Uitspraak
beslissing
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Procesgang
Beoordeling
vanafzijn eerste verhoor na aanhouding. Dat verhoor vindt plaats op 13 april 2018. Onthouding op dit moment is derhalve allereerst hiermee niet in strijd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de officier van justitie op 9 april 2018 aan de raadsman van de verdachte, mr. C.D.W. Herrings, meegedeeld dat er geen afschrift van bepaalde processtukken of gedeelten daarvan wordt verstrekt. Hiertegen heeft de raadsman op 10 april 2018 een bezwaarschrift ingediend. De rechter-commissaris heeft op 12 april 2018 de reactie van de officier van justitie, mr. J. Zondervan, ontvangen. De rechter-commissaris heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat bepaalt dat de verdachte recht heeft op kennisneming van bepaalde processtukken na zijn eerste verhoor.
De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat het eerste verhoor van de verdachte op 13 april 2018 zal plaatsvinden. De officier van justitie heeft aangegeven dat hij bezwaar heeft tegen het verstrekken van de aangifte aan de verdachte voordat hij zijn verklaring heeft afgelegd. Dit is bedoeld om de waarheidsvinding te beschermen. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat de onthouding van de aangifte gerechtvaardigd is, omdat de verdachte al op de hoogte is van de verdenking van eenvoudige mishandeling. Het belang van een behoorlijke verdediging van de verdachte wordt voldoende gediend, ondanks de onthouding van de processtukken.
Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Deze beslissing is genomen te Breda op 12 april 2018 door mr. I.M.A. Hinfelaar.