ECLI:NL:RBZWB:2017:8892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
02-820034-17, 02-239886-15 (tul) en 02-121460-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Tempel
  • A. van Gessel
  • J. Huiskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en afpersing met bedreiging met geweld in vereniging

Op 3 oktober 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een cafetaria in Bergen op Zoom op 26 december 2016. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft de eigenaar van de cafetaria, [Slachtoffer 2], onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen aanwezig was bij de overval, maar ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding en uitvoering ervan. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte als medepleger van de feiten kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de tenlastelegging, die onder andere diefstal en afpersing omvatte, bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante begeleiding. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820034-17, 02/239886-15 (tul) en 02/121460-15 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1995 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. H.A. van der Hout, advocaat te Bergen op Zoom

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 september 2017, waarbij de officier van justitie, mr. Snoeks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat:
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen;
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 1] (gevestigd aan de [Straatnaam] ) en/of [Slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 1] (gevestigd aan de [Straatnaam] ) en/of [Slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet met een bivakmuts over het gezicht en/of met een (wit) masker en/of capuchon over het hoofd/gezicht, althans met gezichtsverhullende kleding en/of met een pistool, althans met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp [Slachtoffer 1] heeft/hebben betreden en/of dat pistool, althans vuurwapen, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp op/tegen die [Slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of die [Slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat zij geld moest geven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[Medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 2] en/of [Medeverdachte 3] en/of [Medeverdachte 4] op of omstreeks 26 december 2016 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 1] (gevestigd aan de [Straatnaam] ) en/of [Slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 1] (gevestigd aan de [Straatnaam] ) en/of [Slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [Medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 2] en/of [Medeverdachte 3] en/of [Medeverdachte 4] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet met een bivakmuts over het gezicht en/of met een (wit) masker en/of capuchon over het hoofd/gezicht, althans met gezichtsverhullende kleding en/of met een pistool, althans met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp [Slachtoffer 1] heeft/hebben betreden en/of dat pistool, althans vuurwapen, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp op/tegen die, [Slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of die [Slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat zij geld moest geven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 december 2016 te Bergen op Zoom in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- een schuur, althans een ruimte, (ten behoeve van een voorbespreking) ter beschikking te stellen en/of
- samen met die [Medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 2] en/of [Medeverdachte 3] en/of [Medeverdachte 4] een voorbespreking te houden en/of
- een vuurwapen, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, ter beschikking te stellen en/of te leveren en/of
- die [Medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 2] en/of [Medeverdachte 3] en/of [Medeverdachte 4] te vergezellen naar de plaats des misdrijfs en/of
- ( na)bij [Slachtoffer 1] op de uitkijk te staan.
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen [Slachtoffer 2] heeft afgeperst, zoals primair te laste is gelegd en baseert zich daarbij, onder andere, op de aangifte van [Slachtoffer 2] , de verklaring van verdachte en de verklaringen van de medeverdachten. Hoewel verdachte niet feitelijk [Slachtoffer 2] heeft afgeperst, is hij wel in alle stadia bij de overval betrokken geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder primair tenlastegelegde afpersing en/of diefstal met geweld in vereniging. De verdediging wijst er daarbij op dat verdachte geen actieve rol heeft gespeeld bij dit feit. Zijn rol is ook niet dermate significant geweest dat gesproken kan worden van een intensieve nauwe en bewuste samenwerking gericht op het plegen van dit feit. De verdediging verzoekt verdachte dan ook hiervan vrij te spreken. Ook verzoekt de verdediging om verdachte vrij te spreken van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid bij dit feit, hoewel de verdediging zich kan voorstellen dat de rechtbank tot een bewezenverklaring hiervan zal komen. Mocht dit zo zijn dan kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte een wapen heeft geleverd. Dit wapen had medeverdachte [Medeverdachte 3] van iemand gestolen. Verdachte heeft in opdracht van [Medeverdachte 3] dit wapen aan één van de medeverdachten die de cafetaria binnen zijn geweest afgegeven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 26 december 2016 was [Slachtoffer 2] aan het werk in [Slachtoffer 1] , gevestigd aan de [Straatnaam] te Bergen op Zoom. Plots hoorde zij gebonk vanuit de cafetaria. Toen zij vanuit de keuken de cafetaria binnenliep, zag zij achter de balie twee personen met een bedekt gezicht staan. Een van de personen had een wit masker en een capuchon op. De andere persoon had een bivakmuts op. De jongen met het witte masker hield een pistool in zijn hand. Hij deed het woord en zei dat [Slachtoffer 2] geld moest geven. Zij heeft hem toen gezegd geen geld te hebben. [Slachtoffer 2] zag dat de jongen op dat moment het pistool op haar richtte. [Slachtoffer 2] heeft daarop geld uit de kassa gegeven. Nadat [Slachtoffer 2] het geld uit de kassa had gegeven, zag zij dat de jongens de cafetaria uitrenden. [1]
[Medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard op 26 december 2016 naar het schuurtje van verdachte te zijn gekomen. Medeverdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 4] waren daar al. Even later kwam medeverdachte [Medeverdachte 3] ook. [Medeverdachte 3] kwam toen op het idee om [Slachtoffer 1] te overvallen. Hij zei dat het daar niet zo druk was. Er is in het schuurtje vervolgens onder meer nagedacht over de taakverdeling; wie er naar binnen zouden gaan en wie er op de uitkijk zouden staan, hoe ze het zouden gaan doen en hoe de wapens en kleren zouden worden geregeld en dat de buit zou worden verdeeld. [Medeverdachte 1] zei meteen dat hij het wel wilde doen. [Medeverdachte 3] , verdachte en [Medeverdachte 4] wilden niet naar binnen gaan, maar wilden wel dat de overval werd gepleegd. [Medeverdachte 2] heeft aangegeven dat hij ook naar binnen zou gaan. Vervolgens is iedereen naar huis gegaan om te eten. [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] hebben toen andere kleren aangetrokken. Hierna is [Medeverdachte 2] weer naar het schuurtje van verdachte teruggegaan. [Medeverdachte 1] had zelf een vuurwapen geregeld, terwijl [Medeverdachte 2] het vuurwapen kreeg van verdachte. Dit was geen echt wapen. [Medeverdachte 2] had een wit masker en [Medeverdachte 1] een bivakmuts. [Medeverdachte 3] zei dat hij op de uitkijk ging staan. Zij liepen met z’n allen naar de friettent toe. Verdachte en [Medeverdachte 4] bleven achter in het paadje naast de friettent. [Medeverdachte 3] stond op de uitkijk. Hij zei “de kust is clear”. [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] gingen vervolgens de frietzaak binnen. [Medeverdachte 1] liep voorop en deed het woord. [Medeverdachte 1] zei: “geef geld, geef geld, geef geld”. [Medeverdachte 1] sloeg ook met het vuurwapen op de vitrine. [Medeverdachte 2] richtte het wapen op de vrouw achter de toonbank. Zij pakte het geld en gaf het aan [Medeverdachte 2] . [Medeverdachte 2] rende vervolgens naar het steegje. Daar zag hij [Medeverdachte 3] , [Medeverdachte 4] en verdachte. [Medeverdachte 1] kwam even later ook naar buiten. [2]
[Medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat [Medeverdachte 3] [Slachtoffer 1] wilde overvallen, omdat [Medeverdachte 3] ruzie had met de eigenaar. [Medeverdachte 3] had voor [Medeverdachte 1] een vuurwapen en een bivakmuts geregeld, die [Medeverdachte 1] bij iemand moest ophalen. [Medeverdachte 2] heeft een vuurwapen van verdachte gekregen. [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] droegen de vuurwapens toen zij de cafetaria inliepen. [Medeverdachte 2] droeg een masker en [Medeverdachte 1] een bivakmuts. Er werd toen “geld, geld” geroepen. [Medeverdachte 1] heeft vervolgens geld uit de geldla gepakt. [3]
Verdachte heeft verklaard dat [Medeverdachte 3] die middag in de schuur van verdachte kwam met het idee kwam om een overval te plegen [4] . [Medeverdachte 3] , [Medeverdachte 2] , [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 4] en verdachte waren toen in de schuur aanwezig. [Medeverdachte 3] had [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] zo ver gekregen om de overval te plegen. Zij moesten naar binnen gaan, het geld aanpakken en een pistool op hen richten. [Medeverdachte 3] zou dan met hen meegaan en kijken of er niemand aan kwam. [Medeverdachte 3] had ook aan verdachte en [Medeverdachte 4] gevraagd of zij de overval wilden doen, maar zij hebben dit geweigerd. [Medeverdachte 1] heeft een pistool bij [Naam 1] opgehaald [5] en het andere pistool lag in de schuur van verdachte. Dit pistool had [Medeverdachte 3] van [Naam 2] gestolen. Verdachte heeft dit pistool aan [Medeverdachte 2] gegeven. [Medeverdachte 4] had ten behoeve van de overval een masker meegenomen [6] .
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat aangever [Slachtoffer 2] door bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en dat er een geldbedrag van [Slachtoffer 2] is gestolen.
De vraag waar de rechtbank zich thans voor ziet gesteld, is of verdachte als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt. In dit kader wijst de rechtbank op het arrest dat de Hoge Raad op 2 december 2014 (ECLI:NL:2014:3474) heeft gewezen. De Hoge Raad heeft in dit arrest overwogen dat in het geval van medeplegen sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat erom dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [Medeverdachte 3] in de schuur van verdachte met het idee voor de overval op de cafetaria is gekomen. Hierbij waren verdachte, [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 4] aanwezig. Voorafgaand aan de overval heeft tussen hen een voorbespreking plaatsgevonden, waarbij plannen zijn gemaakt. Zo is er een taakverdeling afgesproken en is er nagedacht over de benodigde spullen en de verdeling van de buit. Tussen hen is afgesproken dat [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] de cafetaria binnen zouden gaan om de overval te plegen. Verdachte had aangegeven dat hij de cafetaria niet binnen wilde gaan, maar dat hij wel wilde dat de overval werd gepleegd. Na het avondeten troffen de jongens elkaar weer in de schuur van verdachte. Verdachte wist dat [Medeverdachte 1] ten behoeve van de overval een pistool had gekregen van [Naam 1] . [Medeverdachte 2] kreeg van verdachte het pistool dat [Medeverdachte 3] van [Naam 2] had gestolen en bij hem in de schuur lag. Ook wist verdachte dat [Medeverdachte 4] ten behoeve van de overval een masker had meegenomen. Vervolgens zijn ze met z’n allen naar de cafetaria gelopen. Verdachte stond in het paadje naast de cafetaria, terwijl [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] bewapend en met gezichtsbedekking op de overval pleegden. Na de overval troffen ze elkaar weer in het paadje.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zo te handelen een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dit feit. Hij is immers intensief bij de voorbereiding en de uitvoering van de overval betrokken geweest. Ook zou hij delen in de buit. Daarbij heeft verdachte zich op geen enkel moment teruggetrokken, terwijl er veel momenten zijn geweest, zeker gelet op de tijdsduur van de voorbereiding, waarop dit had gekund. Daarbij komt de rechtbank op grond van de gebezigde bewijsmiddelen tot de conclusie dat verdachte niet in het speeltuintje achter de cafetaria was, zoals hij zelf verklaart, maar in het straatje naast de cafetaria. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking sprake is geweest om van medeplegen te kunnen spreken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen [Slachtoffer 2] onder bedreiging met geweld heeft gedwongen een geldbedrag af te geven en dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van [Slachtoffer 2] heeft gestolen, zoals is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
hijop
of omstreeks26 december 2016 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [Slachtoffer 1]
(gevestigd aan de [Straatnaam]
)en/of [Slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,welke diefstal werd
voorafgegaan en/ofvergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en
/of
met het oogmerk om zich en
/of eenander
enwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag,
in elk geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [Slachtoffer 1]
(gevestigd aan de [Straatnaam]
)en/of [Slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en)dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,met dat opzet met een bivakmuts over het gezicht en
/ofmet een
(wit
)masker en
/ofcapuchon over het hoofd
/gezicht, althans met gezichtsverhullende kledingen
/ofmet
een pistool, althans met een vuurwapen, in elk geval meteen op een vuurwapen gelijkend voorwerp [Slachtoffer 1]
heeft/hebben betreden en
/ofdat
pistool, althans vuurwapen, in elk geval eendaarop gelijkend voorwerp op
/tegendie [Slachtoffer 2]
heeft/hebben gericht en
/ofgericht
heeft/hebben gehouden en
/ofdie [Slachtoffer 2] de woorden
heeft/hebben toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat zij geld moest geven
, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten, middels cursief, in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Voor zover de raadsman ter zitting heeft betoogd dat bij verdachte sprake zou zijn geweest van psychische overmacht, heeft hij dit verweer niet uitdrukkelijk onderbouwd. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.
Verdachte is dus strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat op grond van het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Zij vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij Reclassering Nederland (hierna te noemen: de reclassering), meewerken aan ambulante begeleiding bij SDW en meewerken aan dagbesteding. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een werkstraf van 150 uur subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie. Ook vordert zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging is van mening dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Verdachte heeft namelijk een verstandelijke beperking. De verdediging verzoekt om bij de strafoplegging aan te sluiten bij het advies van de psycholoog en de reclassering. Verzocht wordt dan ook om aan verdachte op te leggen een werkstraf en daarnaast een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft momenteel een dagbesteding en is doende om een vaste werkverband te krijgen bij [Naam 3] . Hij is aldus op de goede weg.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met anderen een overval gepleegd op een cafetaria. In de schuur van één van hen is het idee ontstaan. Daar zijn plannen gemaakt over de taakverdeling; wie er naar binnen zouden gaan en wie er op de uitkijk zouden staan, hoe ze de overval zouden gaan plegen en hoe de wapens en kleren zouden worden geregeld. Ook is er afgesproken dat de buit zou worden verdeeld. ’s Avonds zijn ze met z’n allen naar de cafetaria gegaan. Vervolgens zijn twee medeverdachten de cafetaria binnen gegaan. Zij hadden hun gezichten bedekt en allebei een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich. In de cafetaria hebben zij onder bedreiging van dit voorwerp mevrouw [Slachtoffer 2] gedwongen om geld af te geven. Ook heeft één van hen geld uit de kassalade gepakt. Met een gering geldbedrag hebben zij de cafetaria verlaten. Tijdens de overval hielden verdachte en twee andere medeverdachten zich op in de omgeving van de cafetaria.
Op mevrouw [Slachtoffer 2] moet deze overval de nodige impact hebben gehad. Het is niet niks om door twee jongens met een voorwerp dat lijkt op een echt vuurwapen te worden bedreigd. De rechtbank acht het waarschijnlijk dat zij zich in de cafetaria voortaan minder veilig zal voelen dan voorheen. Haar werkplezier zal ook zijn afgenomen. Verdachte heeft onvoldoende stilgestaan bij deze gevolgen voor het slachtoffer.
Naast de ernst van het feit heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder voor geweld- en vermogensdelicten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank bij de strafbepaling rekening gehouden met het gedeelte van het rapport van psycholoog De Veth van 21 december 2016, waarin staat opgenomen dat bij verdachte sprake is van een (forse) achterstand in de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de strafbepaling rekening gehouden met het rapport van de reclassering van 30 juni 2017. Hierin staat opgenomen dat de reclassering veel zorgen heeft over de ontwikkeling van verdachte en over de mate waarin hij beïnvloedbaar is. Het ontbreekt hem aan zelfinzicht dan wel zelfcorrigerende vaardigheden. Hij overziet zijn handelen in onvoldoende mate en lijkt niet bij machte om weloverwogen keuzes te maken dan wel de consequenties hiervan te overzien. De reclassering acht externe sturing en/of pedagogische sturing en ondersteuning geïndiceerd. Zijn ouders zijn, ondanks hun goede bedoelingen, hiertoe onvoldoende in staat. De reclassering ziet in de persoon van verdachte aanleiding te adviseren om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast adviseert de reclassering om het toezicht door de (volwassen) reclassering te laten uitvoeren. Ter zitting heeft een medewerker van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de WSG) hieraan toegevoegd dat ook wordt geadviseerd om als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de (volwassen) reclassering en dat verdachte moet meewerken aan de begeleiding door het SDW of een soortgelijke instantie en aan dagbesteding.
Verder heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de straffen die aan de medeverdachten van verdachte voor dit feit worden opgelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van strafbare feiten de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank constateert dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten tussen de achttien en drieëntwintig jaar was. Gelet op hetgeen de reclassering over de persoon van verdachte en de indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht heeft overwogen, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte, aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen, zoals ook geadviseerd. Dit betekent dat bij de strafoplegging de pedagogische benadering voorop staat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een jeugddetentie passend en geboden is. Wel ziet de rechtbank aanleiding een groot deel hiervan voorwaardelijk op te leggen en het onvoorwaardelijk deel gelijk te laten zijn aan het voorarrest, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd. In tegenstelling tot de officier van justitie gaat de rechtbank uit van een voorarrest van vier dagen. Daarnaast acht de rechtbank een forse onvoorwaardelijke werkstraf op zijn plaats. Echter, verdachte is bij vonnis van 15 januari 2017 veroordeeld tot een werkstraf van 20 uur en bij vonnis van 20 juli 2017 veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank aan verdachte in de onderhavige zaak daarom nog slechts een werkstraf opleggen van 30 uur. De maximum op te leggen werkstraf bedraagt immers 200 uur volgens het jeugdstrafrecht. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een jeugddetentie van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante begeleiding bij SDW en meewerken aan dagbesteding en daarnaast een werkstraf van 30 uur. De rechtbank acht onvoldoende grond aanwezig om te bevelen dat de bijzondere voorwaarden duidelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 02/239886-15
De officier van justitie heeft gevorderd dat het deel van de voorwaardelijke werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 23 mei 2016 dat nog niet ten uitvoer is gelegd, ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf van 20 uur.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Nu bij vonnis van de politierechter van 25 januari 2017 de tenuitvoerlegging van een deel van de voorwaardelijke werkstraf al is toegewezen, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van het overige deel, te weten een werkstraf van 20 uur, toewijzen.
Parketnummer 02/121460-15
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 22 september 2015 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 63, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77gg, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 180 dagen;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze jeugddetentie groot 176 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan ambulante begeleiding van SDW;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan dagbesteding;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
15 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 23 mei 2016 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/239886-15, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf van
20 uur;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
10 dagen;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 september 2015 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/121460-15
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 maand jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door
een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
30 dagen;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempel, voorzitter, mr. Van Gessel en mr. Huiskamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Venekamp-Vriends, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2017003662 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 779.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [Medeverdachte 2] , pagina’s 366 tot en met 372 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [Medeverdachte 1] , pagina’s 176 tot en met 180 van voornoemd eindproces-verbaal.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 19 september 2017.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina’s 111 en 113 van voornoemd eindproces-verbaal.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 19 september 2017.