3.1.De rechtbank stelt in deze zaak tussen partijen de volgende feiten vast.
a. [eiser] verhuurt aan derden onroerende zaken (appartementen en woningen), die aan hem in eigendom toebehoren. Ter verwerving van de onroerende zaken heeft [eiser] diverse geldleenovereenkomsten gesloten met de Rabobank.
b. Thans is tussen partijen sprake van meerdere zakelijke, zogenaamde ‘Roll-Over-leningen’ zoals bedoeld in artikel 25 van de toepasselijke Algemene voorwaarden bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010. Dit artikel luidt - voor zover van belang - als volgt:
“a. De bank stelt de rente vast op basis van een Euro InterBank Offered Rate
(Euribortarief) zoals die door Euribor FBE, gevestigd te Brussel, of een door haar
ingeschakelde derde is vastgesteld (de basiscomponent), verhoogd met een door de bank te
bepalen opslag. De bank stelt de rente voor het eerst vast bij de in de akte vermelde
ingangsdatum. De in de akte vermelde ingangsdatum is het begin van de eerste roll-overperiode. Op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de periode waarvoor het overeengekomen Euribortarief van kracht is (de roll-overperiode) en vervolgens telkens na het verstrijken van een roll-overperiode, stelt de bank de basiscomponent en de rente opnieuw vast.
(…)
De bank kan de opslag altijd wijzigen. De bank zal de vastgestelde rente aan de debiteur meedelen. De bank zal de opslag vanaf de in de akte vermelde ingangsdatum echter niet
wijzigen vanwege voor de bank geldende omstandigheden op de geld- en kapitaalmarkt.
(…)
f. Onverminderd het bepaalde in het artikel in deze algemene voorwaarden over onmiddellijke opeisbaarheid is het door de debiteur verschuldigde altijd opeisbaar na drie maanden tevoren gedane opzegging door de bank. In dat geval is de debiteur geen vergoeding verschuldigd wegens vervroegde aflossing”.
c. Op de rechtsverhouding tussen partijen is voorts van toepassing artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden, welk artikel - voor zover van belang - luidt als volgt:
“2 Zorgplicht bank en cliënt
1. De bank neemt bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de cliënt. Geen van de bepalingen van deze Algemene Bankvoorwaarden of van de door de bank gebruikte
bijzondere voorwaarden kan aan dit beginsel afbreuk doen”.
d. Op 30 mei 2011 is de Rabobank, naast andere wijzigingen met betrekking tot de kredieten, met [eiser] overeengekomen dat het opslagpercentage voor de panden van [eiser] in Breda 1,4% bedraagt. Op 29 augustus 2013 is de Rabobank, naast andere wijzigingen met betrekking tot de kredieten, met [eiser] overeengekomen dat het opslagpercentage voor de panden van [eiser] in Tilburg 1,9% bedraagt.
e. Tussen partijen heeft geregeld overleg plaatsgevonden omtrent het aflossingsniveau van de diverse leningen. Bij brief van 8 november 2013 heeft de Rabobank [eiser] - voor zover van belang - bericht als volgt:
"Volgens afspraak stuur ik jou hierbij alle documenten toe.
In de documentatie vind je een samenvatting van onze afspraken terug;
1. Inperking kredietfaciliteit naar EUR 25.000,-- (bijlage 1 – offerte)
2. Opbouwen van “onderhoudspotje” (bijlage 1 – offerte)
3. Verhoging van aflossing op bestaande leningen. (bijlage 2 t/m19)
- Op de 18 leningen zal jaarlijks in totaal EUR 30.024,-- worden afgelost.
- (…)
- (…) Het aflossingsniveau van ad EUR 30.000,-- zal de komende jaren
gehandhaafd blijven. Medio 2016 zal de bank voor het eerst, op basis van de dan geldende
bancaire normen, opnieuw beoordelen in hoeverre de vastgoedportefeuille en de aflossing
zich hebben ontwikkeld”.
f. Bij e-mailbericht van 13 november 2014 heeft de Rabobank aan [eiser] - voor zover van belang - bericht als volgt:
“Enige tijd geleden hebben we de taxaties van jouw vastgoedportefeuille ontvangen. De nieuwe waarden hebben we gebruikt voor onze periodieke revisie. Deze revisie is onlangs aan onze Kredietcommissie gepresenteerd.
Op basis van de nieuwe taxaties constateren we dat de restant hoofdsom t.o.v. de executiewaarde (de zogenaamde Loan to Value (LTV) 103% bedraagt. Wij zijn van mening dat deze LTV te hoog is. Derhalve vinden wij versnelde aflossing cq afbouw van het obligo in de nabij toekomst noodzakelijk.
Hierover hebben we in het verleden reeds meerdere gesprekken gevoerd. We respecteren in dit kader de in 2013 gemaakte afspraken om de huidige rente- en aflossingsverplichting tot medio 2016 te handhaven. Tegelijkertijd vinden wij het noodzakelijk om op korte termijn met jou in gesprek te gaan over de financieringsvoorwaarden medio 2016”.
g. Vanaf 21 januari 2015 heeft de Rabobank aan [eiser] financieringsvoorstellen gedaan, die door [eiser] niet zijn geaccepteerd.
h. Bij e-mailbericht van 21 augustus 2015 heeft de Rabobank aan [eiser] - voor zover van belang - als volgt:
“De Bank is eind 2013 met u overeengekomen dat medio 2016 opnieuw een evaluatie zou gaan plaatsvinden. Echter, zoals u bemerkt heeft, heeft die noodzaak zich aan de zijde van de Bank al eerder doen gevoelen, waarna aan u twee herstructureringsvoorstellen (21-1-2015 en 28-05-2015) zijn aangeboden. Na afwijzing hiervan heeft op 15-6-2015 een bespreking plaatsgevonden, die aan u is bevestigd per mail 16-6-2015. (…).
De Bank is verrast door uw opstelling. De Bank heeft uiteraard kennis genomen van uw zienswijze dat de Bank niet nu de voorwaarden zou mogen wijzigen, maar die zienswijze is niet juist. Door een verandering van inzicht en door economische ontwikkelingen, alsmede aanscherping van voorschriften en beleid, kan de situatie ontstaan dat de Bank maatregelen moet nemen.
Kortom, de Bank meent dat zij eventueel de relatie met u zou kunnen beëindigen, met inachtneming van een redelijke opzegtermijn, zodat u een andere financier zou kunnen zoeken.
Vooralsnog is de Bank niet genegen die koers te varen en biedt zij u de mogelijkheid om alsnog met een alternatief te komen, zoals bedoeld in het gesprek van 15-6-2015.
Ik herhaal dat de Bank bereid is de relatie met u voort te zetten, maar dan wel op basis van een acceptabel herstructureringsvoorstel van uw zijde voor 1 september a.s.”.
i. Bij e-mailbericht van 20 november 2015 heeft de Rabobank aan de raadsman van [eiser] - voor zover van belang - bericht als volgt:
“Tussen partijen zijn rechtstreeks nog een aantal contacten geweest en is veel gecorrespondeerd, zonder dat dat tot overeenstemming heeft geleid, hetgeen de Bank noodzaakt bij deze per direct de financiering op te zeggen.
De Bank heeft drie herstructureringsvoorstellen gedaan, die niet zijn geaccepteerd. Bij het laatste voorstel is ook zeer duidelijk aangegeven dat dat het laatste voorstel was en uw cliënt heeft dan ook extra tijd gekregen om dat te accepteren, maar heeft dat niet gedaan. De tussen partijen noodzakelijke vertrouwensrelatie is mede daardoor dan ook verstoord.
Per mailbericht van 21 augustus jl. heb ik aan uw cliënt, met een cc aan u, uitvoerig betoogd dat de Bank van mening is in beginsel wel de kredietrelatie te kunnen beëindigen, waarbij ik namens de Bank heb opgemerkt dat die noodzaak er niet is als uw cliënt het door de Bank voorgestelde herstructureringsvoorstel zou accepteren. Dat is niet gebeurd. Ook later overleg heeft niet tot een oplossing geleid. De Bank wenst echter zelf de voorwaarden te kunnen bepalen waaronder zij een krediet aan een kredietnemer verstrekt en zij laat zich dat niet voorschrijven. Alleen daarom al zegt de Bank de kredietrelatie op.
De Bank vreest voorts een dekkingstekort en uw cliënt wenst ook geen aanvullende zekerheid te verschaffen, hetgeen eveneens een reden tot opzegging van de kredietrelatie is.
Hoe dan ook, per 1 juli a.s. zullen alle kredieten afgelost moeten zijn,(…). Het uitstaand obligo bedraagt per heden EUR 2.156.674,--, te vermeerderen met rente en kosten (PM)”.
j. Bij vonnis van 1 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, naar aanleiding van een door [eiser] tegen de opzegging van de kredieten aanhangig gemaakt kort geding, de Rabobank geboden de aan [eiser] verstrekte financieringen te continueren. In het vonnis is onder meer het volgende overwogen.
“3.7. De brief van 8 november 2013 van Rabobank aan [eiser] biedt steun aan de stelling van [eiser] , dat partijen in november 2013 zijn overeengekomen dat Rabobank niet eerder dan medio 2016 de tussen partijen geldende financieringsvoorwaarden opnieuw zou beoordelen op basis van de dan geldende financiële situatie van zijn onderneming. Uit de brief van 8 november 2013 volgt immers dat [eiser] nieuwe verplichtingen op zich nam zoals een verhoging van de debiteurenopslag van 4 leningen met 0,50 % en de verhoging van aflossing op de bestaande leningen en hier stond kennelijk onder meer tegenover dat Rabobank voor het eerst medio 2016 op basis van de dan geldende bancaire normen opnieuw zou beoordelen in hoeverre de vastgoedportefeuille en de aflossing zich hebben ontwikkeld. [eiser] verbindt hieraan de conclusie dat hij tot medio 2016 geen wijziging in zijn financieringsvoorwaarden hoefde te verwachten en te accepteren. Rabobank heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist met de stelling dat zij op grond van artikel 25 lid a van de ‘Algemene voorwaarden bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010’ de opslag altijd kan wijzigen voor zover het geen omstandigheden op de geld- en kapitaalmarkt betreffen die voor haar rekening en risico komen. Partijen hebben immers naar het oordeel van de voorzieningenrechter in november 2013 een nadere afspraak gemaakt de situatie eerst in medio 2016 opnieuw te bezien. Dat dit ook geldt voor het rentetype en renteopslag volgt voorts nog uit het e-mailbericht van Rabobank aan [eiser] van 16 oktober 2015 waarin dit wordt bevestigd.”
k. Bij emailbericht van 26 mei 2016 heeft de Rabobank aan [eiser] meegedeeld dat het percentage van de opslag in verband met de Euribor-leningen per 1 juli 2016 wordt verhoogd naar 2,2%.
l. Bij brief van 5 april 2017 heeft de Rabobank aan [eiser] meegedeeld dat het percentage van de opslag in verband met de Euribor-leningen per 1 juli 2017 wordt verhoogd naar 2,4%.