ECLI:NL:RBZWB:2018:285

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
AWB- 17_8137 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een cafetaria op grond van de Opiumwet na aantreffen van drugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens cafetaria, gelegen aan de [adres cafetaria] te [vestigingsplaats cafetaria], door de burgemeester van Werkendam was gesloten op grond van de Opiumwet. De sluiting volgde na een politie-inval op 25 november 2017, waarbij in zowel de woning als de cafetaria van de verzoeker drugs werden aangetroffen, waaronder amfetamine, GHB, MDMA en hennep. De burgemeester had besloten de sluiting te beperken tot drie maanden, rekening houdend met de financiële gevolgen voor de verzoeker.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die wijzen op drugshandel vanuit de cafetaria, onder andere door anonieme meldingen en de aangetroffen hoeveelheid drugs. De voorzieningenrechter benadrukte dat de aangetroffen drugs in de woning ook meetellen voor de beoordeling van de situatie in de cafetaria, gezien de openstaande verbindingsdeur tussen beide ruimtes. De verzoeker had aangevoerd dat de aangetroffen amfetamine toebehoorde aan bezoekers, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet relevant was voor de sluiting van de cafetaria.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de sluiting van de cafetaria een herstellende maatregel is en niet bestraffend van aard. De burgemeester had op goede gronden besloten tot sluiting, en er waren geen bijzondere omstandigheden die een kortere sluiting rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/8137 WET VV

uitspraak van 16 januari 2018 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. J.M.A. Loevendie,
en

de burgemeester van de gemeente Werkendam, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 december 2017 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van zijn woning en zijn bedrijfspand. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 januari 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.P.G. Roozendaal, A.J. van Eijk en mr. E.C. van der Kleij.

Overwegingen

1. Verzoeker is eigenaar van een woning aan de [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] en een bedrijfspand (Cafetaria Marco) aan de [adres cafetaria] te [vestigingsplaats cafetaria]. Het betreft een hoekpand met twee functies (woning en bedrijf), met twee afzonderlijke inschrijvingen in het kadaster. Het pand kent twee ingangen: aan de [straatnaam 1] en aan de [straatnaam 2].
2. In de periode van mei 2016 tot en met november 2017 heeft de politie een aantal (anonieme) meldingen gekregen over verzoekers cafetaria. Deze meldingen gaan onder meer over vermeende drugshandel vanuit de cafetaria, de betrokkenheid van verzoeker bij deze handel, en drugsgebruik in de cafetaria.
3. De politie is vervolgens een onderzoek gestart, waarbij er op 23 september 2017, 22 oktober 2017 en 10 november 2017 is gepost bij verzoekers cafetaria. Op alle drie de dagen zijn bezoekers na sluitingstijd gesignaleerd in de cafetaria, en is er ten aanzien van twee dagen opgemerkt dat er sprake is van een ‘komen en gaan van bezoekers’.
4. In de nacht van 24 november 2017 op zaterdag 25 november 2017 heeft de politie een inval gedaan in de woning en de cafetaria van verzoeker. Daarbij zijn 19 personen aangetroffen, alsmede drugs (speed, GHB, MDMA en hennep), gripzakjes, een op een vuurwapen lijkend voorwerp en een stroomstootwapen. Dit blijkt uit een rapportage van de politie.
5. Bij brief van 29 november 2017 heeft de burgemeester aan verzoeker laten weten dat hij van plan is om de woning en de cafetaria te sluiten voor een periode van drie maanden. Verzoeker heeft een reactie gegeven op dit voornemen.
6. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoeker gelast om de woning en de cafetaria te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden. De maatregel gaat in één week na de bekendmaking van dit besluit. Als de noodzakelijke maatregelen niet door verzoeker worden genomen, dan worden deze werkzaamheden door de gemeente uitgevoerd. De hiermee gepaard gaande kosten worden dan op verzoeker verhaald, aldus de burgemeester.
Verzoek om voorlopige voorziening
7. Verzoeker wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat zijn cafetaria niet wordt gesloten totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist.
Voorlopig karakter
8. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. Als deze zaak ooit in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, is deze niet gebonden aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
Samenhang woning en cafetaria
9. Het gaat verzoeker in deze zaak alleen om het voorkomen van de sluiting van de cafetaria. De voorzieningenrechter stelt vast dat er drugs zijn gevonden in zowel de woning als in de cafetaria. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de drugs die in de woning is aangetroffen, ook meetellen voor de beoordeling van de situatie in de cafetaria. De voorzieningenrechter komt tot dit oordeel, omdat (1) verzoeker eigenaar is van zowel de woning als de cafetaria, (2) er in het pand een verbindingsdeur is tussen de woning en de cafetaria, die op het moment van de inval van de politie open stond, (3) de in beide ruimtes aangetroffen personen zich dus vrijelijk konden bewegen tussen de woning en de cafetaria, en (4) er spullen van bezoekers zijn aangetroffen in de ene ruimte, terwijl deze personen zich in de andere ruimte bevonden. Dit betekent dat men ook daadwerkelijk van de ene naar de andere ruimte ging.
Aangetroffen drugs
10. In de woning en de cafetaria zijn de volgende drugs aangetroffen:
  • 24,56 gram amfetamine (speed) in de afzuigkap in de woning;
  • 3,23 gram amfetamine (speed) in een keukenkastje in de woning;
  • 0,1 gram amfetamine (speed) in een ladekast in de woonkamer;
  • 0,49 gram amfetamine (speed) in een tas in de woning;
  • 0,4 gram ketamine in het bezit van een bezoeker van de woning;
  • 10,1 gram hennep in het bezit van een bezoeker van de woning;
  • 20 milliliter GHB in het bezit van een bezoeker van de woning;
  • 2,8 gram hennep in het bezit van een bezoeker van de woning;
  • 1,84 gram hennep in een shagbuil op de toonbank van de cafetaria;
  • 0,47 gram ketamine in een jas in de cafetaria;
  • 0,78 gram amfetamine (speed) in het bezit van een bezoeker van de cafetaria;
  • 0,1 gram MDMA in het bezit van een bezoeker van de cafetaria;
  • 0,1 gram amfetamine (speed) in het bezit van een bezoeker van de cafetaria.
Tussen partijen zijn de aangetroffen hoeveelheden niet in geding. De voorzieningenrechter zal dan ook uitgaan van het aantreffen van amfetamine (29,69 gram), GHB (20 milliliter), MDMA (0,1 gram), ketamine (0,87 gram) en hennep (14,74 gram).
Opiumwet
11. Op grond van de Opiumwet is het verboden om amfetamine, MDMA, GHB en hennep te verkopen, af te leveren, te verstrekken of aanwezig te hebben (artikel 2 en artikel 3 van de Opiumwet).
Beleid
12. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Werkendam tegen te gaan. Dit beleid staat in de ‘Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Werkendam’ (Beleidsregels). In het beleid wordt een onderscheid gemaakt tussen handelshoeveelheid en gebruikershoeveelheid.
Handelshoeveelheid
13. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er voldoende feiten en omstandigheden die wijzen op drugshandel in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Zo kan er ten aanzien van de aangetroffen amfetamine niet worden gesproken van een beperkte overschrijding van de geaccepteerde gebruikershoeveelheid van 0,5 gram. Zelfs als alleen wordt gekeken naar de amfetamine die in algemene ruimtes is aangetroffen (afzuigkap, keukenkastje en ladekastje), is er al sprake van 56 keer de geaccepteerde gebruikershoeveelheid. Daarnaast zijn er lege gripzakjes gevonden en zijn er diverse anonieme meldingen gedaan die duiden op drugshandel in of vanuit de cafetaria.
Gelet hierop heeft de burgemeester naar voorlopig oordeel op goede gronden geconcludeerd dat in ieder geval de aangetroffen hoeveelheid amfetamine bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking.
Bevoegdheid
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester dan ook op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. De last onder bestuursdwang is in dit geval de sluiting van de cafetaria.
Drugshandel in handelshoeveelheid in cafetaria
15. In de Beleidsregels is opgenomen dat bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in of vanuit een (niet) voor het publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven, zoals een horeca-inrichting, er wordt overgegaan tot een sluiting voor een periode van twaalf maanden.
16. De burgemeester heeft de duur van de sluiting van de cafetaria beperkt tot drie maanden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat verzoekers woning ook al gesloten wordt voor drie maanden, en de financiële gevolgen die de sluiting van de cafetaria voor verzoeker met zich mee zal brengen.
Belangenafweging
17. De burgemeester dient op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beoordelen of er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de gevolgen voor verzoeker onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De burgemeester moet daarbij alle omstandigheden van het geval betrekken, ook als dat wellicht omstandigheden zijn die de burgemeester bij het opstellen van de beleidsregels heeft verdisconteerd in de gemaakte (beleids-)keuzes (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840).
18. Verzoeker heeft aangevoerd dat de amfetamine die in de afzuigkap en de ladekast is aangetroffen, toebehoorden aan twee bezoekers van de woning. Daarnaast heeft hij gewezen op de financiële gevolgen die de sluiting van de cafetaria met zich mee zal brengen. Ook is volgens verzoeker op geen enkele wijze gebleken dat er sprake is van bekendheid van de cafetaria als drugspand. Verzoeker vindt dat de sluiting van de cafetaria dan ook niet evenredig is.
19. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de sluiting van de cafetaria op grond van de Opiumwet geen bestraffende maatregel is. Het betreft een herstellende maatregel, die erop is gericht om de overtreding van de Opiumwet in het pand te beëindigen en te voorkomen. Het gaat dus om het pand zelf en niet om de eigenaar of exploitant. De omstandigheid dat de aangetroffen harddrugs en softdrugs niet van verzoeker zouden zijn, is daarom niet van belang. Daarnaast zijn er (anonieme) meldingen geweest over drugshandel vanuit de cafetaria en is verzoeker in een persoonlijk gesprek met de burgemeester in april 2017 al gewezen op geruchten en verhalen over drugs(handel) in relatie tot de cafetaria. Er is niet gebleken dat verzoeker vervolgens maatregelen heeft genomen om drugshandel te voorkomen.
Verder zijn de gevolgen van een sluiting verdisconteerd in het beleid. In dit geval heeft de burgemeester rekening gehouden met de (financiële) gevolgen van de sluiting van de cafetaria, door de sluiting te beperken tot drie maanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van dermate bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester aanleiding had hoeven zien om de cafetaria voor minder dan drie maanden te sluiten.
Conclusie
20. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.