Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waardering van een woning op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-een-kapwoning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk vastgestelde WOZ-waarde van € 407.000 voor het jaar 2017. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de waarde van de woning vastgesteld op € 385.000.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde. De overgelegde matrix, die was opgesteld door de taxateur, bood onvoldoende inzicht in de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de waarde van de woning correct was vastgesteld, en dat er meer informatie nodig was om een goede vergelijking te maken.
Belanghebbende had zelf ook geen taxatierapport ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt dat de waarde tussen de € 330.000 en € 340.000 moest liggen. De rechtbank verwierp de argumenten van belanghebbende en stelde de waarde in goede justitie vast. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar, en dat beide partijen in deze zaak niet in hun bewijsvoering zijn geslaagd.