ECLI:NL:RBZWB:2018:3308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
6867721
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in kort geding over zee-arbeidsovereenkomst tussen matroos en werkgever

In deze zaak vorderde een ontslagen matroos in kort geding betaling van loon en andere emolumenten van zijn werkgever, een besloten vennootschap die zeeschepen exploiteert. De werkgever baseerde het ontslag op artikel 7:724 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de matroos stelde dat zijn arbeidsovereenkomst een zee-arbeidsovereenkomst was. De matroos had een arbeidsovereenkomst met de werkgever sinds 28 februari 2015 en werkte voornamelijk op zeeschepen. Er ontstond een geschil over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst na een incident aan boord van een zeesleepboot. De werkgever had de matroos ontslagen, omdat hij niet op kwam dagen na een periode van vrijstelling. De kantonrechter diende te beoordelen of de kantonrechter te Middelburg bevoegd was om de zaak te behandelen, gezien de aard van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet als een gemengde overeenkomst kon worden gekwalificeerd, maar als een zee-arbeidsovereenkomst. Hierdoor was de kantonrechter te Rotterdam bij uitsluiting bevoegd. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de kantonrechter te Rotterdam, waarbij de matroos in de kosten van het incident werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 6867721 / VV 18-19

vonnis in kort geding d.d. 7 juni 2018

in de zaak van

[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E. van Bommel, advocaat te Appingedam,
t e g e n :
de besloten vennootschap
[naam BV] B.V.,
statutair gevestigd te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland,
kantoor houdende te Zierikzee,
gedaagde partij,
verder te noemen: BMS,
gemachtigde: mr. W.A.A. van Kuijk, advocaat te Tilburg.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 8 mei 2018,
- producties, brieven en e-mails van beide partijen,
- mondelinge behandeling van 5 juni 2018.

de beoordeling van de zaak

1.1.
BMS exploiteert zeeschepen – sleep-, duw- en werkboten en ijsbrekers – die onder de Nederlandse vlag varen. BMS heeft 15 werknemers. [eiser] is op 28 februari 2015 een schriftelijke arbeidsovereenkomst met BMS aangegaan. Hij was sindsdien in hoofdzaak werkzaam als matroos op de zeeschepen van BMS.
1.2.
Op 20 februari 2018 was er een incident aan boord van de zeesleepboot André-B. Dat lag voor de kust van Texel. [A] , directeur van BMS, was toen de kapitein van de André-B. [eiser] was van mening dat zijn dienst van zes weken op 18 februari 2018 was geëindigd, maar [A] was dat niet met hem eens en droeg hem op nog enkele dagen te blijven werken. [eiser] heeft vanaf 19 februari 2018 niet gewerkt. [eiser] heeft op 23 februari 2018 bij de politie in zijn woonplaats [woonplaats] aangifte gedaan van mishandeling door [A] op 20 februari 2018.
1.3.
Omdat [eiser] nadat hij van boord ging zes weken vrij zou hebben, heeft BMS afgewacht of [eiser] op 4 april 2018 weer aan boord zou komen. WEA heeft namens BMS aan [eiser] ontslag aangezegd met een brief d.d. 6 april 2018. Deze houdt onder meer in:
“[…]
Op woensdag 4 april 2018 lag het schip de Andre-B in de haven van Bruinisse en werd u verwacht om aan boord te komen en uw werkzaamheden uit te voeren. Zonder opgaaf van reden of iets van u te vernemen bent u niet verschenen. Daarnaast hebt u op 19 en 20 februari 2018 aan boord van de Andre-B het werk geweigerd.
Beide voorvallen zijn voor de [A] aanleiding om uw arbeidsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van de opzegtermijn van 7 dagen op grond van Zee-Arbeidsovereenkomst (conform MLC 2006 en BW artikel 694 e.v.)
Uw arbeidsovereenkomst wordt beëindigd per 12 april 2018.[…]”
de vorderingen
2. [eiser] heeft in kort geding betaling gevorderd van:
a. € 4.050,80 bruto wegens overuren te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten;
b. het salaris van € 2.884,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 28 februari 2015, althans 12 april 2018 tot de dag waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig beëindigd zal zijn;
c. de wettelijke verhoging over de posten a. en b.;
d. de wettelijke rente over de posten a. en b.;
e. afgifte van correcte salarisspecificaties op straffe van een dwangsom,
f. de reële proceskosten, waarbij het salaris van de gemachtigde wordt begroot op € 5.000 te vermeerderen met 6 % kantoorkosten.
bevoegdheidsincident
3.1.
Voor alle weren heeft BMS aangevoerd dat de kantonrechter te Middelburg niet bevoegd is de zaak te behandelen en te beslissen op de grond dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen een zee-arbeidsovereenkomst is en de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam ex art. 7:705 BW bij uitsluiting bevoegd is in zaken betreffende een zee-arbeidsovereenkomst.
[eiser] heeft bestreden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen een zee-arbeidsovereenkomst is.
3.2.
Dit verweer betreft niet de relatieve bevoegdheid maar de absolute bevoegdheid van de kantonrechter, aangezien het onderwerp van het geschil bepalend is. De rechter dient ex art. 71 lid 3 Rv. te beslissen aan de hand van zijn voorlopige oordeel over het onderwerp van het geschil.
3.3.
De volgende feiten zijn van belang:
Art. 2 lid 2 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst luidt:
“Werknemer zal zijn functie vervullen op de vaartuigen van de werkgever, waaronder begrepen de Willem-Bsr, Jannie-B, Wilco-B, Theo-B, Sil Jeske-B en Andre-B. Werknemer verplicht zich in voorkomende gevallen werk te verrichten op een andere plaats dan de genoemde vaartuigen, tenzij dit wegens bijzondere omstandigheden niet van hem kan worden gevergd.”
De Jannie-B is een binnenvaartschip. De Theo-B is een ponton dat wordt gebruikt voor afmeren. De overige vermelde schepen zijn zeeschepen. [eiser] heeft in hoofdzaak als matroos gewerkt op zeeschepen van BMS, maar ook wel op de Jannie-B en de Theo-B. Voorts heeft BMS [eiser] ook wel laten werken op een andere plaats dan vaartuigen, namelijk in een loods van BMS of in het bedrijf van de dochter van [A] .
3.4.
Gelet op deze feiten kan de vraag gesteld worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen een gemengde overeenkomst is in de zin van art. 7:610 lid 2 BW. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De zee-arbeidsovereenkomst is een arbeidsovereenkomst met een bijzonder regime. Van dat regime kan niet worden afgeweken: zie artikel 7:696 leden 2 en 3 BW. Het is daarom niet mogelijk dat de bepalingen van de gewone arbeidsovereenkomst en die van de zee-arbeidsovereenkomst naast elkaar van toepassing zouden zijn, zoals art. 7:610 lid 2 BW voor een gemengde overeenkomst voorschrijft. Het is van tweeën één: de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ofwel een gewone arbeidsovereenkomst, ofwel een zee-arbeidsovereenkomst.
3.5.
Voor de benoeming van het contract is van belang wat partijen hebben beoogd bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Daarbij mag mede worden gelet op de wijze waarop zij nadien aan de arbeidsovereenkomst uitvoering hebben gegeven. BMS heeft er met juistheid op gewezen dat diverse bepalingen in het arbeidscontract slechts zijn te begrijpen als het gaat om een zee-arbeidsovereenkomst. Zou [eiser] op basis van de arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering als matroos op zeeschepen hebben moeten werken, dan zou de arbeidsovereenkomst niettemin moeten worden benoemd als een gewone arbeidsovereen-komst, maar dat is niet het geval. Weliswaar houdt het contract in dat [eiser] ook op andere schepen of plaatsen tewerk gesteld kan worden, maar daarbij gaat het om bijkomstige werkzaamheden. Dat blijkt uit de wijze waarop de arbeidsovereenkomst door partijen is uitgevoerd. [eiser] heeft in hoofdzaak gewerkt als matroos op de zeeschepen van BMS op zeeën en rivieren in heel West-Europa. Slechts bij uitzondering werkte [eiser] op de Jannie-B en de Theo-B of op andere plaatsen. Ter zitting heeft [A] uitgelegd dat hij [eiser] slechts op de Jannie-B heeft ingezet, wanneer de vereiste bemanning niet met de gewone bemanning van de Jannie-B voltallig was te krijgen. Als er tijdelijk geen werk was op de zeeschepen van BMS werd [eiser] elders tewerkgesteld. Een en ander is niet, althans onvoldoende weersproken. Gelet op het voorgaande hebben partijen naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter beoogd met elkaar een zee-arbeidsovereenkomst aan te gaan.
3.6.
De kantonrechter zal zich onbevoegd verklaren en [eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van het incident. Voor het salaris van de gemachtigde van BMS wordt één punt à € 250,- begroot.
verwijzing
4. Aangezien de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam bij uitsluiting bevoegd is deze zaak te behandelen en te beslissen, dient deze zaak in de stand waarin zij zich bevindt, ex art. 73 Rv. naar de kantonrechter te Rotterdam verwezen te worden. Zoals ter zitting besproken, zal de meest gerede partij een datum vragen voor de mondelinge behandeling van het kort geding in de rechtbank Rotterdam. Er wordt niet nogmaals griffierecht geheven.

de beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter:
verklaart zich vanwege het onderwerp van het geschil niet bevoegd deze zaak te behandelen en te beslissen;
verwijst deze zaak in de stand waarin zij zich bevindt, voor verdere behandeling naar de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, welke aan de zijde van BMS tot op heden worden begroot op € 250,- wegens salaris van de gemachtigde van BMS;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.