ECLI:NL:RBZWB:2018:2654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
02-800025-18, 02-800587-17, 02-800044-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P. Peters
  • M. Beudeker
  • J. van Bergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en bedreiging met dood

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2018, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en bedreiging met de dood. De zaak betreft een incident waarbij de verdachte zijn toenmalige vriendin met een mes in het gezicht heeft gesneden en haar meerdere doodsbedreigingen heeft gestuurd via voicemail. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, meermalen bedreigende boodschappen heeft geuit die bij het slachtoffer redelijke vrees voor haar leven hebben opgewekt. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen en de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen zijn, met uitzondering van enkele andere tenlastegelegde feiten waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gedragsproblematiek van de verdachte en de impact van zijn daden op het slachtoffer, die al psychisch belast was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/800025-18 + 02/800587-17 + 02/800044-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 180 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
gedetineerd in het PPC te Vught
raadsman mr. T. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2018. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. Tax, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 800044-17 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
Parketnummer 800025-18
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 15 december 2017 te Bergen op Zoom, althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen (door deze in te spreken op de voicemail van haar telefoon):
- " [benadeelde] maak me niet gek, sterven samen, ik wil het"; en/of
- " Pak ik een wapen, we gaan met z'n allen. Vuurwerk komt vroeg dit jaar";
en/of
- " Ga je kapot maken om niks, ja het is niet anders"; en/of
- " Je dwingt me om actie te ondernemen. En reken maak dat ik je kapot maak
zonder emotie"; en/of
- " Ik maak je kapot, ik maak je kapot"; en/of
- " Wat zeg je, je wilt nog niet sterven? Oh ik dacht van wel"; en/of
- " Ik pleeg een dubbele moord"; en/of
- " Je foto's op het bureau van de kankerrechter. Ik ga niet 18 jaar zitten
voor jou. Ik maak mezelf wel fucking kapot"; en/of
- " We leven samen of we sterven samen er is geen middenweg. Houd dat goed in
de gaten ik heb niets te verliezen"; en/of
- "... Er gaat wat gebeuren. We leven samen of we sterven samen...", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Parketnummer 800587-17
hij op of omstreeks 16 juli 2017 te Halsteren in geval in gemeente Bergen op Zoom ten overstaan van [naam 1] (ambtenaar van Politie Zeeland/West Brabant) medewerkers en/of bewoners van GGZ ZWB/Vrederust heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (meermalen) die [naam 1] de volgende dreigende woorden toe te voegen: "dat hij verdachte, met een auto het GGZ pand (Vrederust) binnen wil rijden", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of de medewerkers e/of bewoners van GGZ/Vredenrust heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid voor personen en/of goederen kan ontstaan, immers heeft verdachte aan [naam 1] de volgende dreigende woorden toegevoegd: "dat hij verdachte, met een auto het GGZ-pand (Vredenrust) binnen te rijden", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Parketnummer 800044-17
hij op of omstreeks 16 januari 2017 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en of puntig voorwerp eenmaal en/of meermalen in het gezicht en/of armen en/of hand(en) heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 januari 2017 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp eenmaal en/of meermalen in het gezicht en/of armen en/of hand(en) heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten, zoals die zijn ten laste gelegd op de drie dagvaardingen, heeft gepleegd. Voor parketnummer
800044-17 acht zij de subsidiaire variant bewezen. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van de betreffende dossiers.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder parketnummer 800044-17 ten laste gelegde. Volgens de raadsman is in het onderhavige geval bij het al dan niet steken in de hand geen sprake van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling, nu niet vast staat wat er precies met het mes is gebeurd. Het steken of snijden in het gezicht met een mes kan niet bewezen worden, nu slechts krassen op het gezicht van aangeefster zijn aangetroffen.
Ook de bedreiging op 16 juli 2017, zoals ten laste gelegd op de dagvaarding met parketnummer 800587-17, acht de raadsman niet bewezen, nu de bedreiging van de kant van verdachte niet effectief is geweest. De bedreigde personen zijn niet daadwerkelijk op de hoogte gekomen van hetgeen verdachte heeft geroepen tegen politieman [naam 1] en het was ook niet de bedoeling van verdachte om gevolg te geven aan zijn uitingen. Verdachte had niet eens een auto.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder parketnummer 800025-18 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
parketnummer 800025-18
[benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) heeft aangifte gedaan van bedreiging, gepleegd door verdachte. Bij haar bestond de overtuiging dat verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou brengen. Verdachte heeft haar, nadat zij verdachte begin december 2017 had laten weten dat zij de relatie met hem wilde beëindigen, bedreigende voicemailberichten gestuurd vanaf zijn telefoon met nummer [telefoonnummer] (de rechtbank begrijpt: [telefoonnummer] ). Zij herkende de stem van verdachte en hij heeft bedreigingen geuit naar haar. Zij heeft deze berichten opgeslagen. Zij is nog nooit eerder op deze manier bedreigd door verdachte. Zij weet niet wat hij zal doen als zij hem tegen zou komen. [1]
Tijdens de aangifte liet aangeefster de voicemailberichten vanaf haar telefoon horen aan de verbalisant. De verbalisant hoorde onder andere de geuite teksten met de volgende inhoud [2] :
“ [benadeelde] maak me niet gek, sterven samen, ik wil het!”.
“Pak ik een wapen, we gaan met z’n allen. Vuurwerk komt vroeg van het jaar”.
“Ga je kapot maken om niks, ja het is niet anders”.
“Je dwingt me om actie te ondernemen. En reken maar dat ik je kapot maak zonder emotie!”
“Kankerwijf, luister en luister goed, ik kom naar je toe waar je ook bent, vinden zal
ik, en als ik je vind ga ik er wat van zeggen”.
“Ik maak je kapot, ik maak je kapot!!
“Wat zeg je, je wilt nog niet sterven? Oh ik dacht van wel”.
“Ik pleeg een dubbele moord”.
“Je foto’s op het bureau van de kankerrechter. Ik ga niet 18 jaar zitten voor jou. Ik maak mezelf wel fucking kapot”.
“We leven samen of we sterven samen er is geen middenweg. Houd dat goed in de gaten ik heb niets te verliezen”.
“ ...... Er gaat wat gebeuren. We leven samen of we sterven samen. ....”.
De rechtbank constateert dat de volgens aangeefster en de verbalisant geuite teksten de inhoud hebben zoals die op de tenlastelegging zijn vermeld.
Door verbalisant [naam 2] is onderzoek verricht naar de voicemailberichten op de telefoon van aangeefster. Hij heeft ze beluisterd en herkende de stem van verdachte. Hij kent verdachte door zijn jarenlange straatervaring en heeft meermalen met hem gesproken. Hij stelt voorts vast dat de voicemailberichten die betrekking hebben op de aangifte afkomstig zijn van telefoonnummer [telefoonnummer] en dat de berichten zijn ingesproken tussen woensdag 13 december 2017 en vrijdag 15 december 2017. [3]
Verdachte heeft erkend dat hij in emotie uitlatingen naar [benadeelde] via de voicemail heeft gedaan. [4]
Verdachte is echter van mening dat die uitlatingen niet serieus waren en dat [benadeelde] dat wist.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Niet vereist is dat er werkelijke vrees is opgewekt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewoordingen die verdachte via de voicemail heeft geuit en op de verklaring van aangeefster hierover, met name dat zij nog nooit zo eerder door verdachte is bedreigd en niet weet wat verdachte zal doen als zij hem tegenkomt, voldaan is aan het hierboven genoemde vereiste en dat derhalve bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen [benadeelde] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
parketnummer 800587-17
Op 16 juli 2017 sprak politieman [naam 1] met verdachte. [naam 1] heeft verdachte verteld dat hij een contactverbod had met [benadeelde] . Verdachte heeft toen tegen [naam 1] gezegd: “Als ik niet met [benadeelde] in contact mag komen rijd ik met een auto het pand binnen waar [benadeelde] zit.” Verdachte bleef herhalen dat hij het GGZ-pand binnen zou gaan rijden.
De rechtbank overweegt dat, naast de eerder genoemde vereisten voor een bewezenverklaring van een bedreiging (met enig misdrijf tegen het leven gericht), voor een geval waarin de bedreiging op een indirecte manier plaatsvindt, voor een bewezenverklaring nog vereist is dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreiging terecht zou komen bij degene op wie de bedreiging betrekking heeft.
Nog los van de vraag of er een reële kans was dat verdachte zijn bedreigende woorden ten uitvoer zou brengen en of deze woorden kunnen worden aangemerkt als een directe bedreiging van de bewoners en medewerkers van de GGZ-instelling, is de rechtbank van oordeel dat verdachte - toen hij deze woorden uitsprak ten overstaan van verbalisant [naam 1] - niet had hoeven verwachten dat [naam 1] dit door zou geven aan de medewerkers en bewoners van de betreffende GGZ-instelling. Nu verdachte zich derhalve niet willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die bedreiging, voor zover reëel, terecht zou komen bij de bewoners en medewerkers van de GGZ-instelling, dient verdachte van het feit onder dit parketnummer te worden vrijgesproken.
parketnummer 800044-17
[benadeelde] heeft aangifte gedaan van het feit dat verdachte haar op 16 januari 2017 in de woning in de [adres 1] in Bergen op Zoom met een mes te lijf is gegaan. [5]
Volgens aangeefster betrof het een aardappelmesje. Zij heeft verklaard dat verdachte met het mes in haar gezicht wilde snijden. Zij heeft toen haar arm voor haar gezicht en ogen gehouden. Verdachte heeft volgens haar nog twee keer een zwaaiende beweging gemaakt. Hij heeft haar toen in haar gezicht geraakt. Doordat aangeefster haar gezicht beschermde heeft ze sneden in haar rechterhand opgelopen. Verdachte heeft haar geraakt op haar rechterhand en in beide kanten van haar gezicht. Aangeefster vertelt daardoor twee krassen in haar gezicht en diverse snijwonden op haar rechterhand te hebben opgelopen. De kracht van het steken viel wel mee. Zij is vervolgens naar een kennis van haar, [naam 3] , vertrokken, die haar verbonden heeft en aan wie ze verteld heeft wat er gebeurd was. [6]
De verbalisant die de aangifte op 17 januari 2017 opnam, heeft gezien dat [benadeelde] op de linkerzijde van de wang een kras van 5 centimeter en op haar rechterwang een kras van 20 centimeter had. [7]
De door aangeefster genoemde [naam 3] heeft op 21 januari 2017 bevestigd dat [benadeelde] een aantal dagen geleden bij hem thuis was en toen tegen hem heeft verteld dat verdachte haar ogen wilde uitsteken. Verdachte zou een mes hebben vastgehad. [benadeelde] zou bebloed bij hem zijn binnengekomen. Hij heeft toen haar hand verbonden. [benadeelde] had een wond aan haar hand en twee striemen op haar wangen. [8]
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen staat, ondanks de ontkenning van verdachte [benadeelde] te hebben gestoken of gesneden, naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat verdachte [benadeelde] in haar hand heeft gestoken en meermalen in haar gezicht heeft gesneden. Dat verdachte meerdere malen in het gezicht van [benadeelde] heeft gesneden, leidt de rechtbank af uit de aangetroffen krassen op het gezicht van [benadeelde] .
Ten laste is gelegd dat verdachte - door [benadeelde] opzettelijk met een mes in het gezicht, armen en/of handen te steken/snijden - primair een poging tot doodslag en subsidiair een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat door het steken met het mes in de hand en het snijden daarmee in het gezicht van [benadeelde] , mede gelet op de relatief beperkte grootte van het mes en de blijkbaar geringe kracht waarmee deze handelingen zijn gepleegd, niet de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat [benadeelde] daardoor van het leven zou worden beroofd. Van het primaire feit zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Van het steken met het mes in de hand van [benadeelde] is, gelet op hetgeen volgens de bewijsmiddelen is gebeurd en de blijkbaar geringe kracht waarmee dat is gebeurd, niet aanstonds duidelijk dat daarmee de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat [benadeelde] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Van dit onderdeel van het primair ten laste gelegde feit zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Anders ligt dit voor het snijden met het mes in het gezicht van [benadeelde] .
Uit de bewijsmiddelen, met name het aangetroffen letsel op het gezicht van [benadeelde] , maakt de rechtbank op dat verdachte [benadeelde] in elk geval tweemaal in het gezicht heeft gesneden.
Naar algemene ervaringsregels roept het snijden met een mes in het gezicht de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, nu het gezicht en het hoofd door de constitutie ervan en door alle vitale functies die hier gesitueerd zijn bij uitstek een kwetsbaar gebied is. Nu het algemene ervaringsregels betreft wordt een ieder - en dus ook verdachte - geacht wetenschap te hebben van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het snijden met een mes in het gezicht is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank - anders dan de raadsman - tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 800025-18
hijop
een of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 13 december 2017 tot en met 15 december 2017 te Bergen op Zoom
, althans in Nederland,[benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen (door deze in te spreken op de voicemail van haar telefoon):
- " [benadeelde] maak me niet gek, sterven samen, ik wil het"; en
/of
- " Pak ik een wapen, we gaan met z'n allen. Vuurwerk komt vroeg
ditvan het jaar";
en
/of
- " Ga je kapot maken om niks, ja het is niet anders"; en
/of
- " Je dwingt me om actie te ondernemen. En reken maa
kr dat ik je kapot maak zonder emotie"; en
/of
- " Ik maak je kapot, ik maak je kapot"; en
/of
- " Wat zeg je, je wilt nog niet sterven? Oh ik dacht van wel"; en
/of
- " Ik pleeg een dubbele moord"; en
/of
- " Je foto's op het bureau van de kankerrechter. Ik ga niet 18 jaar zitten voor jou. Ik maak mezelf wel fucking kapot"; en
/of
- " We leven samen of we sterven samen er is geen middenweg. Houd dat goed in
de gaten ik heb niets te verliezen"; en
/of
- "... Er gaat wat gebeuren. We leven samen of we sterven samen..."
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Parketnummer 800044-17
subsidiair:
hijop
of omstreeks16 januari 2017 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp eenmaal en/ofmeermalen in het gezicht
en/of armen en/of hand(en)heeft
gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar en de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) met dien verstande dat verdachte wordt bevolen zich gedurende een periode van twee jaar te onthouden van contact met [benadeelde] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman pleit primair voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van voorarrest. Het opleggen van de ISD-maatregel is volgens de raadsman niet aan de orde, nu verdachte tegen hem heeft verklaard dat de relatie met [benadeelde] nu definitief is beëindigd wat verdachte betreft, waardoor de voorwaarde dat de veiligheid van personen en goederen deze maatregel eist, niet meer aan de orde is.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, waarmee verdachte een laatste kans kan worden gegeven om te laten zien dat hij niet meer in herhaling zal vallen.
De vrijheidsbeperkende maatregel acht de raadsman niet nodig, nu de relatie met [benadeelde] definitief is beëindigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd zijn toenmalige vriendin zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een mesje in het gezicht te snijden. Voorts heeft verdachte haar een aantal malen via de voicemail met de dood bedreigd. Hij kon niet verkroppen dat zij de relatie met hem had beëindigd en wilde dat zij een relatie met hem bleef houden.
De rechtbank vindt deze feiten ernstig. Verdachte heeft hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op het leven van [benadeelde] , niet alleen op fysiek vlak door haar te verwonden, maar zeker ook op psychisch vlak door haar niet met rust te laten. Dit geldt te meer nu [benadeelde] zelf ook een psychisch belast verleden had en ten tijde van één van de bewezen verklaarde feiten in een GGZ-instelling verbleef.
Uit het dossier en de over verdachte uitgebrachte rapporten blijkt van een zeer moeizame relatie tussen verdachte en [benadeelde] . Verdachte kon tegenslagen in die relatie door zijn gedragsproblematiek niet aan en reageerde dat, waarschijnlijk mede onder invloed van drugs, af door te dreigen en geweld te gebruiken
Novadic-Kentron heeft op 21 maart 2017 een reclasseringsadvies opgemaakt met betrekking tot verdachte. In dit advies is vermeld dat er bij verdachte sprake is van ernstige gedrags- en houdingsproblematiek, die in relatie staat tot de verschillende delicten die verdachte de afgelopen jaren heeft begaan. Verdachte heeft de status van veelpleger in de regio Bergen op Zoom. Daarnaast is er sprake van langdurige financiële problemen, werkloosheid en problemen met betrekking tot sociale interactie. Verdachte wordt door referenten als onvoorspelbaar en zeer agressief beschreven. Er is sprake van onaangepast en ontremd gedrag, hetgeen doorgaans resulteert in conflicten en incidenten binnen de daklozen- gemeenschap waarbinnen hij zich beweegt.
Verdachte erkent de hierboven beschreven problemen nauwelijks. Hij toont geen zelfinzicht, externaliseert problemen, neemt geen verantwoordelijkheid en laat geen enkele vorm van motivatie zien om deze leefstijl te veranderen. Vanwege de ernst van de problematiek en de overlast en problemen die verdachte veroorzaakt boog een scala aan instanties zich over zijn casus. Er is de afgelopen jaren volop ingezet om de gevolgen van het gedrag van betrokkene te reduceren door het aanbieden van hulpverlening. Betrokkene weigert hulp, hij staat bekend als zorgwekkende zorgmijder. Instanties zien geen andere mogelijkheden om betrokkene zorg te bieden en om de problemen die hij veroorzaakt aan te pakken dan het opleggen van een ISD-maatregel.
Het recidiverisico wordt hoog ingeschat.
Indien verdachte schuldig wordt bevonden aan hetgeen hem tenlastegelegd wordt, adviseert Novadic-Kentron om verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Er zijn twee reclasserings-toezichten geweest die niet tot het gewenste resultaat hebben geleid en geconcludeerd wordt dat voldoende hulpaanbod aanwezig is geweest in het vrijwillige kader. Dat deze hulpverleningstrajecten niet van de grond zijn gekomen komt door de zorgmijdende houding van verdachte. Vanwege deze houding en de onmogelijkheid om verdachte op een andere manier of binnen een ander kader zorg te bieden ziet Novadic-Kentron de ISD-maatregel als enige mogelijkheid om invloed uit te oefenen op het recidiverisico.
Recent, op 27 maart 2018, heeft Novadic-Kentron wederom een advies opgemaakt. Men blijft bij het advies om de ISD-maatregel op te leggen, van mening zijnde dat gedragsverandering alleen haalbaar is wanneer dit binnen het drang- en dwangkader kan, zoals voor de ISD-maatregel geldt.
De rechtbank is op grond van de bevindingen van Novadic-Kentron van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar wenselijk en noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaromtrent stelt.
Immers de door verdachte begane misdrijven betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of taakstraf is veroordeeld, deze feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Voorts eist, gelet op de combinatie van bewezen geachte feiten, het strafblad en de problematiek van verdachte, de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
Met oplegging van de maatregel wordt mede voldaan aan het hoofddoel van de ISD-maatregel, namelijk de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. De rechtbank hoopt dat de maatregel ook bijdraagt aan het oplossen van de problematiek van verdachte, wat ook in de toekomst een beveiligingseffect op de maatschappij zal hebben.
Ten aanzien van de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel overweegt de rechtbank het volgende.
Nu de rechtbank niet is gebleken dat verdachte de laatste tijd nog contact heeft gezocht met [benadeelde] en overigens ook niet vaststaat dat [benadeelde] een contactverbod zou wensen, terwijl de rechtbank reeds een ISD-maatregel oplegt, waardoor de mogelijkheid van contact met [benadeelde] sowieso flink wordt beperkt, acht de rechtbank het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr niet opportuun en zal zij die niet opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 45, 57, 63, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/800587-17 en het primair onder parketnummer 800044-17 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 800025-18:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
parketnummer 800044-17, subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. Peters, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 mei 2018.
Mr. Peters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017307245 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 31 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017012686 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 41 (hierna te noemen proces-verbaal 2).
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 4 van proces-verbaal 1.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 8 van proces-verbaal 1.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 29 van proces-verbaal 1.
5.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 17 van proces-verbaal 2.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, pagina’s 21 en 22 van proces-verbaal 2.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 31 van proces-verbaal 2.
8.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, pagina’s 25 tot en met 27 van proces-verbaal 2.