In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een coffeeshophouder die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 33 kilogram hennep en/of hasj op een locatie buiten de gedoogde coffeeshop. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard, maar geen straf of maatregel opgelegd op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dat in bepaalde gevallen een schuldigverklaring zonder straf mogelijk maakt. De verdediging pleitte voor financiële compensatie vanwege de inbeslagname van de softdrugs, maar de rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was voor compensatie gezien de aard van de onttrokken goederen en het feit dat de verdachte niet onevenredig zwaar was getroffen door de inbeslagname. De rechtbank benadrukte dat het gedoogbeleid niet zo ver strekt dat de overheid in deze situatie financieel moet compenseren. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2018, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, als exploitant van een gedoogde coffeeshop, zich aan de gedoogvoorwaarden had gehouden, maar dat het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs voor de bedrijfsvoering van de coffeeshop niet zonder risico was. De rechtbank volgde de lijn van recente jurisprudentie en oordeelde dat de omstandigheden waaronder de verdachte het feit had gepleegd, de beslissing om geen straf op te leggen, rechtvaardigden.