ECLI:NL:RBZWB:2018:1387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
C/02/341913 / KG RK 18-158
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot conservatoir beslag in het kader van terugvordering bijstand op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding waarin verzoekster, een publiekrechtelijke rechtspersoon, verlof heeft gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op bankrekeningen van belanghebbende. Dit verzoek is gedaan in het kader van de terugvordering van bijstandsuitkeringen die ten onrechte zijn verstrekt over de periode van december 2013 tot en met februari 2016. Verzoekster stelt dat het noodzakelijk is om het beslag te leggen om de vordering veilig te stellen, aangezien er een procedure loopt die kan leiden tot terugvordering van de bijstand. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de hoofdzaak niet het dwangbevel is, maar de procedure die leidt tot de terugvordering van de bijstand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bekendmaking van het terugvorderingsbesluit aan belanghebbende moet worden aangemerkt als de eis in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak afgewezen, maar heeft wel het verlof tot het leggen van beslag verleend. De vordering is voorlopig begroot op € 41.407,60, en de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is vastgesteld op 14 dagen na het beslag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/341913 / KG RK 18-158
Beschikking van 1 maart 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[verzoekster],
zetelend te Vlissingen,
verzoekster,
advocaat mr. J. Verbeeke te Rotterdam
en
[belanghebbende],
wonende te [postcode] Vlissingen, aan de [adres] ,
belanghebbende.
Partijen zullen verder [verzoekster] en [belanghebbende] worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • telefonisch horen van verzoekster.

2.De beoordeling

2.1.
[verzoekster] verzoekt verlof tot het ten laste van [belanghebbende] leggen van conservatoir derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Utrecht, mede kantoorhoudende te (4381 EW) Vlissingen aan het adres Lange Zelke 1 op één of meerdere op naam van [belanghebbende] staande bankrekeningen, onder meer doch niet uitsluitend, op rekeningnummer [rekeningnummer]
2.2.
Voor de aan het verzoek ten grondslag gelegde stellingen en de ter onderbouwing daarvan in het geding gebrachte bewijsstukken verwijst de voorzieningenrechter naar het aangehechte beslagrekest.
2.3.
[verzoekster] stelt belang te hebben bij verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv tot 10 weken na beslaglegging, althans tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen (verlengde) termijn. [verzoekster] stelt daartoe het navolgende. [verzoekster] is voornemens om het recht op bijstand over de periode december 2013 tot en met februari 2016 te herzien op grond van artikel 54 lid 3 Participatiewet en om tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van december 2013 tot en met februari 2016 over te gaan op grond van artikel 58 lid 1 Participatiewet en de “Beleidsregels terug- en invordering en verhaal”. Gelet op de toepasselijkheid van de artikelen 4:87 en 4:112 e.v. AWB met betrekking tot de aanmaning en invordering bij dwangbevel is het niet mogelijk om onmiddellijk na de bekendmaking van het terugvorderingsbesluit tot tenuitvoerlegging over te gaan. Ingevolge voormelde bepalingen dient [verzoekster] , alvorens het dwangbevel uit te vaardigen, [belanghebbende] na bekendmaking van het besluit tot terugvordering een betalingstermijn van zes weken te geven en vervolgens een aanmaningstermijn van twee weken.
2.4.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv als volgt. Kennelijk ligt aan dit verzoek ten grondslag dat het dwangbevel, met de uitvaardiging waarvan het besluit tot terugvordering ten uitvoer gelegd kan worden, niet eerder uitgevaardigd kan worden dan nadat de in voormelde rechtsoverweging vermelde termijnen zijn verstreken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet het dwangbevel is dat aangemerkt moet worden als de hoofdzaak. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. Als hoofdzaak moet worden aangemerkt een procedure die leidt tot een voor tenuitvoerlegging vatbare (in de regel: rechterlijke) beslissing in een procedure waarin toetsing plaatsvindt van de gegrondheid en de omvang van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht. Het instellen van een eis ziet niet alleen op het uitbrengen van een dagvaarding of het indienen van een verzoekschrift. De voorzieningenrechter is, onder verwijzing naar HR 3 oktober 2003, NJ 2004/557 (Ontvanger/Heemhorst) van oordeel dat in het onderhavige geval het bekendmaken aan [belanghebbende] van het terugvorderingsbesluit, ter verzekering tot voldoening waarvan het door [verzoekster] gelegde beslag strekt, moet worden aangemerkt als “eis in de hoofdzaak” als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv. In de na bekendmaking van het terugvorderingsbesluit voor belanghebbende openstaande bestuursrechtelijke procedure wordt de aan het beslag ten grondslag gelegde vordering rechterlijk getoetst waarmee de belangen van [belanghebbende] en van derden (de Rabobank) voldoende zijn gediend. De datum van bekendmaking van het terugvorderingsbesluit heeft te gelden als datum voor het instellen van de eis in de hoofdzaak aan de hand waarvan kan worden bepaald of het tijdig, binnen de door de voorzieningenrechter gegeven termijn ex art. 700 lid 3, aan belanghebbende bekend is gemaakt.
2.5.
Gelet op hetgeen vorenstaand is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding voor verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rb. De voorzieningenrechter zal, nu het verzoek overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen, het verzochte verlof verlenen met begroting van de vordering op € 41.407,60 en met bepaling van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak op 14 dagen na het beslag.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent [verzoekster] verlof tot het ten laste van [belanghebbende] leggen van conservatoir derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Utrecht, mede kantoorhoudende te (4381 EW) Vlissingen aan het adres Lange Zelke 1 op één of meerdere op naam van [belanghebbende] staande bankrekeningen, onder meer doch niet uitsluitend, op rekeningnummer [rekeningnummer] ,
3.2.
begroot de vordering, vermeerderd met rente en kosten, voorlopig op een bedrag van € 41.407,60 (zegge: eenenveertigduizendvierhonderdzeveneuro en zestig eurocent);
3.3.
bepaalt de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak op 14 (zegge: veertien) dagen na het beslag,
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2018. [1]
MdB.

Voetnoten

1.type: