ECLI:NL:RBZWB:2018:2653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
02-800309-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P. Peters
  • M. Beudeker
  • M. van Bergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachte raad door binnendringen in woning en gebruik van een boksbeugel

Op 2 mei 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 mei 2016 in Breda zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte, die met voorbedachte rade handelde, drong de woning binnen van de minnaar van zijn vrouw met een huissleutel die zijn vrouw nog in haar bezit had. Hij droeg latex handschoenen en gebruikte een boksbeugel om het slachtoffer, de heer [benadeelde], meerdere keren op het hoofd en andere lichaamsdelen te slaan. Het slachtoffer liep hierdoor zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een (gedeeltelijke) peesscheur in de rechterschouder, waarvoor hij operatief behandeld moest worden, en hij heeft nog steeds last van cognitieve problemen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, wat blijkt uit zijn voorbereiding en de wijze waarop hij de woning binnenging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, en de verdediging pleitte voor een taakstraf. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en veroordeelde de verdachte tot betaling van een schadevergoeding van € 12.600 aan de benadeelde partij, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die door het geweld blijvende schade heeft opgelopen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800309-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. E.R. Butin Bik, advocaat te Klundert.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2016 te Breda aan [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gedeeltelijke) peesscheur ter hoogte van het rechterkapsel van de rechterschouder waarvoor het slachtoffer (een) operatieve ingrepen/ingreep moest ondergaan en/of cognitieve problemen en/of (overig) letsel aan hoofd en/of rechterarm waar tot op heden nog geen zicht is op volledig herstel, heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk:
- zich met een boksbeugel naar de woning van die [benadeelde] heeft begeven en/of
- met voornoemde boksbeugel meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft geslagen/gestoten;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 mei 2016 te Breda, een wapen(s), van categorie I, onder
1° of 3° te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade het slachtoffer, te weten de heer [benadeelde] , zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en een boksbeugel voorhanden heeft gehad. Hij baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Hij wijst er daarbij op dat het slachtoffer al eerder schouderklachten had en daarvoor onder behandeling was. Medisch gezien kan een peesinscheuring van de aard die bij het slachtoffer is geconstateerd, niet het gevolg zijn van een plotselinge inwerking van buitenaf. Mede nu verdachte heeft verklaard alleen op het hoofd van het slachtoffer en niet op andere lichaamsdelen te hebben geslagen, is volgens de raadsman niet bewezen dat het slachtoffer een peesinscheuring had ten gevolge van het incident op 14 mei 2016. Bovendien acht de raadsman, uitgaande van de verklaring van verdachte dat zijn intentie was om met het slachtoffer te praten, niet bewezen dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg met de boksbeugel heeft geslagen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 14 mei 2016 is verdachte met zijn auto naar het huis van [benadeelde] in Breda gereden. Hij heeft die dag, toen hij wegging van huis, de sleutel van de woning van [benadeelde] gepakt, welke sleutel in het bezit was van zijn echtgenote [naam] , en voorts heeft hij een boksbeugel van huis meegenomen. [1]
Bovendien had verdachte toen latex handschoenen bij zich. Hij heeft vervolgens, nadat hij een tijdje bij de woning van [benadeelde] had gepost, de latex handschoenen aangetrokken en is die woning met behulp van de meegenomen sleutel binnen gegaan. Die handschoenen had hij aangetrokken omdat hij geen sporen wilde achterlaten. [2]
Verdachte is via de trap naar boven gegaan toen hij [benadeelde] daar hoorde. Hij zag daar [benadeelde] op bed zitten. Hij heeft op de slaapkamer op enig moment de boksbeugel gepakt en vervolgens [benadeelde] met die boksbeugel meermalen geslagen. Hij heeft tegen [benadeelde] gezegd dat hij zijn gezin kapot maakte en zijn, verdachtes, kinderen erbij betrok. [3]
Aangever [benadeelde] , heeft verklaard dat de echtgenote van verdachte, [naam] geheten, in het bezit was van de sleutel van zijn huis. Volgens [benadeelde] lag hij op 14 mei 2016 met zijn kleren aan op bed, toen hij de voordeur hoorde en iemand naar boven hoorde komen. Toen hij zich omdraaide richting de deur van de slaapkamer, zag hij een groot persoon. Hij kreeg gelijk een klap tegen zijn hoofd, op de haargrens, van die persoon. Het bloed gutste van zijn hoofd af. De persoon heeft hem meermalen geslagen. Voordat hij kon opstaan had hij al drie of vier knallen tegen zijn hoofd gehad. Die knallen waren zo hard dat het leek alsof de persoon een steen vast had. Het voelde scherp aan alsof zijn huid met een mes werd opengesneden. Toen hij was opgestaan, heeft hij ook nog klappen van die persoon gehad, ook bij de badkamer. Die persoon zei tegen hem dat hij zijn gezin en zijn kinderen kapot had gemaakt. Uit die opmerking maakte hij op dat het de echtgenoot van [naam] was. Hij had het idee dat die persoon iets om zijn handen had. [4]
Als gevolg van het slaan heeft hij meerdere verwondingen aan het hoofd opgelopen en heeft hij negen hechtingen op zijn hoofd. Op zijn gezicht zitten striemen, rode vlekken en wonden. Aan de rechterzijde heeft hij gekneusde ribben; zijn rug is blauw en daar zitten wonden. Hij had overal pijn. [5]
Verdachte heeft betwist dat hij direct begon te slaan. Hij zou naar het huis van aangever zijn gegaan om met hem te praten, zodat de stalking door aangever richting het gezin van verdachte zou stoppen. Volgens verdachte stond aangever op van bed toen hij de slaapkamer binnen kwam en tegen aangever uitviel dat hij zijn gezin kapot maakte. Aangever zou hem toen direct keihard in zijn kruis hebben geschopt. Aangever zou toen naar de badkamer zijn gelopen. Daar had aangever iets scherps in zijn hand, waarmee hij verdachte begon te slaan en te steken. Even later waren ze weer in de slaapkamer en stak aangever hem met iets in zijn been. Pas op dat moment zou verdachte de boksbeugel hebben gepakt en aangever daarmee hebben geslagen.
Ter zitting heeft verdachte ook nog verklaard dat hij aangever alleen op het hoofd heeft geslagen en niet op andere lichaamsdelen.
De rechtbank acht de verklaring van aangever [benadeelde] betrouwbaar en daarnaast meer aannemelijk dan die van verdachte, met name op het punt dat hij, [benadeelde] , direct door verdachte werd aangevallen toen verdachte voor het eerst zijn slaapkamer in kwam en met betrekking tot de plaatsen waar hij, [benadeelde] , is geslagen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte op die punten niet geloofwaardig, nu deze niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, terwijl de verklaring van aangever wel bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Zo heeft de rechtbank geen foto’s of medische verklaringen in het dossier aangetroffen waaruit zou kunnen blijken dat verdachte is gestoken in zijn been. Weliswaar bevindt zich in het dossier (bladzijde 265) een foto waarop op het been van verdachte een oppervlakkige verwonding is te zien, maar deze verwonding lijkt niet op een steekverwonding. Twee politieambtenaren hebben op 14 mei 2016 in het cellencomplex waargenomen dat verdachte enig letsel op zijn lichaam had, maar dit letsel beperkte zich tot oppervlakkig letsel in de vorm van beschadiging van de huid op een been en op het hoofd en daarnaast een verkleuring van de huid op een onderarm (bladzijde 218 van het dossier). Van enig steken met een scherp voorwerp door aangever, zoals door verdachte wordt geschetst, is niet gebleken.
Voorts concludeert het team forensische opsporing van de politie op basis van onderzoek in de woning van aangever, met name de bloedsporen aldaar, dat op en rond het bed in de slaapkamer minimaal drie geweldsimpacten hebben plaatsgevonden. [6] Dit past in de verklaring van aangever, dat hij op zijn bed is aangevallen.
Ook is niet aannemelijk geworden dat verdachte alleen op het hoofd van aangever heeft geslagen, gelet op de plaatsen waar verwondingen op het lichaam van aangever zijn aangetroffen. Door een forensisch arts zijn immers op 17 mei 2016, drie dagen na het incident, onder andere de volgende letsels bij aangever [benadeelde] aangetroffen [7] :
- drie gehechte wonden op de behaarde hoofdhuid;
- twee scherprandige verwondingen op het voorhoofd;
- bloeduitstortingen bij het rechter oog, borst, rechter bovenarm en rechterzijde van de rug;
- huidbeschadigingen op de kin, rechter bovenarm, linker bovenarm;
- huidverkleuringen op de borst, rechter bovenarm;
- korstvorming op het rechter scheenbeen en op de rechter kuit.
Voorts is aangever op 14 mei 2016, vlak na het incident, bij de spoedeisende hulp van het Amphia ziekenhuis in Breda onderzocht waarbij bij de borst en (hoge) rug meerdere schaafwonden en een hematoom, welke pijnlijk waren, werden aangetroffen. [8]
Ook om andere redenen acht de rechtbank de verklaring van aangever aannemelijker dan die van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij de sleutel van de woning van [benadeelde] had gepakt en naar diens woning is gereden om met hem te praten. Verdachte wilde dat het stalken door [benadeelde] zou stoppen. Hij had voorts een boksbeugel en latex handschoenen meegenomen. Deze handschoenen waren onder andere bestemd om geen vingerafdrukken achter te laten, aldus verdachte ter zitting. Deze handschoenen had hij aangetrokken voordat hij de woning van [benadeelde] binnenging, waarbij hij gebruikmaakte van de meegenomen sleutel. De boksbeugel had hij eveneens bij zich. [benadeelde] bevond zich op dat moment nietsvermoedend in zijn woning.
De lezing van verdachte, dat hij naar binnen ging om te praten, komt de rechtbank niet geloofwaardig over, gelet op de wijze waarop hij binnendrong in de woning van aangever. Áls verdachte al de bedoeling had om met aangever te praten, had het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand gelegen dat hij gewoon bij de voordeur had aangebeld of aangever had opgebeld. De wijze van binnendringen met meenemen van de boksbeugel naar de slaapkamer van [benadeelde] , terwijl hij handschoenen draagt, wijst er eerder op dat verdachte de bedoeling had geweld te gebruiken tegen aangever en niet om met hem te praten. In een dergelijke situatie ligt het voor de hand dat verdachte degene was die begon met het plegen van geweld door aangever direct te slaan met de door hem meegenomen boksbeugel.
De rechtbank volgt verdachte daarom niet in zijn verklaring dat hij naar aangever was gegaan om te praten en dat aangever hem eerst aanviel.
Bij de namens aangever in het kader van zijn vordering als benadeelde partij overgelegde stukken bevindt zich een brief van mr. drs. Stad, arts en advocaat, van 29 mei 2017, die aan de hand van de beschikbare medische informatie onderzoek heeft verricht. Hij constateert met betrekking tot de medische geschiedenis van aangever na het incident van 14 mei 2016 het volgende [9] :
- op 13 juni 2016 volgde een verwijzing naar de orthopedisch chirurg vanwege de reeds een maand bestaande klachten aan de rechterschouder, ontstaan na het geweldsincident van 14 mei 2016;
- uitgebreid orthopedisch onderzoek gaf aanwijzingen te zien voor een rechter kapselbeschadiging en bij MRI-onderzoek bleken er aanwijzingen te zijn voor een gedeeltelijke peesscheur ter hoogte van het rechter kapsel;
- op 28 juni 2016 vond opnieuw onderzoek plaats bij de neuroloog vanwege na het incident van 14 mei 2016 ontstane cognitieve problemen;
- op 1 september 2016 volgde een operatieve ingreep, waarbij de gedeeltelijke kapselscheur werd behandeld;
- op 15 november 2016 moest een re-ingreep worden uitgevoerd vanwege een gedeeltelijke loslating van de bicepspees;
- de bedrijfsarts heeft vastgesteld dat er energetische beperkingen waren en afgenomen cognitief vermogen naast beperkingen ten aanzien van stressbelastende momenten.
Resumerend stelt mr. drs. Stad, dat aangever op 14 mei 2016 het slachtoffer is geworden van een geweldsincident waarbij hij hoofdletsel, borstkasletsel en kneuzingen over het lichaam opliep. Vanwege het hoofdletsel heeft aangever te kampen gekregen met cognitief disfunctioneren. Tevens heeft aangever aan de rechter dominante schouder letsel opgelopen bestaande uit een peesscheur en een kapselscheur, dat tweemaal operatief moest worden behandeld. Bij dit soort letsels wordt in de regel een termijn van anderhalf tot twee jaar in acht genomen alvorens gesproken kan worden van een relatieve medische eindtoestand. Het heeft er alle schijn van dat er blijvende functionele problemen aan de dominante rechter schouder zullen resteren. Het is op dit moment nog onduidelijk of er al dan niet gesproken kan worden van blijvend cognitief disfunctioneren en blijvende psychische problematiek.
In het dossier bevindt zich voorts een foto van aangever (bladzijde 230) waarbij onder andere staat vermeld dat bij de punt van het schouderblad een penetrerende verwonding is te zien, passend bij inwerkend geweld met een voorwerp. [10]
Uit deze medische informatie leidt de rechtbank af dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, zoals dit letsel in de tenlastelegging onder feit 1 primair is omschreven. De rechtbank is, gelet op genoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat dit letsel is veroorzaakt door het slaan door verdachte met de boksbeugel op het hoofd en elders op het lichaam van aangever [benadeelde] .
Daarmee acht de rechtbank het door verdachte opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [benadeelde] wettig en overtuigend bewezen.
Is er sprake van voorbedachte raad?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte is, zoals hierboven al is overwogen, met medeneming van de sleutel van de woning van aangever, latex handschoenen en een boksbeugel, met zijn auto naar het huis van aangever gereden. Verdachte heeft een tijdje bij die woning gepost, naar eigen zeggen omdat hij er zeker van wilde zijn dat de kinderen van aangever niet thuis zouden zijn. [11] Hij heeft vervolgens de latex handschoenen aangetrokken met het doel om geen vinger-afdrukken achter te laten en is met behulp van de meegenomen sleutel het huis van aangever binnengegaan. Aldaar is hij naar boven gegaan zonder bekend te maken dat hij was binnengekomen en heeft hij aangever in zijn slaapkamer onverhoeds aangevallen door hem direct, terwijl aangever zich op zijn bed bevond en zonder dat aangever enige actie kon ondernemen, met de meegenomen boksbeugel op het hoofd en elders op het lichaam te slaan.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het vooropgezette plan had aangever met de boksbeugel te slaan en daarmee zwaar lichamelijk letsel te bezorgen. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht zware mishandeling met voorbedachte raad bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair:
hijop
of omstreeks14 mei 2016 te Breda aan [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk,zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gedeeltelijke) peesscheur ter hoogte van het rechterkapsel van de rechterschouder waarvoor het slachtoffer
(een)operatieve ingrepen
/ingreepmoest ondergaan en
/ofcognitieve problemen en
/of (overig)letsel aan hoofd en
/ofrechterarm waar tot op heden nog geen zicht is op volledig herstel, heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg
, althans opzettelijk:
- zich met een boksbeugel naar de woning van die [benadeelde] te
heeftbegeven en
/of
- met voornoemde boksbeugel meermalen
, althans eenmaal,op/tegen het hoofd en
/ofelders tegen het lichaam van die [benadeelde] te slaan
/stoten heeft geslagen/gestoten;
2.
hijop
of omstreeks14 mei 2016 te Breda
,een wapen
(s), van categorie I, onder
1° of3° te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest voor feit 1 en een geldboete van € 225 voor feit 2.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals geëist door de officier van justitie desastreuze gevolgen zou hebben voor het gezin van verdachte. Hij heeft gepleit voor een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf, zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat de echtgenote van verdachte een verhouding heeft gehad met het latere slachtoffer, de heer [benadeelde] . Nadat verdachte op de hoogte was geraakt van deze verhouding en zijn echtgenote tegen [benadeelde] had verteld dat zij de verhouding met hem wilde verbreken, bleef [benadeelde] - volgens de echtgenote ongewenst - contact met de echtgenote zoeken. Toen verdachte merkte dat [benadeelde] een lelijk bericht over zijn echtgenote had gestuurd aan zijn kinderen en het “stalken” niet wilde stoppen, heeft verdachte besloten dat dit gedrag van [benadeelde] moest stoppen en is hij naar de woning van [benadeelde] gegaan. Met de huissleutel is verdachte, die latex handschoenen had aangetrokken, de woning binnengedrongen. Hij heeft vervolgens de op zijn bed in de slaapkamer liggende [benadeelde] een aantal malen met een boksbeugel op zijn hoofd en andere lichaamsdelen geslagen. De gevolgen van dit handelen van verdachte waren voor het slachtoffer zeer ernstig.
[benadeelde] liep zwaar lichamelijk letsel en ook cognitief letsel op. Nog altijd, twee jaar na dato, is hij niet in staat zijn werk als touringcar-chauffeur uit te oefenen en heeft hij cognitieve problemen door het incident op 14 mei 2016.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij meende voor eigen rechter te moeten spelen en dat hij met voorbedachte raad naar het huis van [benadeelde] is gegaan om hem met een boksbeugel te lijf te gaan, met alle gevolgen van dien.
Over verdachte is op 15 januari 2018 een voorlichtingsrapport uitgebracht door Reclassering Nederland. De rapporteur concludeert dat er bij verdachte geen aanwijzing is voor een dieperliggende agressieproblematiek. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag, gelet op het sterk aanwezige zelfinzicht van verdachte. De reclassering adviseert een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf.
De rechtbank zal rekening houden met hetgeen in het rapport van de reclassering wordt geconcludeerd en geadviseerd, maar zal op basis van haar eigen afwegingen tot een andere straftoemeting komen dan de reclassering adviseert.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatie-punten voor straftoemeting van het LOVS en op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Als oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar tot zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) geldt een gevangenisstraf van 7 maanden tot 12 maanden onvoorwaardelijk. Dat verdachte dit feit met voorbedachte raad heeft gepleegd, werkt straf verhogend.
Aan de andere kant houdt de rechtbank rekening met de ouderdom van de feiten. Het is inmiddels bijna 2 jaar geleden dat verdachte deze strafbare feiten heeft gepleegd. Niet is gebleken dat verdachte in de tussentijd in aanraking is gekomen met politie of justitie. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank houdt tevens rekening met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, dat geen taakstraf (zonder onvoorwaardelijke vrijheidsstraf) wordt opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Ook overigens staat de bijzondere ernst van feit 1 naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan oplegging van een taakstraf zoals door de reclassering is geadviseerd en door de raadsman is bepleit.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (te weten 12 dagen), passend en geboden is. Nu de zware mishandeling met voorbedachte raad een relatief veel ernstiger is feit is dan het voorhanden hebben van een boksbeugel (welk feit bovendien al een rol heeft gespeeld bij de strafoverwegingen ten aanzien van de zware mishandeling) acht de rechtbank de straf voor het misdrijf van voorhanden hebben van een boksbeugel in deze strafoplegging verdisconteerd.

7.De benadeelde partij

Ingevolge artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Op grond van artikel 361, tweede lid, onder b, Sv zal de benadeelde partij alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door – voor zover hier relevant – het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van in totaal € 36.996,06 voor feit 1, waarvan een bedrag van € 17.500,= ten aanzien van immateriële schade.
De vordering is door de verdediging betwist. De raadsman heeft – kort gezegd – aangevoerd dat het causale verband tussen het letsel bij aangever en de handelingen van verdachte niet kan worden aangetoond.
Anders dan de raadsman is de rechtbank, zoals hiervoor onder 4.3 al is overwogen, van oordeel dat er wel degelijk causaal verband bestaat tussen het letsel dat bij aangever is aangetroffen, welk letsel is beschreven in het bewezenverklaarde, en het strafbare handelen van verdachte op 14 mei 2016. Daarmee staat vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 1 primair rechtstreekse immateriële schade is toegebracht.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier, met name de vordering van de benadeelde partij inclusief bijlagen, en de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij, blijkt niet alleen dat er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer, maar ook dat het letsel grote gevolgen heeft gehad op het leven van de benadeelde partij. Hij beschrijft onder andere dat hij niet meer de persoon is die hij was en boos is op alles en iedereen. Hij voelt geen vreugde meer in zijn leven en heeft nog steeds last van slapeloze nachten. Voor zijn psychische klachten is hij nu onder behandeling bij de GGZ en hij zal niet meer in staat zijn om zijn beroep als touringcar-chauffeur voor 100% te kunnen doen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op het bedrag van
€ 12.500,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, de dag waarop het strafbare feit is gepleegd.
Iets anders is of er voldoende causaal verband bestaat tussen de opgegeven materiële schadeposten en het handelen van verdachte.
De rechtbank maakt op dit punt onderscheid tussen de medische kosten (en kosten die daarmee samenhangen) en de overige kosten.
De rechtbank acht de schade aan de inboedel van het huis van de benadeelde partij, bestaande uit het eigen risico dat de benadeelde partij aan de verzekering heeft moeten betalen ter hoogte van
€ 100,=voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2016.
Met betrekking tot de overige kosten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de eerder genoemde brief van mr. drs. Stad van 29 mei 2017 leidt de rechtbank af dat aangever voorafgaande aan het geweldsincident van 14 mei 2016 al meerdere operaties aan zijn rug had ondergaan.
De rechtbank acht niet uitgesloten dat de opgegeven medische kosten en daarmee samenhangende kosten mede hun oorzaak vinden in de rugproblemen die aangever al vóór 14 mei 2016 had. De behandeling van de vordering met betrekking tot deze (medische) kosten levert naar het oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering voor wat betreft dat gedeelte nader onderzoek vergt en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet aanleiding om ten aanzien van het toegewezen bedrag de schadever-goedingsmaatregel op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 22b, 24c, 27, 36f, 57, 91 en 303 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 13, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade;
feit 2:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 12.600,=, zulks vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, waarvan € 100,= ter zake van materiële schade en
€ 12.500,= ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] (feit 1), € 12.600,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 98 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, zulks vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Peters, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 mei 2018.
Mr. Peters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2016123254 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 288.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 18 april 2018.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 271 en 272.
4.Het proces-verbaal van aangifte, pagina’s 041 en 042.
5.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 043.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 200.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 222.
8.Het geschrift, te weten een specialistenbericht, pagina 257.
9.Het geschrift, te weten een brief, bijlage 1 bij de vordering van de benadeelde partij, zoals deze op de zitting van 31 januari 2018 is overgelegd.
10.Een geschrift, een foto met tekst, als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal bevindingen, pagina 230.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 271.