. De Belastingdienst/Toeslagen stelt dat een herzieningsverzoek tot het buiten beschouwing laten van inkomsten slechts mogelijk is totdat de toekenning van de huurtoeslag onherroepelijk is geworden en, nu dat het geval is, het verzoek terecht is afgewezen.
6.2
De rechtbank stelt vast dat het recht op huurtoeslag van eiser over het jaar 2012 definitief is vastgesteld bij besluit van 10 oktober 2014. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar en beroep ingesteld. De uitspraak van de rechtbank dateert van 29 maart 2016, waarna eisers geen hoger beroep hebben ingesteld. Als gevolg hiervan is de vaststelling van het recht op huurtoeslag over het jaar 2012 zes weken na die datum, dus per 10 mei 2016, onherroepelijk geworden.
De rechtbank stelt voorts vast dat het herzieningsverzoek van eisers dateert van 2 december 2016 en daarmee is ingediend na het onherroepelijk worden van het recht op huurtoeslag over 2012. Hoewel artikel 21a van de Awir ziet op herziening van onherroepelijk geworden tegemoetkomingen, is op eisers de ‘tenzij-situatie’ van artikel 5a, onder d, van de Uitvoeringsregeling van toepassing, omdat in artikel 2c, eerste lid, van het Besluit is bepaald dat een verzoek tot het buiten beschouwing laten van inkomsten slechts kan worden gedaan tot het tijdstip dat de toekenning van de huurtoeslag onherroepelijk is geworden. Dit betekent dat het verzoek van eisers te laat is ingediend. Als gevolg hiervan kunnen de brieven waaruit de door de Belastingdienst/Toeslagen gewenste informatie volgt, niet leiden tot herziening van het recht op huurtoeslag op grond van artikel 21a van de Awir en heeft de Belastingdienst/Toeslagen het herzieningsverzoek van eisers op deze grondslag terecht afgewezen.
Herzieningsverzoek op grond van artikel 4:6 van de Awb
7.1
Eisers hebben echter tevens een beroep gedaan op artikel 4:6 van de Awb. Ter zitting is namens de Belastingdienst/Toeslagen gesteld dat niet wordt toegekomen aan toepassing van artikel 4:6 van de Awb, omdat artikel 21a van de Awir moet worden aangemerkt als een lex specialis op artikel 4:6 van de Awb. Aldus dient beoordeeld te worden hoe deze artikelen zich tot elkaar verhouden.
7.2
Bij samenloop van toepasselijke rechtsregels stelt een bijzondere regeling slechts een algemene regeling terzijde indien en voor zover deze bijzondere regeling een afwijking bevat van hetgeen beide regelingen beogen te regelen.
De rechtbank stelt voorop dat weliswaar zowel artikel 4:6 van de Awb als artikel 21a van de Awir betrekking hebben op herziening van een onherroepelijk geworden besluit en beide regelingen het mogelijk maken dat de formele rechtskracht doorbroken wordt, maar dat artikel 4:6 van de Awb is geschreven voor het specifieke geval dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Daar komt bij dat artikel 21a van de Awir slechts ziet op herziening in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen en dat juist voor een verzoek tot het buiten beschouwing laten van inkomsten bij toekenning van huurtoeslag, de bedoelde ministeriële regeling (de Uitvoeringsregeling) in samenhang met het bepaalde in het Besluit, zoals hiervoor onder 6.2 ook overwogen, het niet mogelijk maakt dat wordt teruggekomen van een onherroepelijk geworden besluit.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb onverkort van toepassing naast het bepaalde in artikel 21a van de Awir en de daarop gebaseerde regelgeving.
7.3
Van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, vereist voor een beroep op artikel 4:6 van de Awb, is sprake indien dit feit of deze omstandigheid bij de vorming van het besluit waarvan wordt gevraagd terug te komen, niet bekend was of kon zijn. Naar vaste rechtspraak kan niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden aangemerkt nieuwe argumenten die reeds tegen het besluit op de oorspronkelijke aanvraag naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit is slechts anders indien deze argumenten steunen op nieuwe feiten of omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde brieven van het college van 28 november 2016 en 7 februari 2017 aan te merken zijn als nieuwe feiten en omstandigheden, aangezien deze dateren van een moment na het onherroepelijk worden van de vaststelling van het recht op huurtoeslag, waardoor zij niet in een eerder stadium ingebracht hadden kunnen worden. De daarin vervatte informatie ziet weliswaar op de jaren 2011 en 2012, maar kan worden aangemerkt als informatie welke niet eerder bekend kon zijn, nu eisers niet zelf over deze informatie beschikten, voor deze informatie afhankelijk waren van het college, terwijl is gebleken dat eisers wel al meermaals om deze stukken bij het college heeft verzocht, maar niet eerder de juiste informatie heeft ontvangen.
Nu sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank een beroep kunnen doen op artikel 4:6 van de Awb. Nu de Belastingdienst/ Toeslagen hierop in het bestreden besluit niet is ingegaan, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid stellen om een besluit dienen te nemen met inachtneming van de door eiser overgelegde stukken van het college van 28 november 2016 en 7 februari 2017.
9. De rechtbank zal de termijn waarbinnen de Belastingdienst/Toeslagen het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als de Belastingdienst/Toeslagen hiervan geen gebruik wil maken, dan dient de Belastingdienst/Toeslagen dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als de Belastingdienst/Toeslagen wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de Belastingdienst/Toeslagen. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. Roestenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.