In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarig stiefkind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 februari 2012 tot en met 6 juli 2014 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn stiefkind, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De zaak kwam aan het licht toen het stiefkind op 5 juli 2014 aan haar moeder vertelde dat de verdachte bij haar in de slaapkamer kwam en aan haar zat. Na een informatief gesprek met zedenrechercheurs heeft het stiefkind verklaard dat de verdachte haar vagina had betast. De verdachte heeft tijdens een verhoor bevestigd dat hij de dochter van zijn partner had betast.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als consistent en geloofwaardig beoordeeld. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting geen verweer gevoerd en zich beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank heeft de negatieve houding van de verdachte meegewogen bij de strafoplegging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het vertrouwen dat het stiefkind in de verdachte had.