ECLI:NL:RBZWB:2018:1784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
02-820116-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Schoonen
  • A. Kooijman
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, zoals omschreven in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1991, werd ervan beschuldigd samen met anderen een 63-jarige man gedurende ongeveer 15 uur in zijn eigen woning te hebben vastgehouden. De feiten vonden plaats in de nacht van 11 op 12 december 2015 in Roosendaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever hebben bedreigd en geslagen, en dat de aangever met tie rips was vastgebonden aan een staande lamp. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als geloofwaardig beoordeeld, ondanks dat de verdediging had betoogd dat de verklaringen niet gebruikt mochten worden voor het bewijs omdat de verdediging de aangever niet als getuige had kunnen horen. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de verdachte strafbaar. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 17 dagen en een werkstraf van 240 uur geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 167 dagen op, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, waaronder het feit dat hij in opdracht van anderen had gehandeld en dat hij zelf geen geweld had gebruikt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820116-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman: mr. P. Groenhuis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 december 2015 tot en met 12 december 2015 te Roosendaal, in een woning gelegen aan de Hoofstraat, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde woning
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij op de bank moest gaan zitten en/of
- tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je kapot" en/of
- meermalen, althans eenmaal, geslagen/gestompt op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] vastgepakt en/of (daarbij) de handen/polsen van die [slachtoffer] aan elkaar (op zijn rug) vast gebonden met tie-rips en/of de enkels/voeten/benen van die [slachtoffer] aan elkaar vast gebonden met tie-rips en/of plakband/tape en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (terwijl hij aan handen/polsen en/of enkels/voeten/benen vastgebonden was) geslagen/gestompt op/tegen zijn hoofd en/of
- die [slachtoffer] van de bank gehaald en/of aan een staande lamp vast gebonden met tie-rips en/of
- de mond van die [slachtoffer] met plakband/tape afgeplakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat tot een volledige bewezenverklaring kan worden gekomen van het aan verdachte ten laste gelegde feit op grond van de aangifte, de processen-verbaal van verhoor aangever, de foto’s van het letsel van aangever en de (deels) bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting van 7 maart 2018 gepersisteerd bij het eerder door haar gedane verzoek om aangever als getuige te horen. Ingeval de rechtbank dit verzoek afwijst, heeft de verdediging betoogd dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangever niet voor het bewijs gebruikt mogen worden, omdat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad om hem als getuige te horen. Dit terwijl aangever een getuige à charge is en zijn verklaringen het enige en/of doorslaggevende bewijs zijn in deze zaak en compenserende factoren ontbreken. Voorts heeft de verdediging betwist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, de ‘twee Turken’ en ‘de Belg’, zodat niet tot medeplegen kan worden geconcludeerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De beoordeling van het getuigenverzoek
Op 14 december 2016 heeft de verdediging een verzoek gedaan tot het horen van aangever als getuige bij de rechter-commissaris. Dat verzoek is indertijd toegewezen door de rechtbank, waarna de onderliggende zaak is verwezen naar de rechter-commissaris.
Nadien is bij de rechtbank een proces-verbaal van 28 maart 2017 van de rechter-commissaris binnengekomen, waarin kort gezegd wordt vermeld dat het onderzoek niet kan worden voltooid, omdat de woon- of verblijfplaats van aangever onbekend is. Gelet op de inhoud van genoemd proces-verbaal acht de rechtbank het onaannemelijk dat aangever binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen om te worden gehoord, om welke reden het getuigenverzoek van de verdediging wordt afgewezen.
4.3.2
De vrijheidsberoving
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier naar voren komt dat aangever in de avond van 11 december 2015 wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd door twee tot op heden onbekend gebleven personen. Het zijn deze personen geweest die de polsen en enkels van aangever hebben vastgebonden met tie rips en hem hebben bedreigd en geslagen, zoals verwoord onder de eerste 4 gedachtestreepjes in de tenlastelegging. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor enige betrokkenheid van [verdachte] bij deze vrijheidsberoving en gedragingen; uit niets blijkt dat [verdachte] hierbij aanwezig is geweest of dat hij enige voorkennis of wetenschap hiervan had. De rechtbank acht derhalve deze ten laste gelegde onderdelen niet bewezen.
4.3.3
De voortduring van de vrijheidsberoving
Aangever [slachtoffer] heeft op 12 december 2015 verklaard dat de avond ervoor, op 11 december 2015 omstreeks 23:15 uur, twee mannen naar zijn woning in Roosendaal zijn gekomen en dat deze mannen hem aan zijn polsen en enkels hebben vastgebonden met tie rips. Rond 00:00-00:30 uur lieten zij twee andere mannen de woning binnen. De vier mannen spraken met elkaar en kort hierna verlieten de eerste twee mannen de woning van aangever. De andere twee mannen die in de aangifte persoon 3 en persoon 4 worden genoemd, zijn de hele nacht bij aangever in de woning gebleven. Persoon 3 heeft aangever op enig moment op de bank gelegd. Vanaf 9:00 uur in de ochtend verlieten de twee mannen beurtelings de woning, om een hennepkwekerij in de schuur af te breken. Persoon 4, die Vlaams sprak, heeft die dag aangever geslagen met gebalde vuist op het hoofd. Omstreeks 14:30 uur heeft persoon 4 aangever van de bank gehaald en hem vastgebonden aan een staande lamp. Vervolgens plakte diezelfde persoon de mond van aangever af met plakband of tape. Aangever is al die tijd vastgebonden geweest aan zijn polsen en enkels. Toen persoon 3 en 4 allebei buiten de woning waren, heeft aangever zichzelf weten te bevrijden en is hij gevlucht. [1]
Op 12 december om 15:15 uur heeft aangever zich gemeld op het politiebureau. Aangever was zichtbaar gewond. [2] De politie heeft foto’s gemaakt van het letsel van aangever, welke foto’s in het dossier zijn opgenomen. [3]
Diezelfde dag heeft een sporenonderzoek plaatsgevonden in de woning van aangever. Bij dit onderzoek werden (losgeknipte) kabelbinders – de rechtbank begrijpt dat hiermee de door aangever genoemde tie rips worden bedoeld – aangetroffen op een bank en om de poot van een staande lamp.
Verder werden in de woonkamer een Fanta glas en een blikje Coca Cola aangetroffen, waarop sporen zijn veiliggesteld. Deze sporen zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch instituut. De bemonstering van het glas leverde een match op met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte] en de bemonstering van het blikje leverde een match op met het DNA-profiel van [verdachte] . In beide gevallen is de matchkans vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard. [4]
Aangever heeft persoon 3 en persoon 4 middels een fotoconfrontatie respectievelijk geïdentificeerd als [verdachte] en [medeverdachte] . [5]
[verdachte] is gehoord door de politie. Tijdens dit verhoor verklaarde [verdachte] dat het klopt dat aangever in zijn woning werd vastgehouden en dat aangever met tie rips is vastgebonden aan een staande lamp. Toen hem een foto van [medeverdachte] werd getoond, herkende hij de man op de foto voor 100% als de Belg die ook bij aangever in de woning was. [6]
Op basis van het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte op essentiële punten wordt ondersteund door diverse (objectieve) bewijsmiddelen. Gelet hierop en op het gegeven dat aangever aangifte heeft gedaan vrijwel direct na de vrijheidsberoving, acht de rechtbank deze verklaring geloofwaardig en gaat zij ervan uit dat een en ander heeft plaatsgevonden zoals aangever heeft verklaard. Dat aangever een half jaar later over sommige details net iets anders heeft verklaard, doet aan dit oordeel niet af. Aldus kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat aangever op 11 december 2015 kort voor middernacht in zijn eigen woning is vastgebonden met tie rips door twee tot op heden onbekend gebleven mannen. Diezelfde mannen hebben kort hierna [verdachte] en [medeverdachte] binnengelaten in de woning, waarna zij ongeveer een half uur lang met elkaar hebben gesproken. De onbekende mannen hebben hierna de woning verlaten en [verdachte] en [medeverdachte] zijn de hele nacht bij aangever in de woning gebleven. Aangever was al die tijd vastgebonden aan zijn polsen en enkels en is op enig moment op de bank gelegd door [verdachte] . De volgende ochtend heeft [medeverdachte] aangever geslagen op zijn hoofd met gebalde vuist. Diezelfde [medeverdachte] heeft aangever in de loop van de dag vastgebonden aan een lamp met tie rips en heeft de mond van aangever afgeplakt met plakband of tape.
Gezien de hele gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de voortduring van de vrijheidsberoving sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de twee onbekende mannen, [medeverdachte] en [verdachte] dat kan worden geconcludeerd tot medeplegen. De gedragingen die worden omschreven onder de laatste drie gedachtestreepjes in de tenlastelegging zijn weliswaar feitelijk door [medeverdachte] uitgevoerd, maar gezien de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en de onbekende mannen voorwaardelijk opzet hierop hebben gehad.
4.3.4
Het gebruik van de verklaring van aangever
De rechtbank stelt vast dat de verdediging aangever niet heeft kunnen horen als getuige.
De verklaringen van aangever kunnen in zo’n geval slechts gebruikt worden voor het bewijs indien de inbreuk op het ondervragingsrecht gerechtvaardigd is en geen sprake is van ‘sole and decisive evidence’. Ingeval dit laatste wel aan de orde is, mag de betreffende verklaring slechts voor het bewijs worden gebruikt wanneer de verdediging voldoende is gecompenseerd voor het ontbreken van de mogelijkheid om de verzochte getuige te ondervragen.
Ten aanzien van de rechtvaardiging van de inbreuk op het ondervragingsrecht memoreert de rechtbank dat zij het onaannemelijk acht dat aangever binnen een aanvaardbare termijn als getuige gehoord kan worden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de rechtvaardiging van de inbreuk op het ondervragingsrecht gegeven.
Onder verwijzing naar dat wat hierboven is aangehaald en overwogen onder 4.3.3 overweegt de rechtbank dat uit het totaal van bewijsmiddelen blijkt dat aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd is gehouden, dat hierbij geweld is gebruikt en dat [verdachte] en anderen hierin een zodanig aandeel hebben gehad dat kan worden gesproken van medeplegen. Van ‘sole and decisive’ evidence is derhalve geen sprake, zodat het door de verdediging gevoerde verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht de verklaringen van aangever bruikbaar voor het bewijs.
Het vorenstaande in ogenschouw nemend, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het feit zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijin
of omstreeksde periode van 11 december 2015 tot en met 12 december 2015 te Roosendaal, in een woning gelegen aan de Hoo
gstraat, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/ofberoofd gehouden, immers
hebbenhijverdachte en
/ofzijn mededader
(s
)in voornoemde woning
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij op de bank moest gaan zitten en/of
- tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je kapot" en/of
- meermalen, althans eenmaal, geslagen/gestompt op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] vastgepakt en/of (daarbij) de handen/polsen van die [slachtoffer] aan elkaar (op zijn rug) vast gebonden met en/of de enkels/voeten/benen van die [slachtoffer] aan elkaar vast gebonden met tie-rips en/of plakband/tape en/of
-
(vervolgens)die [slachtoffer]
(terwijl hij aan
handen/polsen en
/ofenkels
/voeten/benenvastgebonden was
)geslagen/gestompt op
/tegenzijn hoofd en/of
- die [slachtoffer] van de bank gehaald en
/ofaan een staande lamp vastgebonden met tie-rips en/of
- de mond van die [slachtoffer] met plakband/tape afgeplakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte in opdracht van twee anderen heeft gehandeld en dat hij niet de vrijheid had om geen uitvoering te geven aan die opdracht. Deze personen hadden aangever vastgebonden en mishandeld en verdachte was bang was dat hem hetzelfde zou worden aangedaan als hij zou weigeren. Het is – in de visie van de verdediging – een feit van algemene bekendheid dat binnen het criminele circuit waarin zich dit afspeelde de gevolgen voor betrokken personen groot kunnen zijn wanneer men weigert. Met het vorenstaande heeft de verdediging een beroep gedaan op psychische overmacht.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het dossier biedt hiervoor geen steun naast de door verdachte geuite vrees. Dit geldt temeer nu uit het dossier blijkt dat de twee personen die de opdracht zouden hebben gegeven, de woning van aangever hebben verlaten kort na de komst van verdachte. Verdachte is daarna met de medeverdachte uren zelfstandig in de woning gebleven, samen met het slachtoffer. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op psychische overmacht en acht verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 17 dagen met aftrek van voorarrest en een werkstraf van 240 uur. Daarnaast heeft hij oplegging gevorderd van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een werkstraf van 180 uur met aftrek van voorarrest. Volgens de verdediging bestaat er geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van een 63-jarige man gedurende ongeveer 15 uur. Zij hebben het slachtoffer vastgehouden in zijn eigen woning, terwijl zijn polsen en enkels waren vastgebonden met tie rips. Ook is er geweld gebruikt tegen het slachtoffer door hem met gebalde vuist te slaan op zijn hoofd. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn mededaders een zeer bedreigende en beangstigende situatie gecreëerd voor het slachtoffer, hetgeen de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
Gezien het gegeven dat sprake was van een langdurige vrijheidsberoving van een man op leeftijd waarbij geweld is gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is.
Ten gunste van verdachte wordt meegewogen dat uit het dossier het beeld naar voren komt dat hij in opdracht van anderen heeft gehandeld, waaruit de rechtbank afleidt dat hij een ondergeschikte positie had, en dat verdachte – anders dan zijn mededaders – zelf geen geweld heeft gebruikt jegens het slachtoffer.
De rechtbank houdt verder in het voordeel van verdachte rekening met het gegeven dat het feit is gepleegd in 2015 en dat hij zich sindsdien, blijkens inlichtingen van de reclassering, in positieve zin heeft ontwikkeld. De rechtbank wijst in dit verband op de inhoud van het voortgangsverslag van de reclassering van 16 februari 2018. Daarin is te lezen dat verdachte zich heeft gehouden aan de gestelde schorsingsvoorwaarden, dat het toezichtniveau in juli 2017 van niveau 2 naar niveau 1 is gegaan, mede omdat het risico op delictgedrag als laag werd ingeschat, en dat verdachte een positieve en stabiele indruk maakt. De reclassering schrijft verder dat wanneer aan verdachte detentie wordt opgelegd, hij mogelijk zijn werk zal kwijtraken en daarmee ook zijn financiële stabiliteit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 167 dagen noodzakelijk is waarvan een deel, te weten 150 dagen, voorwaardelijk zal worden opgelegd. De periode waarin verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke strafdeel. Dit heeft tot gevolg dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. Middels oplegging van een voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf niet voldoende, om welke reden zij verdachte voorts zal veroordelen tot een taakstraf van 240 uur.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 167 dagen;
- bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf groot 150 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jarenna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schoonen, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een eindproces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met het proces-verbaal nummer 2015320851 ZB2R015083 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 132
2.Het proces-verbaal van relaas, pagina 4
3.Het proces-verbaal aangifte, pagina 49; de foto’s, pagina 51-57
4.Het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 81 en 82; het NFI-rapport van 7 juli 2016, pagina 84-86; het nagekomen NFI-rapport van 8 november 2017
5.De processen-verbaal verhoor aangever, pagina 58, 60, 61 en 63
6.Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, pagina 119, 120 en 122