In deze zaak vorderde een ontslagen matroos in kort geding betaling van loon en andere emolumenten van zijn werkgever, een besloten vennootschap die zeeschepen exploiteert. De werkgever baseerde het ontslag op artikel 7:724 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de matroos stelde dat zijn arbeidsovereenkomst een zee-arbeidsovereenkomst was. De matroos had een arbeidsovereenkomst met de werkgever sinds 28 februari 2015 en werkte voornamelijk op zeeschepen. Er ontstond een geschil over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst na een incident aan boord van een zeesleepboot. De werkgever had de matroos ontslagen, omdat hij niet op kwam dagen na een periode van vrijstelling. De kantonrechter diende te beoordelen of de kantonrechter te Middelburg bevoegd was om de zaak te behandelen, gezien de aard van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet als een gemengde overeenkomst kon worden gekwalificeerd, maar als een zee-arbeidsovereenkomst. Hierdoor was de kantonrechter te Rotterdam bij uitsluiting bevoegd. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de kantonrechter te Rotterdam, waarbij de matroos in de kosten van het incident werd veroordeeld.