ECLI:NL:RBZWB:2018:3102

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
02-800852-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. De Boer
  • mr. Van der Ploeg-Hogervorst
  • mr. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en bedreiging met een scherp voorwerp tijdens een overval op een winkel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2018, staat de verdachte terecht voor poging tot afpersing en bedreiging met een scherp voorwerp. De feiten vonden plaats op 7 november 2017 in Tilburg, waar de verdachte een overval pleegde op een schoenenwinkel. De caissière, [slachtoffer 1], werd bedreigd met een mes, terwijl de verdachte geld eiste. De caissière kon echter niet de kassa openen, waardoor de verdachte zonder geld moest vluchten. Tijdens zijn vlucht werd hij achtervolgd door de filiaalmanager, [slachtoffer 2], die ook werd bedreigd met hetzelfde mes. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en de omstandigheden rondom de overval voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd niet geloofwaardig geacht in zijn verweer dat hij door medicatiegebruik niet toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toe. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/800852-17 + 02/203751-14 (vordering tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in het PPC te ‘s-Gravenhage
raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 mei 2018, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op of omstreeks 07 november 2017 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen [slachtoffer 1] tot afgifte van (een hoeveelheid) geld, in elk geval enig goed/geld, dat geheel of ten dele aan deze [slachtoffer 1] en/of aan een derde, te weten aan (schoenenwinkel) [naam 1] toebehoorde, door:
- een (plamuur)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen aan deze [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) (meerdere malen) aan die [slachtoffer 1] om geld te vragen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 07 november 2017 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "ik pak mijn mes" en/of (vervolgens) een (plamuur)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp uit zijn tas te pakken;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] , de verklaring van [slachtoffer 2] over een soort plamuurmes dat verdachte zou hebben getoond, de verklaring van [naam 2] , de verklaring van verdachte dat hij in de winkel [naam 1] is geweest en dat hij een gele Jumbo tas bij zich had waarin een plamuurmes zat, de gescheurde jas van verdachte en de omstandigheid dat verdachte zelf tegen de politie heeft gezegd dat hij wist waarvoor zij kwamen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2, nu er alleen de verklaring van aangever [slachtoffer 2] ligt en er verder geen steunbewijs is dat verdachte een mes of een scherp/puntig voorwerp heeft gepakt.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Op dinsdag 7 november 2017 omstreeks 16.00 uur was [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) aan het werk bij de kleding/schoenenwinkel [naam 1] aan de [adres 1] in Tilburg. Aangeefster stond achter de kassa toen zij ineens merkte dat er iemand aan de kassa stond. Zij zag toen een man staan met een vest in zijn handen. Deze man stond ongeveer anderhalve meter bij haar vandaan, met de balie van de kassa ertussen. Op dat moment deed de man een soort sjaaltje voor zijn mond en toen zag zij dat hij een mes bij zich had. De man had dit mes in zijn rechterhand. Hij hield het mes naast zich vast, ter hoogte van zijn zij. Hij had het mes horizontaal vast en de punt wees in haar richting. Die man zei toen iets. Het kwam er op neer dat hij geld wilde of dat zij de kassa moest openen. De man zei dit op een rustige manier. Zij zei tegen de man dat zij niet wist hoe de kassa geopend moest worden. Zij raakte in paniek en zei twee keer tegen de man dat zij niet wist hoe zij de kassa moest openen. Op dat moment ging de man er vandoor. Aangeefster zag dat toen de man buiten was, hij een fiets pakte die in de rekken naast de winkel geparkeerd stond. Hij rende een stukje met de fiets aan zijn hand weg.
Zij kan de man als volgt beschrijven: blanke huidskleur en ongeveer 50 à 60 jaar oud, een stevig postuur met een dikke kop, gekleed in een donkerkleurige jas, het sjaaltje wat de man voor zijn mond deed was volgens haar zwart met iets roods erin. De man zag er een beetje onverzorgd uit. De man had een licht baardje. Het mes dat de man bij zich had was een vrij groot mes met een glad snijblad. Dat snijblad was best breed. [1]
[naam 2] , die op dat moment eveneens in de [naam 1] werkzaam was,
hoorde het alarm in de winkel afgaan en zag toen een man tussen de beveiligingspoortjes en de balie waar de kassa staat, staan. Hij zag de man wegrennen. De man pakte een fiets en reed met een gele Jumbo tas weg. [naam 2] is vervolgens naar zijn manager gegaan om te vertellen wat er gebeurd was. [2]
De heer [slachtoffer 2] , filiaalmanager bij deze [naam 1] , werd op 7 november 2017 omstreeks 16.00 uur geroepen door medewerker [naam 2] , dat er een man een poging tot overval had gedaan. De overvaller was op de fiets vertrokken. [slachtoffer 2] heeft toen een hockeystick gepakt die achter de kassa hing. Hij is naar buiten gelopen en [naam 2] heeft de overvaller aangewezen. [naam 2] zei dat het de man was op de fiets met een gele shopper bij zich. [slachtoffer 2] is in zijn auto gestapt en achter de overvaller aangereden.
Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 2] zijn auto geparkeerd aan de Edisonlaan en is hij te voet achter de overvaller aangegaan. [slachtoffer 2] had een hockeystick mee uit de auto gepakt. Op een gegeven moment kon hij met de hockeystick de bagagedrager vastpakken van de fiets van de overvaller. De overvaller kwam hierdoor op de grond te liggen. Toen de overvaller opstond keek [slachtoffer 2] de man recht in zijn gezicht. De overvaller sprong weer op zijn fiets en [slachtoffer 2] heeft hem toen bij zijn jas gepakt waardoor de overvaller weer op de grond viel. Hij hoorde gekraak waardoor hij dacht dat de jas van de overvaller scheurde. De overvaller stond opnieuw op en [slachtoffer 2] hoorde de man zeggen: “ik pak mijn mes”. Hij zag dat de man een mes pakte uit zijn gele shopper. De afstand tussen hem en de overvaller was ongeveer anderhalf tot twee meter. Voor zijn eigen veiligheid heeft hij de overvaller laten gaan. Toen de overvaller zei dat hij een mes pakte, voelde [slachtoffer 2] zich bedreigd. [slachtoffer 2] omschrijft de overvaller als een man van ongeveer 60 jaar oud. Hij zag er onverzorgd uit. Hij had een blanke huidskleur. Hij had een stoppelbaard, grijzig van kleur. Hij had een bol hoofd, bolle wangen, een opgezet hoofd. Hij had een zwarte jas aan tot op de heup en hij droeg een dun katoenen sjaaltje om zijn nek. Volgens [slachtoffer 2] was dit sjaaltje roodkleurig. Volgens [slachtoffer 2] leek het mes van de overvaller op een plamuurmes, maar dan groter. [3]
Aan [slachtoffer 2] werd een foto van verdachte getoond. [slachtoffer 2] herkende de man op de foto voor de volle honderd procent als de man die de overval had gepleegd. Hij herkende de man aan zijn haardracht en bolle gezicht. [4]
Verdachte heeft tegen de politie verklaard dat hij die bewuste dag (7 november 2017) rond 15.00 uur met zijn fiets is vertrokken, dat hij een gele Jumbo tas bij zich had en dat hem bij staat dat hij de [naam 1] is in geweest. Ook wist hij zich te herinneren welke kleren hij droeg, onder andere een zwarte jas. [5] Ter zitting heeft verdachte verklaard zich te herinneren dat er een plamuurmes in de Jumbo tas zat. [6]
Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leveren naar het oordeel van de rechtbank niet alleen het wettige en overtuigende bewijs op dat verdachte op 7 november 2017 heeft gepoogd in de [naam 1] in Tilburg aangeefster [slachtoffer 1] een geldbedrag af te persen, maar ook dat verdachte degene is geweest die daarna aangever [slachtoffer 2] heeft bedreigd met in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks07 november 2017 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van
(een hoeveelheid)geld,
in elk geval enig goed/geld,dat
geheel of ten dele aan deze [slachtoffer 1] en/of aan een derde, te wetenaan (schoenenwinkel) [naam 1] toebehoorde
, door:
-
een (plamuur)mes, althanseen scherp en/of puntig voorwerp heeft getoond aan deze [slachtoffer 1] en
/of
-
(vervolgens
) (meerdere malen)aan die [slachtoffer 1] om geld heeft gevraagd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hijop
of omstreeks07 november 2017 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of metzware mishandeling, door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "ik pak mijn mes" en
/of (vervolgens
)een
(plamuur)mes, althans eenscherp en/of puntig voorwerp uit zijn tas te pakken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De raadsman heeft aangevoerd dat feit 1 verdachte niet kan worden toegerekend, nu aannemelijk is dat verdachte op de bewuste dag een hypo heeft gekregen, waardoor hij een soort “black-out” kreeg en niet meer wist wat hij deed. Hij heeft toen blijkbaar in die toestand een grote hoeveelheid medicijnen ingenomen (al zijn medicijnen voor een hele week). Aan de overval in de [naam 1] heeft verdachte vervolgens geen herinnering. Hij is niet toerekeningsvatbaar voor deze overval. Verdachte zal dan ook moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie acht de verklaring van verdachte, dat hij niet meer weet wat hij heeft gedaan door de medicatie die hij had gebruikt, niet geloofwaardig en niet betrouwbaar. Voor zover al wordt aangenomen dat verdachte voorafgaande aan feit 1 medicijnen heeft ingenomen, geldt niet dat hij een beroep kan doen op ontoerekeningsvatbaarheid, nu sprake is van “culpa in causa”.
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij geen herinnering heeft aan de overval in de [naam 1] , niet geloofwaardig.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ter zitting aanvankelijk heeft verklaard dat hij alleen wist dat hij op de fiets was vertrokken en in de buurt van het Elisabeth ziekenhuis in een soort trance was gekomen, waardoor hij niet meer wist wat hij daarna heeft gedaan totdat hij thuis was gekomen en daar in slaap was gevallen.
Nadat hij ter zitting vervolgens over de gebeurtenissen op die bewuste dag is ondervraagd en hem het een en ander was voorgehouden, wist hij zich steeds meer te herinneren, zoals het feit dat hij thuis een gele Jumbo tas op de plaats had gepakt en die tas later voordat hij weer thuis kwam, had weggegooid. Ook wist verdachte zich ter zitting desgevraagd te herinneren dat er een plamuurmes in die tas zat en dat hij zomaar thuis een tas op de plaats had gepakt en niet wist wat erin zat. Pas toen hij bij het Elisabeth ziekenhuis was en in de tas keek zag hij dat er een potje met plamuur en een mes in zat. Ook heeft hij ter zitting desgevraagd verklaard dat hij op de fiets zat om een stukje te gaan fietsen.
De rechtbank vindt het opmerkelijk dat verdachte, nadat hij in eerste instantie ter zitting heeft verklaard dat hij zich zeer weinig weet te herinneren, bij doorvragen zich wel veel meer, soms tot in detail, weet te herinneren van wat er voor de overval in de winkel en wat er na het voorval met [slachtoffer 2] is gebeurd, maar dat hij zich niets weet te herinneren van wat in de [naam 1] is gebeurd en wat er vervolgens met aangever [slachtoffer 2] zou zijn gebeurd. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte op 9 november 2017 tegen de politie heeft verklaard dat hij rond 15.00 uur met zijn fiets is vertrokken, dat hij een gele tas bij zich had en dat hem bij staat dat hij de [naam 1] is in geweest. Ook wist hij zich toen te herinneren welke kleren hij droeg. Voorts weet hij nog dat hij de tas één of twee straten voor zijn straat heeft weggegooid. Ook weet hij nog dat hij bij de Albert Heijn binnen is geweest en dat hij bij het station en in de stad is geweest.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de politie op 9 november 2017, toen zij in de woning kwamen waar verdachte op dat moment verbleef, tegen verdachte heeft verteld dat hij was aangehouden voor een diefstal met geweld. Verdachte zei hierop dat hij wist waarvoor zij kwamen en dat hij zijn tas al klaar had staan. Toen verdachte om uitlevering van het mes werd gevraagd waarmee de diefstal was gepleegd, zei verdachte dat hij het mes en de Jumbo tas had weggegooid. Dat duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte zeer goed wist wat hij gedaan had. Op zitting heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij dacht dat de politie kwam voor het uitzitten van een eerdere straf, maar dat strookt niet met de verklaring van de politie dat verdachte even daarvoor was verteld dat hij werd aangehouden voor een diefstal met geweld.
De rechtbank heeft, gelet op het bovenstaande, de sterke indruk dat verdachte om de feiten heen probeert te draaien en door te verklaren dat hij een hypo had en daardoor niet meer wist wat hij deed, probeert aan zijn strafbaarheid te ontkomen. Die indruk wordt nog versterkt door de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 26 januari 2018 van Bouman GGZ. Deze reclasseringsinstelling twijfelt eveneens aan de oprechtheid van de verklaring van verdachte over zijn medicatiegebruik en geheugenverlies met betrekking tot het delictgedrag. Uit een eerdere PJ-rapportage uit 2014 maakt de reclassering op dat verdachte over een reeks winkeldiefstallen, gepleegd op 5 oktober 2014, ook heeft verklaard dat hij zich niets kon herinneren, in dat geval omdat hij gedrogeerd zou zijn.
Als laatste merkt de rechtbank nog op dat uit de aangifte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geenszins het beeld naar voren komt van iemand die zodanig onder invloed is van medicijnen, dat hij zich niet realiseert wat hij aan het doen is.
Alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden brengen de rechtbank ertoe geen geloof te hechten aan de verklaring van verdachte dat hij door het gebruik van een grote hoeveelheid medicijnen tijdens een hypo niet meer wist wat hij deed. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte bij zijn volle verstand was toen hij de feiten 1 en 2 pleegde. Het verweer van de verdediging tot ontslag van alle rechtsvervolging wordt dan ook verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat in het geval van een veroordeling een gevangenisstraf van 12 maanden recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 7 november 2017 schuldig gemaakt aan een overval op een winkel door de caissière onder bedreiging met een scherp en/of puntig voorwerp - volgens deze caissière een mes - te vragen om geld. Dat verdachte uiteindelijk zonder geld is vertrokken, is te danken aan het feit dat de caissière zei dat zij niet wist hoe zij deze kassa open moest maken.
De caissière heeft nog verklaard dat, zodra de overvaller vertrok, zij in paniek en in een soort shock raakte. Zij moest trillen, hyperventileren en huilen. Zij was echt bang en voelde zich bedreigd. Dit tekent de impact die een dergelijk feit op een slachtoffer kan hebben.
Verdachte heeft vervolgens, nadat hij met de fiets was weggevlucht, de manager van de winkel die achter hem was aangegaan, bedreigd met kennelijk hetzelfde scherpe en/of puntige voorwerp dat hij eerder aan de caissière had getoond. Deze manager heeft zich klaarblijkelijk ook niet helemaal onbetuigd gelaten, getuige het feit dat hij een hockeystick had meegenomen en daarmee verdachte tweemaal van zijn fiets heeft laten vallen, de jas van verdachte kapot heeft getrokken en kennelijk verdachte blauwe plekken op zijn lichaam heeft bezorgd.
De ernst van met name feit 1 komt terug in de straffen die doorgaans voor een overval op een winkel worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen, waarbij voor een overval op een winkel met lichte bedreiging een gevangenisstraf van 2 jaar als uitgangspunt geldt. Nu het bij een poging is gebleven zou, conform het bepaalde in artikel 45, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht, hierop een derde in mindering moeten worden gebracht en een gevangenisstraf 16 maanden als uitgangspunt moeten gelden.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank echter mee dat sprake was van een zeer amateuristische werkwijze, waarbij verdachte nadat de caissière hem had gezegd dat zij niet wist hoe zij de kassa moest openen, is afgedropen. Voorts heeft de rechtbank in strafverminderende zin meegenomen de inhoud van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van Bouman GGZ waar het betreft de gezondheidstoestand van verdachte. Er is sprake van een veelheid aan fysieke klachten en van psychische problematiek (PTSS).
Anderzijds weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij een uitgebreid strafblad heeft met vermogensdelicten en kort na zijn laatste detentie weer is gerecidiveerd.
Met de reclassering schat de rechtbank het recidiverisico hoog in. De reclassering heeft geadviseerd een straf zonder (bijzondere) voorwaarden op te leggen. Zij zien geen mogelijkheden om met behulp van interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Hij onderging in het verleden al driemaal de ISD-maatregel en ook meerdere – zowel klinische als ambulante – behandelingen hebben niet geholpen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige juiste straf is. Gelet op de genoemde oriëntatiepunten en de zowel in strafverminderende als in strafvermeerderende zin genoemde omstandigheden, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest een passende en noodzakelijke straf. Zij zal die straf dan ook opleggen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van één week gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 11 december 2014 ten uitvoer zal worden gelegd. De proeftijd van deze veroordeling loopt nog tot 1 juli 2018.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet hierop en ook nu er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die aan een tenuitvoerlegging in de weg staan, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 27, 45, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot afpersing;
feit 2:bedreiging met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 december 2014 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/203751-14
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
één week gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Boer, voorzitter, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 mei 2018.
Mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Breeman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, team Opsporing Hart van Brabant met sluitingsdatum 9 november 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 51.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , pagina 44.
3.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , pagina’s 32 t/m 35.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 49.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 24 t/m 26.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 9 mei 2017.