ECLI:NL:RBZWB:2018:1267

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
02-800374-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Fleskens
  • mr. Dekker
  • mr. Van der Burgh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met honkbalknuppel in St. Willebrord

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord, maar uiteindelijk werd veroordeeld voor doodslag. De verdachte heeft op 19 mei 2017 in St. Willebrord zijn partner, [Slachtoffer], met een honkbalknuppel meerdere keren op het hoofd, gezicht en hals geslagen, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde, maar sprak hem vrij van moord omdat er geen sprake was van voorbedachte rade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een plotselinge woede-uitbarsting handelde na een heftige ruzie met het slachtoffer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 jaar geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 12 jaar, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De benadeelde partijen, de kinderen van het slachtoffer, vorderden schadevergoeding, maar werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800374-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 maart 2018
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1970 te [Geboorteplaats]
wonende te [Straatnaam 1] , [Woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 februari 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Hofstede, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2017 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm en rustig beraad, die [Slachtoffer] meermalen, althans éénmaal met kracht met een (honkbal)knuppel en/of een hard voorwerp tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de hals, heeft geslagen, ten gevolge waarvan [Slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 mei 2017 [Slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gedood door middel van het slaan met een honkbalknuppel tegen haar hoofd, gezicht en hals en kwalificeert dit feit als moord. De officier van justitie baseert zich daarbij onder andere op de verklaringen van verdachte tegen de centralist van 112, de verklaringen van verdachte tijdens het eerste en tweede verhoor met betrekking tot de discussie met [Slachtoffer] die die avond had plaatsgevonden, het pakken van de spullen/knuppel uit de bus, het slaan op de voorkant van de tafel en het vervolgens richten van zijn woede op [Slachtoffer] . Tevens baseert de officier van justitie zich daarbij op het aantreffen van een bebloede knuppel, met daarop bloedsporen die matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer en het sectierapport waaruit volgt dat er multiple zeer ernstige letsels door botsend geweld aan het hoofd en de hersenen waren die geleid hebben tot verstoring en/of verlies van hersenfuncties. Uit de geconstateerde sporen leidt de officier van justitie af dat verdachte met veel kracht én gericht en daarom met opzet op de dood van [Slachtoffer] heeft gehandeld. Het handelen van verdachte is het gevolg geweest van een tevoren door hem genomen besluit. Op het moment van het pakken van de honkbalknuppel heeft voor verdachte de gelegenheid bestaan zich te beraden over zijn daad en de gevolgen daarvan. Er zijn geen objectieve omstandigheden die de mogelijkheid van verdachte om zich te beraden hebben belet of bemoeilijkt. Het scenario dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling volgt de officier van justitie niet. De escalatie van de ruzie stopt op het moment dat de verdachte de woonkamer verlaat en uit het sporenbeeld volgt ook niet dat verdachte zijn frustratie eerst gericht heeft op de (spullen op de) tafel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank de behandeling van de zaak aan dient te houden omdat nader onderzoek naar de persoon van verdachte noodzakelijk is. In een aanvullend psychiatrisch onderzoek dient uitvoerig te worden ingegaan op de ervaringen en voorvallen in de jeugd van verdachte welke uiteindelijk hebben geleid tot een traumatische (levenslange) breuk met zijn ouders. Uit de rapportages van de psycholoog en psychiater volgt dat er bij verdachte mogelijk sprake was van een kort verlies aan zelfbeheersing waardoor verdachte kennelijk niet in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen en overeenkomstig te handelen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, c.q. te worden vrijgesproken in verband met het ontbreken van opzet, omdat verdachte ten tijde van het delict niet in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen. Meer subsidiair dient bij een veroordeling een strafmaat te worden toegepast die past bij het ontbreken van de wilsvrijheid van verdachte. Daarbij merkt de verdediging op dat uit het dossier niets volgt dat duidt op voorbedachte rade. Verdachte had geen inzicht in zijn handelen en stelt dat hij in een “black-out” gehandeld heeft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het verzoek van de raadsman om nader onderzoek ziet op de persoon van verdachte kiest de rechtbank ervoor dit verzoek te behandelen onder punt 5 (de strafbaarheid van verdachte) en zich allereerst te buigen over de vraag of het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De bewijsmiddelen
Op vrijdag 19 mei 2017 om 21:45 uur belt mevrouw [naam] alarmnummer 112. In dit gesprek zegt zij het volgende: “Ik krijg net een telefoontje van eh mijn ex dat ie blijkbaar ruzie heb gehad met zijn eh ex vriendin en dat ze daar op de grond ligt. Dus zodoende want ik ben er nu op weg naartoe. (…) Mijn, mijn eh ex met zijn vriendin nu he.” [naam] heeft de centralist de naam, het adres en het telefoonnummer van haar ex-partner gegeven. Het bleek te gaan om [Verdachte] , [Straatnaam 1] te St. Willebrord). [1] Na het beëindigen van het gesprek heeft de centralist om 21:47 uur het door [naam] opgegeven nummer gebeld. Dit gesprek is woordelijk uitgewerkt. Hierin is onder meer het volgende gezegd (R = verdachte; C = centralist; O = opmerking):
C: [Verdachte] ?
R: Ja
C: Waarom ligt [Slachtoffer] op de grond? Heb je haar geslagen?
R: Ja ik heb ze doodgeslagen met een honkbalknuppel
C: Meent u dat?
R: Ja echt (O: [Verdachte] huilt hoorbaar)
C: Waarom?
(…)
R: We hadden ruzie en en heftige ruzie (O: huilt hoorbaar)
C: ja
R: en, het ging te ver. Het ging echt te ver.
(…)
C: Wil je voor mij alsjeblieft gaan kijken of zij nog ademhaling heeft want anders gaan we beginnen met reanimeren
R: Da hoef nie meer. Ik heb da zelf al gedaan. Ik heb EH…
C: Hoe (…) lang geleden is dit gebeurd?
R: Tien minuten, kwartier geleden. Ik heb EHBO gedaan. Ik heb allemaal slagader gevoeld alles. Maar da, ik weet. Ik heb zelfs mond-op-mondbeademing nog gedaan [2]
Vervolgens wordt het gesprek door de centralist van 112 doorgeschakeld naar de meldkamer van de ambulance. Ook dit gesprek is woordelijk uitgewerkt waarbij onder meer het volgende is gezegd:
C: vertel mij nog een keer wat er gebeurd is meneer?
R: ik heb per ongeluk mijn vrouw eh doodgeslagen.
C: meneer ik ga u helpen. Blijf met mij aan de lijn.
R: niemand kan mij meer helpen, want ze is dood.
C: bent u bij uw vrouw?
R: ja, ik want ze ligt hier aan de kant van de tafel. Ik durf niet te kijken eh echt waar.
C: (…) Ze ademt niet meneer?
R: nee ik heb, ik heb spijtig genoeg blijven slaan tot ze niet meer ademde. [3]
Verbalisant [Verbalisant 1] betrad op 19 mei 2017 om omstreeks 21:55 uur als eerste van de hulpdiensten de woning gelegen aan de [Straatnaam 1] te St. Willebrord. Hij hoorde een man hard roepen “hier” en “ ze heeft hulp nodig”. In de woonkamer zag de verbalisant naast de eettafel een vrouw levenloos op de grond liggen, met haar hoofd schuin tegen de muur. Het gezicht van de vrouw was blauw en gezwollen. Onder haar hoofd en lichaam lag een grote plas bloed. Er zat ook bloed op de muren. De verbalisant zag dat er op de eettafel een houten knuppel lag die onder het bloed zat. Verdachte zat op het slachtoffer. [4] De verbalisant heeft verdachte van het slachtoffer gehaald en aangehouden. Hij hoorde verdachte ongevraagd zeggen dat hij overal aan mee wilde werken en dat hij het gedaan had. [5]
De politie en ambulancebroeders hebben getracht het slachtoffer te reanimeren. Door de zwellingen bij keel en gelaat bleek dit onmogelijk, waarop de reanimatie is gestaakt. Het slachtoffer had geen hartslag en vertoonde geen teken van leven meer. Het slachtoffer betrof [Slachtoffer] . [6]
Verbalisanten [Verbalisant 2] en [Verbalisant 3] hebben verdachte met hun dienstvoertuig van de [Straatnaam 1] te St. Willebrord naar het cellencomplex in Breda vervoerd. Op 19 mei 2017 omstreeks 22:25 uur kwamen zij aan bij het cellencomplex. Daar hoorde verbalisant [Verbalisant 2] verdachte zeggen: “Hoe gaat het met mijn vrouw, dit zal niet goed zijn, ik heb het met mijn honkbalknuppel gedaan.” [7] Ook verbalisant [Verbalisant 3] hoorde verdachte bij die gelegenheid vragen naar zijn vrouw en zeggen “ik heb het met mijn honkbalknuppel gedaan”. [8]
Eén van de in het cellencomplex aanwezige medewerkers van arrestantenzorg droeg een bodycam. Hiermee is het gesprek opgenomen dat verdachte tussen 3:46:29 uur en 04:04:30 uur voerde met drie aanwezige politiemensen. Dit gesprek is woordelijk uitgewerkt. Verdachte zegt daarin onder meer het volgende (V = verdachte; P = politie):
V: Ik heb eerst mijn ex gebeld. Het is gebeurd. Ja ik had echt paniek (…) En ze zei dat meen je niet. Ik zeg ja, echt ik heb [Slachtoffer] doodgeslagen. En nu? Ik zeg kom asjeblief. En die heeft blijkbaar denk of 112 gebeld of whatever. (…) En ik was al bezig met reanimeren, maar haar hoofd was drie keer zo dik als anders weet je wel. Enneh tijdens het bellen, ben ik bezig geweest (…) en helemaal niks mocht baten en het besef komt eerlijk gezegd, weet je wel, het is gewoon niet normaal. (…)
Ik snap niet waarom dat het gebeurd is. Dat is het ergste. Als je nou [onverstaanbaar], zou zeggen ja, je hebt geen gevoel, je doet en boeiend. We zijn zes maanden samen, huisje pas, alles er op en er aan. Perfect. En dan gebeurt dit man, donder op. Ik heb mijn eigen huwelijk van achtentwintig jaar opzij gezet. Alles, te koop alles. Niet voor dit.
(…)
P: Je had de kleren in de douche liggen zei je he.
V: Ja de groene trui, die had ik aan en een grijze broek. Die liggen gewoon bovenop, niet gewassen niks, helemaal niks.
P: Ok. Wel gedoucht zelf.
V: Ja, ja, ik voelde me eigen smerig! Echt! Ik voelde me eigen echt smerig. Bloed spuit er zo weet je wel op. En de (…) slaghout die lag op tafel. Ja ik heb ernaast zitten reanimeren ja.” [9]
Tijdens het forensisch onderzoek in de woning zijn sporendragers veiliggesteld voor nader onderzoek. Hieronder waren een groen sweatshirt en een grijze broek. Beide waren bebloed en lagen op de grond in de badkamer voor de wasmachine. Ook de op de eettafel aangetroffen bebloede knuppel (in het betreffende proces-verbaal slaghout genoemd) is veiliggesteld voor nader onderzoek. [10] De bloedsporen op de sweater, broek en honkbalknuppel zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. Het NFI concludeert dat het bloed op de drie voorwerpen zeer waarschijnlijk van [Slachtoffer] afkomstig is (de matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard). [11]
Op de tafel in de woonkamer werd een beschreven enveloppe aangetroffen met daarop de tekst: “ [Slachtoffer] ik hou zoveel van jou. Niet normaal, maar er knapte iets (…) verleden speelt hierbij een rol [12] .
Er is radiologisch onderzoek verricht naar de doodsoorzaak. In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:
“Er zijn tekenen van uitgebreide externe geweldinwerking op het hoofd en aangezicht. Hierbij zijn vijf huiddefecten, drie op het hoofd en twee op het aangezicht, uitgebreide wekedelen zwellingen met name aan de linkerzijde, uitgebreide breuken in het aangezicht met verplaatsing van de botdelen naar binnen en fracturen van de schedel aan de linkerzijde. De fracturen aan de linkerzijde van de schedel kunnen worden verklaard door de geweldinwerking aan de voorzijde of door geweldinwerking aan de linkerzijde van het hoofd. De uitgebreide breuken in het aangezicht zijn alleen te verklaren door extreem stomp geweld, een of meerdere malen. Tevens zijn er enkele tanden en kaakdelen in de keel aanwezig deze zijn ook te verklaren door de geweldsinwerking aan de voorzijde van het aangezicht. Daarnaast zijn er tekenen van geweldsinwerking op de linkerzijde van de hals, met ook een breuk in het strottenhoofd aan de linkerzijde.
Er is lucht rondom de hersenen en er zijn bloedingen in en rondom de hersenen (posttraumatische veranderingen). De dood kan worden verklaard door functieverlies van de hersenen ten gevolge van de geweldsinwerking, mogelijk in combinatie met geweldsinwerking op de hals.” [13]
Op de plaats delict heeft uitgebreid forensisch onderzoek plaatsgevonden [14] . Gelet op het bloed/-sporenbeeld op de eetkamerstoel en in de hoek van de woonkamer is het goed mogelijk dat het slachtoffer bij de eettafel is geslagen, waarna het slachtoffer op de vloer terecht is gekomen waar de mishandeling van het slachtoffer werd voortgezet waarbij ook de muur is geraakt.
Getuige [Getuige] woont op het adres [Straatnaam 2] te St. Willebrord. Zij kan vanuit een raam aan de zijkant van haar huis de tuin, keuken en een deel van de woonkamer zien van de woning van verdachte. Zij heeft verklaard dat zij op vrijdag 19 mei 2017 tussen half tien en tien uur een heftige ruzie bij de buren hoorde die steeds feller werd. Ze zag de buurman heen en weer lopen tussen de keuken en de woonkamer. Zij hoorde zowel de man als de vrouw “ophouden nu want ik hou van jou” of woorden van gelijke strekking roepen. Ze hoorde klappen en dacht dat er met meubels gegooid werd. Ze stond op het punt om de politie te bellen, maar toen werd het stil en ging overal het licht uit en ging het licht in de badkamer aan.
Verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor (op 20 mei 2017) verklaard dat hij op de bewuste dag na zijn werk naar zijn huis aan de [Straatnaam 1] te St. Willebrord is gegaan. Alleen het slachtoffer was aanwezig. [15] Verdachte heeft met zijn bus wat spullen gehaald uit zijn oude huis in Bosschenhoofd. Daarna hebben verdachte en het slachtoffer in hun huis in St. Willebrord samen wat gedronken. Verdachte heeft verklaard dat er op een gegeven moment een meningsverschil ontstond over de kinderen van het slachtoffer. Verdachte zou een opmerking hebben gemaakt over de ‘halfbloedkinderen’ van het slachtoffer die als discriminerend werd ervaren. Het slachtoffer vond dat verdachte haar kinderen niet accepteerde. Het slachtoffer had verdachte het huis uit willen zetten. [16] Verdachte heeft verklaard dat hij iets duidelijk wilde maken. Hij liep naar zijn bus en pakte uit de laadruimte van de bus de honkbalknuppel. [17] De knuppel was afkomstig uit het oude huis. [18] Hij wilde spullen op de tafel kapot slaan ‘om een statement te maken’. Verdachte stond aan het hoofd van de tafel en [Slachtoffer] zat op een stoel. Verdachte kan zich niet herinneren wat er toen gebeurd is, hij denkt dat hij ‘geflipt’ is. Het volgende dat hij zich herinnert, is dat hij boven in de badkamer andere kleding aantrok. De vuile kleren heeft hij voor de wasmachine gelegd; een groene trui en een grijze trainingsbroek. Daarna is hij naar beneden gegaan en zag hij het slachtoffer in de hoek van de woonkamer liggen. Haar hoofd was helemaal gezwollen. De knuppel lag op tafel. Hij heeft toen zijn ex gebeld en gezegd dat hij [Slachtoffer] misschien had doodgemaakt. Even later belde de politie. [19] In het tweede verhoor (op 29 mei 2017) en derde verhoor (op 20 juni 2017) heeft verdachte verklaard dat hij met de knuppel op tafel heeft geslagen. Daarna heeft het slachtoffer kennelijk iets gezegd, waardoor hij zijn woede op haar richtte. [20] , [21] Verdachte weet niet of hij het slachtoffer met de knuppel geraakt heeft, maar denkt van wel. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet waarom hij de knuppel meenam en zegt dat hij de spullen uit de bus wilde pakken als ‘cooldown’. [22] Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij niet naar de bus ging om een knuppel te pakken en dat hij niet alleen de knuppel uit de auto heeft gehaald maar een hele doos met spullen waar de knuppel bovenop lag [23] .
De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden bewezen dat [Slachtoffer] op 19 mei 2017 in haar woning te St. Willebrord opzettelijk van het leven is beroofd. Dit is gebeurd doordat zij meerdere keren met kracht met de op de keukentafel aangetroffen honkbalknuppel op het hoofd, in het gezicht en op de hals is geslagen. Eerst werd zij geslagen toen zij op een stoel aan tafel zat, waarna zij op de grond terecht is gekomen waar het slaan met de knuppel is voortgezet.
Voor de conclusie dat er meerdere keren is geslagen vindt de rechtbank steun in het radiologisch onderzoek, waarin aanwijzingen worden gezien voor geweldsinwerkingen in het aangezicht en de linkerzijde van het hoofd en/of hals. Bovendien is gelet op de aanwezigheid van meerdere huiddefecten, uitgebreide zwellingen, uitgebreide breuken en botverplaatsingen niet aannemelijk dat dit het resultaat van één klap zou zijn. Uit het radiologisch onderzoek volgt dat het slachtoffer aan deze verwondingen is overleden. Dat het letsel is toegebracht met de honkbalknuppel die op de eettafel lag, volgt, behalve uit de verklaringen van verdachte, uit het feit dat het daarop aangetroffen bloed van het slachtoffer is.
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte degene is geweest die [Slachtoffer] met de honkbalknuppel heeft geslagen. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat verdachte zowel tegen de centralist van alarmnummer 112 en de ambulance, tegen agenten op de plaats delict als tegen medewerkers van arrestantenzorg heeft gezegd dat hij het slachtoffer heeft doodgeslagen met een honkbalknuppel. Ook verdachte gaat er overigens vanuit dat hij het wel moet zijn geweest nu alles in zijn richting wijst. Andere feiten en omstandigheden waaruit volgt dat verdachte de dader is, betreffen het feit dat er buiten verdachte en het slachtoffer niemand anders in de woning aanwezig was, zij een heftige ruzie hadden, verdachte met zijn knuppel op de tafel heeft geslagen, zijn woede zich naar eigen zeggen op het slachtoffer richtte en het feit dat er bloed van het slachtoffer op de kleding van verdachte is aangetroffen, waarvan verdachte kort na zijn arrestatie tegen de politie zei dat dit ‘erop spoot’.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte het slachtoffer met opzet om het leven gebracht. Afgezien van een breuk in de onderarm – door de deskundigen geduid als afweerletsel – bevindt al het letsel zich op het hoofd, in het gezicht en op de hals. Dit wijst erop dat er gericht op het hoofd en de hals is geslagen, zijnde kwetsbare delen van het lichaam. Het letsel is het resultaat van extreem stomp geweld. Dat herhaaldelijk en hard is geslagen op kwetsbare delen van het lichaam, brengt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van opzet en dat in juridische zin geen ruimte bestaat voor opzet in voorwaardelijke zin.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte geen opzet had op het doden van het slachtoffer omdat verdachte ten tijde van het delict niet in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen door gebeurtenissen uit het verleden. Hierop ziet ook het aanhoudingsverzoek van de verdediging. Voor zover van algehele ontoerekeningsvatbaarheid al sprake zou zijn, waarover hierna meer, volgt uit vaste jurisprudentie dat een psychische stoornis die heeft geleid tot volledige ontoerekenbaarheid alleen het aannemen van opzettelijk handelen uitsluit wanneer het verdachte op het moment van het plegen van de gedragingen heeft ontbroken aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen. Gezien bovengenoemde bewijsmiddelen, en dan met name de uitspraken die verdachte heeft gedaan tegen de centralist van 112 en de ambulance en de verbalisanten, stelt de rechtbank vast dat daarvan in onderhavige zaak geen sprake is.
Voorbedachte raad
Tot slot moet de vraag beantwoord worden of verdachte ook met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvoor moet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij moet worden gekeken naar de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
In dit geval zal de rechtbank, voor zover het gaat om de invulling van de voorbedachten rade, enkel gebruik kunnen maken van hetgeen verdachte daarover heeft verklaard. Er zijn geen andere bewijsmiddelen voorhanden die aan het bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging zouden kunnen bijdragen. Op basis van de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat de ruzie tussen verdachte en het slachtoffer in de woonkamer plaatsvond. Verdachte heeft deze plaats op enig moment verlaten en is naar zijn bus gelopen, die naast het huis geparkeerd stond. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een doos met spullen heeft gehaald en dat daar ook de honkbalknuppel bij lag. Hij heeft die doos mee naar binnen genomen en is teruggelopen naar de woonkamer. Vervolgens heeft verdachte naar eigen zeggen met de knuppel op de tafel geslagen waarna hij zijn woede, na een opmerking van het slachtoffer, op het slachtoffer heeft gericht.
Verdachte is niet eenduidig in zijn verklaring over de reden waarom hij naar zijn bus is gelopen: hij noemt enerzijds dat hij wilde afkoelen en anderzijds dat hij een knuppel heeft gepakt om een ‘statement te maken’ door iets kapot te slaan. In de verklaring van verdachte kan echter geen aanwijzing worden gevonden dat verdachte, toen hij naar de bus liep, al het plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. Ook blijkt niet dat het plan op zijn weg terug naar de woning is ontstaan. Uit het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij eerst op de tafel heeft geslagen, hetgeen wordt ondersteund door de kapotte trofee, waarna zijn woede zich door een opmerking van [Slachtoffer] op haar richtte, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van besluitvorming en uitvoering van het feit in een plotselinge hevige drift. Van moord is dus geen sprake.
Omdat geen sprake is van voorbedachte raad, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van moord. De rechtbank acht verdachte wel schuldig aan doodslag van [Slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks19 mei 2017 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, opzettelijk
en met voorbedachten rade, [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
en na kalm en rustig beraad, die [Slachtoffer] meermalen,
althans éénmaalmet kracht met een
(honkbal
)knuppel
en/of een hard voorwerptegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de hals,
heeftgeslagen, ten gevolge waarvan [Slachtoffer] is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De verdediging heeft verzocht om nader onderzoek te laten verrichten naar de persoon van verdachte. Volgens de verdediging is er iets gebeurd in de jeugd van verdachte wat uiteindelijk heeft geleid tot een traumatische (levenslange) breuk met zijn ouders. Over die gebeurtenis(sen) heeft verdachte tot op heden geen openheid willen geven. De verdediging meent dat het wel van belang is voor de beoordeling van de zaak om te weten wat zich in zijn jeugd heeft voorgedaan omdat dit mogelijk deze agressieve uitspatting van verdachte zou kunnen hebben veroorzaakt zodat verdachte als geheel ontoerekeningsvatbaar dient te worden bestempeld.
Over verdachte zijn meerdere rapporten opgesteld. In de rapportage psychologisch onderzoek Pro Justitia, d.d. 31 oktober 2017, heeft forensisch GZ-psycholoog, drs. F.C.P. Zuidhof, onder andere het volgende over verdachte gerapporteerd. Wat betreft de persoonlijkheid, gedrag en emotie van betrokkene kan anno 2017 in het algemeen genomen het navolgende beschreven worden: Hoe gecontroleerd betrokkene ook moge overkomen, bij situaties van oplopende spanning, bedreiging van buitenaf, krenking c.q. frustratie (m.n. als hij zich niet erkend c.q. afgewezen voelt) kan zich vanuit een toenemende affectstuwing een heftige manier van emotioneel reageren voordoen welke zijn controlemechanismen te boven kunnen gaan. Betrokkene kan dan heftig geïrriteerd en ineffectief geëxalteerd raken, onder andere in de vorm van agressieve reacties gericht op het object van frustratie. We spreken dan van een reactie die mogelijk kan optreden bij een overgedetermineerde spanningsvolle situatie. In relatief normale doen zal betrokkene bij krenking wellicht dwingend en vermijdend gedrag vertonen, doch niet zo snel de grip verliezen. Naast deze hiervoor beschreven kenmerken zijn er vanuit onderhavig psychologisch onderzoek evenwel geen overtuigende aanwijzingen gevonden dat er bij betrokkene sprake is van een psychiatrische en/of persoonlijkheidsstoornis, van psychopathie dan wel enig andere in deze relevante stoornis en/of beperking. Met andere woorden: er is geen significante doorwerking van een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de delictpleging. Vermoedelijke predisponerende persoonlijkheidsaspecten én een cumulatie van actuele stresserende met persoonlijk krenkende factoren zijn, vanuit gedragskundig optiek bezien, bepalend geweest. De alcoholintoxicatie heeft daarbij mogelijk een extra katalyserende invloed gehad, doch er is geen 1-op-1 verband te stellen tussen zijn alcoholintoxicatie en het fundamentele verlies van controle. Al met al meent ondergetekende dat het ten laste gelegde – mits en voor zover bewezen – aan betrokkene toegerekend kan worden.
In verband met het eerdere standpunt van de verdediging dat er bij verdachte mogelijk sprake is geweest van dissociatieve amnesie heeft nader psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden door psychiater E.M.M. Mol. In zijn rapportage psychiatrisch onderzoek Pro Justitia gedateerd op 24 januari 2018, heeft psychiater Mol onder andere het navolgende over verdachte gerapporteerd. Ondergetekende heeft beoordeeld of onderzochte voldoet aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Daarvoor blijkt dit onderzoek onvoldoende aanwijzingen te geven en deze bevinding komt overeen met de bevindingen in het psychologisch onderzoek dat in het najaar 2017 is uitgevoerd door psycholoog Zuidhof. Onderzochte kende in het verleden jarenlang ernstige problemen met het gebruik van stimulantia (eerst cocaïne, later amfetaminen); tevens was er sprake van niet-dagelijks, maar wel overmatig alcoholgebruik. Gezien het feit dat zijn drugsgebruik zo ver in het verleden ligt, is er geen reden meer een stoornis in gebruik van stimulantia te diagnosticeren. Anders ligt dat met zijn alcoholgebruik: hij blijkt niet te voldoen aan de (DSM)-criteria van een stoornis in het gebruik van alcohol (voorheen alcoholmisbruik of alcoholafhankelijkheid), echter zijn alcoholinname kan als problematisch worden beoordeeld. Hij voldeed ten tijde van het tenlastegelegde aan de (DSM-) criteria van alcoholintoxicatie (recent gebruik van alcohol, agressief gedrag, geheugenstoornis). Ondergetekende heeft nadrukkelijk het door onderzochte gerapporteerde geheugenverlies beschouwd. Uitgebreid is beoordeeld of er bij hem een aanleg bestaat voor dissociatieve verschijnselen; dit blijkt niet het geval. Evenmin komen er uit dit onderzoek aanwijzingen naar boven voor traumatische gebeurtenissen in het verleden die ten grondslag zouden kunnen liggen aan een dissociatieve stoornis. Een dissociatieve stoornis kan ondergetekende bij onderzochte niet vaststellen. De meest plausibele verklaring voor zijn geheugenverlies is een black-out in het kader van een alcoholintoxicatie. Ondergetekende heeft geen duidelijke aanwijzingen gevonden die wijzen op simulatie als verklaring voor zijn geheugenverlies. Gezien de aard en ernst van het tenlastegelegde, met als resultaat het overlijden van zijn partner, spelen vermoedelijk naast de alcoholintoxicatie ook andere factoren mee in het ontstaan dan wel onderhouden van zijn geheugenverlies, zoals ernstige schuld- en schaamtegevoelens. Geheugenverlies kan een onbewust psychologisch afweerfenomeen zijn van confrontatie met te gruwelijke herinneringen. Ná het tenlastegelegde is er bij onderzochte een psychiatrische stoornis ontstaan: een acute stressstoornis die is overgegaan in een posttraumatische stressstoornis. Onderdeel van deze stoornissen (ontstaan ná het tenlastegelegde) kan een negatieve verandering in cognitie zijn, in geval van onderzochte het onvermogen om zich belangrijke aspecten van het trauma (c.q. het tenlastegelegde, zijn verklaringen tegen meldkamer en politie) te herinneren. Tot slot heeft ondergetekende beoordeeld of er bij onderzochte sprake is van een impulsbeheersingsstoornis; daarvoor ziet ondergetekende geen aanwijzingen. Waar er in het leven van onderzochte sprake was van agressief gedrag of anderszins gedragsuitbarstingen, dan lijkt overmatig alcoholgebruik steeds een belangrijkste oorzakelijke factor te zijn geweest. Ondergetekende komt op basis van dit onderzoek tot de conclusie dat er vanuit psychiatrisch perspectief geen reden is het tenlastegelegde, indien bewezen, verminderd of niet toe te rekenen.
Ter zitting is deskundige Mol gehoord en heeft hij hetgeen hij in zijn rapport heeft beschreven bevestigd.
Op grond van de voornoemde rapporten en de toelichting ter terechtzitting door deskundige Mol acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte en acht de rechtbank het niet noodzakelijk nader onderzoek te verrichten naar de persoon van verdachte. Verdachte is meerdere malen onderzocht en telkens was de conclusie dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Verdachte heeft tot op heden niets willen vertellen over zijn jeugdjaren. Deskundige Mol heeft in zijn rapportage en ter terechtzitting toegelicht dat informatie over het verleden van verdachte wenselijk was geweest, maar ondanks deze beperking heeft hij tot een goede beantwoording van de vragen en een volledig onderzoek kunnen komen. De verdediging heeft haar verzoek om nader onderzoek enkel toegelicht met de stelling dat er “iets” is gebeurd in het verleden dat mogelijk effect heeft gehad op zijn gedrag ten tijde van het plegen van het feit. Wat er dan zou zijn gebeurd, in ieder geval naast of ten grondslag liggend aan het reeds bekende feit, te weten de breuk met de ouders van verdachte rond zijn 18e levensjaar heeft verdachte noch zijn advocaat ter zitting willen vertellen. Daar komt bij dat verdachte in een eerder stadium ook al heeft aangegeven openheid van zaken te zullen geven, ook over zijn jeugd (zie het proces-verbaal van 22 november 2017), hetgeen hij uiteindelijk niet heeft gedaan. Nu de verdediging in dit late stadium (opnieuw) met een dergelijk verzoek komt, had het op de weg van de verdediging gelegen nader te concretiseren wat er in het verleden van verdachte heeft gespeeld, wat mogelijk van invloed zou kunnen zijn geweest op het handelen van verdachte en de toerekenbaarheid van de door hem gepleegde geweldshandelingen. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en zal verdachte geheel toerekeningsvatbaar achten voor het feit dat hij heeft gepleegd.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair is de verdediging, gelet op de betoogde vrijspraak c.q. ontslag van alle rechtsvervolging, van mening dat geen straf dient te worden opgelegd. Subsidiair, indien toch een straf wordt opgelegd, is de verdediging van mening dat een gevangenisstraf van maximaal 8 jaar passend is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft zijn vriendin [Slachtoffer] in hun woning om het leven gebracht door meerdere malen met kracht op haar hoofd, gezicht en hals te slaan. Dat er sprake is van grove geweldsinwerking blijkt uit het sectierapport en de foto’s van het slachtoffer.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Uit het dossier maakt de rechtbank op dat er iets is gebeurd dat bij verdachte een enorme woede heeft veroorzaakt. Dat er voorafgaand aan deze explosie van woede een ruzie gaande was blijkt uit de verklaringen van getuigen, de verklaring van verdachte en het app-verkeer dat [Slachtoffer] met een vriendin had. Een oplopende ruzie of mogelijk kwetsende woorden, want wat de exacte reden is geweest van de woede-uitbarsting blijft onbekend, rechtvaardigen geenszins de daden van verdachte. Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft bij met name de dierbaren van [Slachtoffer] een intens groot en onherstelbaar verdriet veroorzaakt, zo blijkt onder meer uit de overgelegde schriftelijke slachtofferverklaringen. [Naam kind 1] en [Naam kind 2] , de twee jongvolwassen kinderen van [Slachtoffer] , zullen verder moeten opgroeien zonder de zorg en liefde van hun moeder. De ouders van [Slachtoffer] hebben op een gruwelijke wijze hun dochter verloren. Daarnaast blijven de nabestaanden met veel vragen achter: wat is er precies gebeurd die fatale avond? Waarom moest [Slachtoffer] overlijden? Het leed van de nabestaanden is nog extra vergroot doordat zij, gezien de ernstige verwondingen en verminkingen van [Slachtoffer] , geen waardig afscheid van haar konden nemen. Door het handelen van verdachte heeft hij [Slachtoffer] , een vrouw die midden in het leven stond, het belangrijkste dat zij had, te weten haar leven, ontnomen.
Uit de houding van verdachte ter terechtzitting maakt de rechtbank op dat ook verdachte te lijden heeft onder zijn daad. De toekomst met [Slachtoffer] die hij voor ogen had, is door zijn toedoen geëindigd. Daarnaast zal verdachte er langere tijd niet kunnen zijn voor zijn zoon. “Het maakt niet uit wat ik zeg”, “het is te laat”, “het valt niet goed te praten” en “geef mij maar straf”, zo sprak verdachte meerdere malen tijdens de terechtzitting. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte spijt heeft, maar het maakt zijn daad en de gevolgen niet minder ernstig.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit volgt dat hij recentelijk niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de diverse rapportages die met betrekking tot verdachte zijn opgemaakt.
Zoals hierboven reeds onder 5 vermeld hebben de deskundigen Zuidhof en Mol beiden geconcludeerd dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Verdachte is te beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico wordt door beide deskundigen als laag ingeschat.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog Zuidhof en psychiater Mol over en houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte is te beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar.
Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank het opleggen van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie geëiste straf, nu zij van oordeel is dat niet moord maar doodslag bewezen is.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In dergelijke zaken worden doorgaans gevangenisstraffen opgelegd tussen de 8 en 12 jaar. Met name de gruwelijke wijze waarop [Slachtoffer] aan haar einde is gekomen, in haar eigen woning door haar partner, in combinatie met de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte, maken dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaar passend en geboden acht, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partijen [Naam kind 1] en [Naam kind 2] vorderen ieder een schadevergoeding van € 20.000,00. De gevorderde bedragen zien op shockschade welke benadeelde partijen stellen geleden te hebben als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit.
Van shockschade wordt doorgaans gesproken indien een persoon geestelijk letsel oploopt als gevolg van het waarnemen van of het geconfronteerd worden met een door gevaarzettend handelen van een ander veroorzaakt ernstig gevolg. In een dergelijk geval handelt de dader niet alleen onrechtmatig jegens degene die door zijn handelen is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele shock wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Deze situatie zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een familielid dat ooggetuige is van een geweldsdelict of een naaste die het slachtoffer zwaar gewond dan wel levenloos aantreft. De door die emotionele shock ontstane immateriële schade komt onder omstandigheden op grond van het bepaalde in art. 6:106, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20ide19f3e35969b6b7708bd5d94654ce69d), aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. Voor vergoeding van shockschade (immateriële schade) als hier gevorderd is onder meer vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank is van oordeel dat het door [Naam kind 1] gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk is gemaakt, aangezien zijn schade niet is onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft het door [Naam kind 2] gevorderde bedrag is enige onderbouwing gegeven, maar onvoldoende om te kunnen oordelen of aan de bovengenoemde vereisten is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering gelet op de summiere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de impliciet primair tenlastegelegde moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [Naam kind 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam kind 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil; (BP.15)
- verklaart de benadeelde partij [Naam kind 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam kind 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil; (BP.15)
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst staan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens, voorzitter, mr. Dekker en mr. Van der Burgh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 maart 2018.
De griffier is niet in staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017115480 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 443.
2.Proces-verbaal verbatim 112 melding, p. 266-267
3.Proces-verbaal verbatim 112 melding, p. 317
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 251
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 252
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 193
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 253
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 271
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 274
10.Proces-verbaal Forensisch onderzoek dag 2, Map forensische opsporing, p. 28-29
11.Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, Map forensische opsporing, p. 109
12.Proces-verbaal Forensisch onderzoek dag 2, Map forensische opsporing, p. 23 en de foto van de beschreven enveloppe, p. 444.
13.Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, 1 september 2017, Map forensische opsporing, p.107
14.Proces-verbaal Forensisch onderzoek dag 2, Map forensische opsporing, p. 23-25
15.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 86, 87
16.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 87
17.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 88
18.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 90
19.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 88-90
20.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 105-106
21.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 112
22.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 107
23.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 6 februari 2018