4.1Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uitgangspunten:
De rechtbank stelt op basis van het dossier, het vonnis van 27 maart 2018en de daaraan ontleende bewijsmiddelen vast dat betrokkene met de door hem gepleegde feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Met betrekking tot de omvang daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank gaat uit, evenals de officier van justitie en de raadsman, van de kasopstelling die in de ontnemingsrapportage is vermeld, te weten:
- Eindsaldo contant € 47.430,00
---------------
Beschikbaar voor uitgaven € 26.945,00
- Contante stortingen € 16.076,07
- Contante uitgaven hennepkwekerij € 4.442,50
- Contante uitgaven bonnen € 5.494,92
- Contante uitgaven voeding € 6.728,13
---------------
Verschil
€ 59.686,62
Verweren van de raadsman:
De rechtbank overweegt ten aanzien van de posten die door de raadsman zijn betwist het navolgende.
Eindsaldo contant:
In de woning gelegen aan de [adres 1] te Rilland, welke op naam stond van de vriendin van betrokkene [naam 2] en waar betrokkene regelmatig verbleef, en op het GBA-adres van betrokkene, [adres 2] te Rotterdam, zijnde de woning van zijn moeder [naam 1] , zijn in totaal voor een bedrag van € 47.430,00 aan bankbiljetten aangetroffen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat alle aangetroffen geldbedragen aan [naam 1] toebehoren.
[naam 1] heeft verklaard dat zij een WIA-uitkering van € 1.200,00 ontvangt (na een bedrijfsongeval in 2008), schulden heeft, buiten de aangetroffen gelden geen spaargeld bezit en moeite heeft om iedere maand rond te komen. De rechtbank acht op grond van de door haar geschetste persoonlijke financiële situatie niet aannemelijk geworden dat [naam 1] voornoemd bedrag heeft kunnen sparen. De in het klaagschrift genoemde bedragen die [naam 1] buiten haar inkomen tussen 2004 en 2015 op haar rekening bijgeschreven heeft gekregen, maakt dit niet anders. De bedragen betreffen veelal constante stortingen, overboekingen van een andere eigen rekening of van die van betrokkene waarvan de herkomst onbekend is gebleven. De enkele credit-mutaties die wél zijn te herleiden – die van een verzekeringsmaatschappij, de Belastingdienst of een advocatenkantoor afkomstig zijn – zijn overwegend gering en/of dateren van langere tijd geleden. Het klaagschrift is bovendien door de rechtbank op 16 april 2016 ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft op 20 december 2016 het beroep in cassatie, ingesteld door [naam 1] , niet-ontvankelijk verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aangetroffen bedragen afkomstig van betrokkene, welke hij heeft verdiend met zijn handel in cocaïne.
Deze post wordt dan ook niet op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering gebracht.
De contante uitgaven hennepkwekerij:
De rechtbank heeft betrokkene vrijgesproken van feit 4 in de hoofdzaak, betreffende het telen van hennep in een pand gelegen aan de [adres 3] te Rotterdam. Zijn betrokkenheid is niet voldoende aangetoond. Er zijn evenmin aanknopingspunten in het dossier aanwezig, die erop wijzen dat betrokkene de hennepplantage uitsluitend zou hebben gefinancierd. De rechtbank is dan ook met de raadsman van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene heeft bijgedragen aan de kosten voor het inrichten/onderhouden van de hennepkwekerij. De genoemde uitgaven ten bedrage van € 4.442,50 worden aldus buiten beschouwing te laten.
Ontnemingsbedrag:
Gelet op het vorenstaande zal van het berekende eindbedrag in de kasopstelling van
€ 59.686,62 het bedrag van € 4.442,50 inzake de contante uitgaven hennepkwekerij worden afgetrokken, zodat als genoten voordeel een bedrag van € 55.244,12 resteert.