ECLI:NL:RBZWB:2018:4602

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
02-810647-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door schoonvader met vuurwapen, bewijsvoering en procesorde

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen Kobus L., die beschuldigd werd van doodslag op zijn schoonzoon. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De zaak draait om de dood van het slachtoffer, die op 26 juli 2014 werd aangetroffen in het Markkanaal, verpakt in een blauw zeil. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van zijn schoonzoon heeft beëindigd door hem met een vuurwapen te schieten. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat er sprake was van tunnelvisie en onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van dergelijke verzuimen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen op het vuurwapen en de matras, en concludeerde dat de verdachte de dader was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810647-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1945 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juni 2018 waarbij de officier van justitie, mr. Koning, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 juli 2014 tot en met 28 juli 2014 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool een of meer kogels in het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte. Volgens de verdediging is er door het openbaar ministerie inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Het openbaar ministerie heeft in deze zaak een tunnelvisie gehad waardoor het forensische en tactische onderzoek op diverse punten bewust onvolledig en onbetrouwbaar is geweest. Dit is met name naar voren gekomen bij het onderzoek naar DNA op het vuurwapen waarmee [slachtoffer] vermoedelijk is doodgeschoten, waarin het DNA van verdachte op de trekker aanvankelijk als hoofdprofiel is aangemerkt, hetgeen pas na door de verdediging verricht onderzoek onjuist bleek te zijn. Tevens is gebleken dat aan personen die op grond van het dossier mogelijk als verdachten aangemerkt konden worden, tijdens hun verhoren op voorhand is voorgehouden dat zij niet als verdachten werden aangemerkt in deze zaak. Het gaat daarbij om [naam 1] en [naam 2] . Naast deze punten zijn er nog diverse andere punten waarop het openbaar ministerie bewust het dossier onjuist of onvolledig heeft samengesteld, ten nadele van verdachte. In het licht van het tijdsverloop, de tijdsduur die nieuw onderzoek met zich mee zou brengen in combinatie met de leeftijd van verdachte en zijn medische situatie, is als gevolg hiervan sprake van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, is niet voldaan aan de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Tevens is volgens de verdediging gehandeld in strijd met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt. Door op deze wijze het opsporingsonderzoek uit te voeren is waarheidsvinding onmogelijk gemaakt, op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair verzoekt de verdediging om bewijsuitsluiting van alle onderzoeksresultaten.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat er geen sprake is van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte. In deze zaak heeft een omvangrijk onderzoek plaatsgevonden waarbij breder is gekeken dan enkel naar deze verdachte. [verdachte] is aanvankelijk zelfs enkel als getuige gehoord. Er is wel degelijk onderzoek gedaan naar [naam 2] en [naam 1] , maar dat onderzoek heeft geen aanknopingspunten voor een verdenking opgeleverd. Het is niet vreemd dat de focus uiteindelijk komt te liggen op datgene wat, na het verrichtte onderzoek, het meest in het oog springt. Van tunnelvisie is dan ook geen sprake. Door al het onderzoek is de uiteindelijke focus op verdachte komen te liggen, wat niet kan worden aangemerkt als tunnelvisie. Het verwisselen van de donor van het DNA hoofdprofiel op de trekker van het vuurwapen is een menselijke fout geweest en geen doelbewuste actie. Wanneer die verwisseling onopgemerkt was gebleven, had het de zaak van verdachte zelfs zwakker gemaakt omdat al het andere dan niet in beeld was gekomen. Er kan gesproken worden van een integere opsporing en het verweer van de verdediging dient dan ook te worden verworpen.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 359a lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering kan de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, indien door dit verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Van niet-ontvankelijkheid kan sprake zijn wanneer het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (Zwolsmancriterium).
Daarnaast kan niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bij hoge uitzondering aan de orde komen indien, afgezien van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en van de vraag of daardoor de belangen van de verdachte zijn geschaad, een ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt (het Karmancriterium).
Naar het oordeel van de rechtbank is van onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek niet gebleken. Meer in het bijzonder ten aanzien van de door de verdediging aangehaalde aanvankelijke fout in de aanduiding van DNA-hoofdprofielen op de trekker, merkt de rechtbank op dat sprake was van een vergissing, die tijdig door het openbaar ministerie is erkend, en dat deze vergissing en de mogelijke gevolgen daarvan in het eindproces-verbaal ook zijn beschreven. De rechtbank heeft daarmee in haar onderzoek rekening kunnen houden. Het geconstateerde verzuim is daarmee afdoende hersteld en de verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er in deze strafzaak een uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden, dat zeker niet alleen op verdachte was toegespitst. Vanaf het moment van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is er breed gerechercheerd. Zo is er, anders dan de raadsman suggereert, ook onderzoek gedaan naar [naam 2] en [naam 1] . Deze onderzoeken hebben echter uiteindelijk geen verdere aanwijzingen opgeleverd voor betrokkenheid van deze personen bij de dood van [slachtoffer] . Verdachte is aanvankelijk niet als verdachte aangemerkt en is eerst gehoord als getuige. Gaande het onderzoek zijn er steeds meer aanwijzingen in de richting van verdachte gekomen. Pas op 24 maart 2015 is hij aangehouden als verdachte.
Meer specifiek ten aanzien van de DNA-onderzoeken overweegt de rechtbank dat ook hier niet van een tunnelvisie is gebleken. Uit het dossier blijkt dat er van veel personen DNA is afgenomen (zie onder meer pagina 48a van het einddossier) en is onderzocht. Verder blijkt uit diverse rapporten van het NFI, dat is gevraagd om vergelijkend onderzoek te doen naar het DNA van specifieke personen, zoals bijvoorbeeld [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , maar dat dat telkens niets heeft opgeleverd. Integendeel, als resultaat is het DNA van verdachte juist naar voren gekomen, een persoon waarop de focus nog niet lag op het moment dat deze onderzoeken werden uitgevoerd.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van een tunnelvisie, zoals door de verdediging omschreven, geen sprake is. Hieraan doet niet af dat aan [naam 2] en [naam 1] door de politie op enig moment is medegedeeld dat zij niet als verdachte werden gezien. Van een dergelijke mededeling aan een derde kan naar het oordeel van de rechtbank immers niet worden gezegd dat hierdoor de verdachte in een rechtens te beschermen belang is geschaad.
De rechtbank constateert op basis van het pleidooi van de raadsman voorts, dat verdachte vanaf november 2014 is voorzien van rechtsbijstand. Naar aanleiding van de uitkomsten van de onderzoeken van de politie bestond er voor de verdediging telkens de mogelijkheid om een contra-expertise te vragen en de mogelijkheid om onderzoekswensen in te dienen. Van die mogelijkheid is tot en met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak geen gebruik gemaakt. Voor het eerst bij pleidooi is gesteld dat er meer en ander forensisch onderzoek mogelijk zou zijn geweest en had moeten worden verricht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen, dat er geen inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde en dat verdachte niet in zijn belangen is geschaad voor wat betreft het recht op een eerlijk proces. Evenmin is naar haar oordeel sprake van een ernstige schending waardoor het wettelijke systeem in de kern is geraakt. De rechtbank verwerpt dan ook het niet-ontvankelijkheidsverweer.
Nu ook overigens niet is gebleken dat daar iets aan in de weg staat, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 26 juni 2014 schuldig heeft gemaakt aan doodslag op zijn schoonzoon [slachtoffer] . Hij voert daartoe aan dat uit het onderzoek van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] naar voren is gekomen, dat hij door twee, ieder op zichzelf dodelijke, schoten is overleden. Op het aangetroffen vuurwapen, waarvan uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] hiermee om het leven is gebracht, is het DNA van verdachte aangetroffen. Opmerkelijk daarbij is dat zijn DNA niet alleen op de trekker, hamer, greep en veiligheidspal zat, maar ook op de patroonhouder. Tevens is het DNA van verdachte getraceerd op de matras die in de Renault bus is aangetroffen, die op het terrein van [slachtoffer] stond. Deze matras is afkomstig uit de slaapkamer van [slachtoffer] . Daarbij is het opmerkelijk dat het DNA van verdachte is aangetroffen langs de snijrand van het verwijderde deel en op de kopse kant van de matras en niet op het liggedeelte. Het tijdstip waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht moet, gelet op het laatst verstuurde bericht met zijn telefoon en de eerste waarneming van het blauwe pakket in het Markkanaal, zijn gelegen op 26 juli 2014 tussen 0.45 uur en 09.10 uur. De verklaring van verdachte, dat hij rond 23.00 bij [slachtoffer] op een Tomos-brommer is vertrokken, vindt geen steun in de verklaringen van [naam 2] en [naam 5] in combinatie met het aan de hand van de telefoongegevens van [naam 5] vast te stellen tijdstip van vertrek naar Spanje. Verder is het opvallend dat verdachte geen enkele poging heeft gedaan om [slachtoffer] te vinden en zich ook geen zorgen maakte, toen [slachtoffer] op 26 juli 2014 niet op het terrein aanwezig bleek te zijn, terwijl [naam 2] dat wel deed. Opvallende verklaringen zijn die van [naam 6] , dat hij van [naam 4] heeft gehoord dat verdachte tegen hem had gezegd “Jij bent ook een clown, ik kan jou ook laten verdwijnen. [slachtoffer] vinden ze nooit meer” en die van [naam 7] , waarin zij zegt dat zij van [slachtoffer] had gehoord dat [verdachte] en [naam 8] zijn terrein willen hebben.
Wegens gebrek aan bewijs voor een uitvoering van de doodslag met voorbedachte raad, vordert de officier van justitie vrijspraak van moord.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat alle onderzoeksresultaten van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten wegens grove schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, zoals is betoogd ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Verder is gesteld dat verdachte voor het eerst in zijn leven heeft meegewerkt aan een politieonderzoek. Hij wilde de dood van zijn schoonzoon opgehelderd zien. Volgens verdachte heeft de dood van [slachtoffer] ermee te maken dat hij samen met [naam 2] [naam 3] heeft omgebracht en dat [slachtoffer] loslippig was. Verdachte is op de bewuste avond bij [slachtoffer] geweest, maar hij is rond 23.00 uur op een Tomos-brommertje naar Rijsbergen vertrokken, waar hij rond middernacht is aangekomen. Zijn verklaring op dit punt kan niet worden geverifieerd aan het tijdstip van vertrek naar Spanje van [naam 5] en haar reisgenoten, nu iedereen daar iets anders over heeft verklaard. Bovendien kan op basis van zendmastgegevens geen locatie van de aanstraler worden vastgesteld. Verder waren er meerdere mensen die beschikten over sleutels van het terrein en het chalet van [slachtoffer] . De verklaringen van [naam 4] en [naam 6] , waarin in de richting van verdachte wordt gewezen, kunnen niet als betrouwbaar worden aangemerkt. Het is juist dat verdachte de Renault Master heeft verplaatst, maar dat was op een moment toen [slachtoffer] nog leefde. Van het vuurwapen kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat dit het wapen is waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht, de meting van de groeven had immers nauwkeuriger gemoeten. Voorts is er onjuist gerapporteerd over de overeenkomst tussen het aangetroffen DNA op het glas en het hoofdprofiel op de trekker van het vuurwapen. De excuusbrief van de vorige zaaksofficier van justitie ontbreekt in het dossier. Onderzoek naar de camerabeelden vanaf het moment van vertrek van verdachte bij [slachtoffer] ontbreekt; er is enkel naar beelden gekeken vanaf een uur na zijn vertrek. Er is ook geen onderzoek gedaan naar de maat van de aangetroffen schoensporen en de schoenmaat van verdachte. Tot slot blijkt uit het feit dat [naam 9] in het kantoor whiskyglazen heeft aangetroffen, dat [slachtoffer] inderdaad, zoals verdachte zegt, nog ander bezoek heeft gehad nadat verdachte al weg was. Onderzoek naar deze zaken had ontlastend materiaal voor verdachte op kunnen leveren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Toelaatbaarheid bewijs
Zoals hiervoor onder 3.3 is overwogen is er geen sprake van onherstelbare vormverzuimen of schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, zodat ook het verweer dat op die grond alle onderzoeksresultaten van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten, wordt verworpen.
Aantreffen en onderzoek stoffelijk overschot
Op 28 juni 2014 omstreeks 15.15 uur is in het Markkanaal te Terheijden een in blauw zeil verpakt object aangetroffen. Het blauwe zeil was omwikkeld met grijze en zwarte tape en een soort witte kabel. Het object had de vorm van een menselijk lichaam waarbij duidelijk een vorm van een hoofd was te onderscheiden en de vorm van een romp [1] . De brandweer heeft het object uit het water gehaald en na een kort onderzoek werd geconstateerd dat het om een stoffelijk overschot ging [2] .
Op 29 juli 2014 heeft een schouw plaatsgevonden. Bij deze schouw werd bevonden dat het pakket verpakt zat in een geweven dekzeil waarvan de ene kant blauw en de andere kant donkergroen van kleur was. Het zeil had rondom aan de uiterste zijden diverse zilverkleurige ringen. Het pakket was omwikkeld met drie soorten tape. De hoofdzijde was ter hoogte van de nek eenmaal omwikkeld met een beige/witte elektriciteitskabel. Aan de elektriciteitskabel was een vermoedelijke wielnaaf bevestigd [3] .
Uit onderzoek bleek dat het slachtoffer [slachtoffer] , wonende [adres slachtoffer] , betrof. [4] [5]
Uit het pathologisch onderzoek is naar voren gekomen dat het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard op basis van orgaanfunctiestoornissen ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld: een doorschot aan het hoofd en een doorschot aan de borstkas [6] . Uit het radiologisch onderzoek van het Academisch ziekenhuis Maastricht blijkt, dat de letsels in het verloop van beide trajecten de dood ieder afzonderlijk kunnen verklaren [7] .
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast, dat het op 28 juni 2014 aangetroffen stoffelijk overschot [slachtoffer] , bij leven verblijvende aan het [adres slachtoffer] , betrof en dat hij door vuurwapengeweld, dat bestond uit twee op zichzelf dodelijke schoten, om het leven is gekomen.
Onderzoek [adres slachtoffer]
Op 1 augustus 2014 heeft er een oriënterend onderzoek plaatsgevonden op het terrein en in het chalet op [adres slachtoffer] . Het chalet was afgesloten, met uitzondering van de schuifdeur aan de linkerzijde van de woonkamer. In de keuken zat op de rand van het keukenblok een bloedspoor. In de slaapkamer, linksvoor op de bedrand van het tweepersoonsbed, waarin een matras ontbrak, zat bloed. Er zat ook bloed op een naast dit bed staande eenpersoons lattenbodem. Op de tussenmuur van de slaapkamer met de badkamer zat een bloedspattenpatroon. In een van de latten van een in de bedombouw gelegen eenpersoons lattenbodem zat een gat. In de slaapkamervloer daaronder zat een beschadiging [8] .
Naar aanleiding hiervan is op 1 augustus 2014 een uitgebreid onderzoek in het chalet ingesteld. Op grond daarvan is vastgesteld dat er in de slaapkamer een persoon gewond is geraakt waarbij, gelet op het bloedbeeld, niet uitgesloten kan worden dat er sprake is geweest van twee bloedbronnen. Gezien het aantreffen van munitiedelen kan vuurwapengeweld aldaar niet worden uitgesloten. Vanuit de slaapkamer heeft een bloedbron of bloedbronnen zich verplaatst naar de voordeur. Door schoonmaakwerkzaamheden is een latent bloedbeeld ontstaan in de hal, keuken, badkamer en slaapkamer. Er is onder meer een bloedbeeld, gevormd in de rechterhoek van het bed bemonsterd (SIN-nummer AAHM6193NL). Ook is een bloedbeeld onder de rechterhoek bemonsterd (SIN-nummer AAHM6184NL). Tijdens dit onderzoek is onder meer het linker blauwe glas dat op het aanrecht in de keuken stond bemonsterd (SIN-nummer AAHM6212NL). Ook is op de vloer achter de staande lattenbodem een manteldeel van een kogel veiliggesteld [9] .
Het onderzoek van het NFI naar de bemonsteringen van de SIN-nummers AHM6193NL en
AAHM6184NL van het aangetroffen bloed leverde als uitslag op dat het hierin aangetroffen DNA profiel van [slachtoffer] afkomstig was [10] . In de bemonstering van het glas is het DNA-profiel van verdachte aangetroffen [11] .
Tijdens het voortgezette sporenonderzoek op 2 augustus 2014 bleek in de slaapkamer van het chalet, onder het midden van het hoofdeinde van de lattenbodem, een beschadiging in het zeil te zitten. In de houten vloer onder dit zeil is een projectiel (kogel) aangetroffen dat is veiliggesteld (SIN-nummer AAHM6179NL) [12] .
Tussenconclusie
Gelet op het aangetroffen sporenbeeld in de slaapkamer van het chalet op [adres slachtoffer] is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat vastgesteld kan worden dat het vuurwapengeweld waardoor [slachtoffer] is overleden in deze slaapkamer heeft plaatsgevonden.
Tijdstip overlijden
Getuige [naam 10] heeft op zaterdag 26 juli 2014 om 09.10 uur een zelfde soort blauw pakket in het Markkanaal gezien als op 28 juli 2014 daar is aangetroffen [13] .
Uit onderzoek naar de aangetroffen telefoon van het merk LG in de woning van [slachtoffer] is gebleken dat daarin een Whatsapp-conversatie stond tussen accounts [naam 8] en [slachtoffer] . Op 26 juli 2014 zijn tussen deze twee accounts de volgende berichten gestuurd:
Inkomend van [naam 8] om 0.44.05 uur: Pff. Weet eg niet wat je lullt gezelge weeke
Uitgaand van [slachtoffer] om 0.45.41 uur: Ja jij ook bedoel fijne vakantie en voorzichtig [14] .
Tussenconclusie
De rechtbank gaat ervan uit dat het pakket dat [naam 10] heeft gezien, het pakket is met het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . De rechtbank gaat er verder, mede gelet op het voorafgaande Whatsapp-verkeer, van uit dat het laatste vermelde Whatsapp-bericht is verstuurd door [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden, is gelegen op 26 juli 2014 tussen 0.45 uur en 09.10 uur.
Aangetroffen vuurwapen Zastava
Tijdens de doorzoeking op het terrein van [adres slachtoffer] is in een tuinhuis/ terrasoverkapping achter de houten bank die daar stond een tas aangetroffen met daarin onder meer een vuurwapen (SIN-nummer AAGA2344NL) [15] [16] .
Er is vervolgens door het NFI onderzoek gedaan naar dit vuurwapen in combinatie met de aangetroffen kogel in de slaapkamer. Het vuurwapen betrof een semi-automatisch werkend pistool van het merk Zastava, model M57, kaliber 7,62 Tokarev. Met dit vuurwapen zijn vier proefschoten gelost. In de groeven van de kogel bevinden zich kraslijnen die tijdens het afvuren zijn ontstaan. Deze sporen zijn geschikt voor vergelijkend kogelonderzoek. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de sporen in de kogel en die in de proefkogels uit het pistool is gebleken dat de kraslijnen in de groeven voor een groot deel aansluitingen vormen. De waarneming dat de kraslijnen in de kogel en de proefkogels uit het pistool grotendeels aansluiten past bij de hypothese dat de kogel is afgevuurd uit de loop van dit pistool. Op basis van de structuur van de kraslijnen zijn deze sporen zeer kenmerkend voor de loop van het pistool. Hierdoor is het nagenoeg uitgesloten om deze mate van aansluiting waar te nemen als de kogel is afgevuurd uit een andere loop dan de loop van dit pistool. De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn dan ook zeer veel waarschijnlijker als de kogel is afgevuurd uit de loop van het aangetroffen vuurwapen dan wanneer de kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het pistool [17] .
Tussenconclusie
De vraag is of op grond van het voorgaande vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] met dit vuurwapen is doodgeschoten. De verdediging heeft betoogd, dat die conclusie niet kan worden getrokken en baseert zich daarbij op een rapport van het instituut Forensicon. De verdediging heeft een deel van dit rapport overgelegd (pagina’s 46 tot en met 48 van een rapport dat in totaal 59 pagina’s beslaat). De rechtbank acht deze overgelegde informatie te summier om op basis daarvan de conclusie die de verdediging hieruit trekt (te weten dat de aangetroffen kogel niet uit de aangetroffen Zastava afkomstig is) te kunnen verifiëren en slaat op dit rapport geen acht. Zij geeft de verdediging daarbij wel mee dat zij het bewijs dat er op dit punt ligt en dat de verdediging tracht te bestrijden, zoals altijd kritisch zal bekijken.
Op grond van het hiervoor aangehaalde NFI-rapport komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet zozeer om de groeven van de kogels gaat, maar om de kraslijnen in die groeven. De structuur van de kraslijnen zijn volgens het NFI zeer kenmerkend voor de loop van een pistool. Het NFI zegt hier tevens over dat het nagenoeg is uitgesloten om deze mate van aansluiting waar te nemen wanneer de kogel uit een andere loop dan die van dit pistool zou zijn afgevuurd en dat het aldus
zeer veel waarschijnlijker isdat de kogel uit dit pistool is afgevuurd dan dat het uit een andere loop met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken zou zijn afgevuurd. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd noch om andere reden aanleiding om aan de conclusies van het NFI te twijfelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de graad ‘zeer veel waarschijnlijker’ de hoogste graad van waarschijnlijkheid is die het NFI in dit verband hanteert.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het in de slaapkamer aangetroffen projectiel (SIN-nummer AAHM6179NL) is afgevuurd met het aangetroffen vuurwapen (SIN-nummer AAGA2344NL) en dat [slachtoffer] dus met dit wapen is doodgeschoten.
DNA vuurwapen
In de tas werd een pistool (SIN-nummer AAGA2344NL) aangetroffen in een holster in een blauwe doek (SIN-nummer AAGX7915NL). In deze tas zaten tevens een paar grijze handschoenen en een zwarte bivakmuts. De hamer van het pistool was gespannen. De patroonhouder is verwijderd, waarin zes patronen werden aangetroffen. Op de blauwe poetsdoek is een bloedspoor aangetroffen en veiliggesteld (SIN-nummer AAGX7914NL) [18] [19] [20] .
Het onderzoek van het TMFI naar de bemonsteringen van het vuurwapen Zastava (AAGA2344NL) levert de volgende resultaten op:
  • De bemonstering #02 (trekker) bevat een complex DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren waarvan het DNA hoofdprofiel is gedefinieerd als DNA-sporenprofiel A. Verdachte kan donor zijn van celmateriaal in de bemonstering.
  • De bemonstering #04 (hamer) bevat een complex DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren. Het DNA-hoofdprofiel matcht met dat van verdachte.
  • De bemonsteringen #01 (greep) en #03 (ribbels/zijkanten achterzijde slede) bevatten een complex DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren. Het DNA-hoofdprofiel matcht met dat van verdachte.
  • De bemonstering #05 (veiligheidspal) bevat een complex DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren. Het DNA-hoofdprofiel matcht met dat van verdachte.
  • De bemonsteringen #06 (voorzijde loop/slede) en #12 (onderzijde slede aan de voorkant) bevatten een complex DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren. Verdachte kan donor zijn van celmateriaal in de bemonsteringen.
  • De bemonstering #11 (bovenzijde slede aan de voorkant) bevat een complex DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren. Verdachte kan donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel zijn ook aangetoond in het DNA-mengprofiel.
  • De bemonstering #13 (ingang patroonhouder) bevat een complex DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren. Verdachte is niet uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering.
  • De bemonstering #14 (zijkanten patroonhouder) bevat een complex DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren. Verdachte kan donor zijn van celmateriaal in de bemonsteringen.
  • De bemonstering #15 (onderkant patroonhouder) bevat een onvolledig DNA-profiel. Het onvolledig DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte
De bemonstering van het bloedspoor op de blauwe poetsdoek (SIN-nummer AAGX7914NL) bevatte het DNA-profiel van [slachtoffer] [22] . In de bemonstering van een zijde van de blauwe poetsdoek (AAGX7915NL#01) is het DNA-profiel van verdachte aangetroffen en in de bemonstering van de andere zijde (AAGX7915#02) is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen waaronder dat van verdachte [23] .
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat op het vuurwapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten, het DNA van verdachte is aangetroffen. Op de ribbels van de greep, de slede, de hamer én de veiligheidspal is het DNA-hoofdprofiel van verdachte aangetroffen. Het DNA-hoofdprofiel op de trekker is weliswaar niet van verdachte afkomstig, maar zijn DNA is wel op de trekker aanwezig. Daarnaast is het DNA van verdachte aangetroffen op de zij- en onderkant van de patroonhouder. Op de poetsdoek, die in het tasje bij het vuurwapen is aangetroffen, zat bloed van [slachtoffer] en het DNA van verdachte.
Renault Master en matras
Op het terrein van [adres slachtoffer] stond een Renault Master bestelbus. [24]
Tijdens het onderzoek van deze Renault Master is in de laadruimte een matras aangetroffen. Op deze matras zat bloed. De matras was op meerdere plaatsen beschadigd, er was onder meer een hoek afgesneden en op meerdere plaatsen was de toplaag weggesneden. De verwijderde stukken passen bij het wegmaken van bloedsporen. Het gaatje in beschadiging C aan de ene kant van de matras stond in verbinding met beschadiging G aan de andere kant en past bij een schotbeschadiging. De matras is veiliggesteld (SIN-nummer AAHJ0455NL) en op diverse plaatsen bemonsterd [25] .
Het NFI heeft de diverse bemonsteringen onderzocht, waarbij de DNA-profielen van het slachtoffer [slachtoffer] , [naam 2] , [naam 3] en het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van het glas (AAHM6212NL#01) gekoppeld aan onbekende man A zijn betrokken [26] .
In vrijwel alle gevallen is DNA van [slachtoffer] aangetroffen, onder andere in de bemonsteringen met de SIN-nummers AAHJ0468NL#01 [27] en AAGA2949NL#01. [28]
Het onderzoek van bemonsteringen van delen van de rand van de uitgesneden hoek van de matras (SIN-nummers AAHJ0467NL en AAHJ0459NL) leverde de volgende uitslagen op:
De bemonstering met SIN-nummer AAHJ0459NL#01 bevat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen: [slachtoffer] , onbekende man A niet uit te sluiten en een onbekende persoon.
De bemonstering met SIN-nummer AAHJ0467NL#01 bevat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen: [slachtoffer] , onbekende man A en een onbekende persoon [29] .
Uit nader NFI-onderzoek komt naar voren dat onbekende man A verdachte is [30] .
Het NFI heeft aanvullend DNA-onderzoek gedaan naar de bewijskracht van de gevonden overeenkomst tussen de aangetroffen DNA-mengprofielen in voornoemde bemonsteringen en het DNA-profiel van verdachte. Ten aanzien van beide bemonsteringen concludeert het NFI dat het meer dan 1.000.000 keer waarschijnlijker is dat het DNA van verdachte in de bemonsteringen voorkomt dan dat van een willekeurige onbekende persoon [31] .
Het TMFI heeft eveneens onderzoek gedaan naar DNA-sporen op het matras en heeft daartoe in totaal 15 bemonsteringen afgenomen. De DNA-profielen afkomstig van de bemonsteringen zijn vergeleken met die van [slachtoffer] , [naam 4] , [naam 2] en onbekende vrouw A, waarvan sterke aanwijzingen aanwezig zijn dat dit ofwel een dochter van [slachtoffer] is ofwel zijn moeder.
Uit het onderzoek blijkt dat de bemonstering AAHJ0455NL#03 een DNA-mengprofiel bevat van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. [slachtoffer] , onbekende vrouw A en donor van sporenprofiel B zijn niet uitgesloten als donor. Op de foto’s in het rapport van de plaatsen waar de bemonsteringen zijn afgenomen, is te zien dat deze bemonstering is afgenomen aan de kopse kant van een van de korte zijden van de matras. De overige bemonsteringen bevatten DNA-mengprofielen waarbij [slachtoffer] en onbekende vrouw A niet zijn uitgesloten als donor [32] .
In een aanvullend rapport van het TMFI over bemonstering AAHJ0455NL#03 wordt gerapporteerd, dat hierin een complex DNA-mengprofiel is aangetoond van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. [slachtoffer] , onbekende vrouw A en donor van sporenprofiel B zijn niet uitgesloten als donor. Het DNA-sporenprofiel B matcht met het DNA-profiel van verdachte. Het is zeer veel waarschijnlijker dat het om het DNA van verdachte gaat dan om het DNA van een onbekende persoon [33] .
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de in de Renault Master aangetroffen matras afkomstig is uit de slaapkamer van [slachtoffer] en dat hij op deze matras heeft gelegen toen ten minste één van de kogels hem dodelijk trof.
Op die matras is het DNA van verdachte aangetroffen langs de snijrand van de uitgesneden hoek en op de kopse kant van een korte zijde.
Is verdachte de dader?
De vraag die tot slot beantwoord dient te worden is of verdachte mede op grond van het voorgaande als dader aangemerkt kan worden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij op de avond van 25 juli 2014 bij [slachtoffer] is geweest en daar een glas melk heeft gedronken [34] . Rond 23.00 uur is hij vertrokken op een brommertje naar Rijsbergen. Dat zijn DNA op het vuurwapen is aangetroffen komt omdat hij het na het verdwijnen van [slachtoffer] in het tuinhuis heeft aangetroffen en terug heeft gestopt in het tasje en achter de bank heeft gelegd. Hij heeft het wapen wat afgepoetst maar niet uit elkaar gehaald. Zijn aangetroffen DNA op het matras wordt volgens hem verklaard door het feit dat hij regelmatig bij [slachtoffer] sliep. Verdachte heeft gesuggereerd dat niet hij maar [naam 2] de dader is.
Ten aanzien van het aangetroffen DNA van verdachte op het vuurwapen waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht, concludeert de rechtbank dat zijn DNA op alle onderdelen aanwezig is, die nodig zijn om een vuurwapen af te vuren (greep, hamer, veiligheidspal en trekker). Daar komt bij dat zijn DNA ook is aangetroffen op de patroonhouder, wat alleen mogelijk is wanneer het wapen uit elkaar is gehaald. Daarvan heeft verdachte nu juist verklaard dat hij dat niet heeft gedaan. Ten aanzien van zijn aangetroffen DNA op de trekker van het vuurwapen is het weliswaar zo, dat dit niet het hoofdprofiel is. Dat hoofdprofiel blijkt afkomstig te zijn van [naam 1] . Van [naam 1] is echter uit het onderzoek, meer specifiek tapgesprekken, gebleken dat hij in de periode dat [slachtoffer] om het leven is gebracht, niet op de plaats delict kan worden geplaatst en dat hij daarmee als dader is uitgesloten.
Ten aanzien van het aangetroffen DNA van verdachte op het matras concludeert de rechtbank dat uit het voorgaande is gebleken dat het DNA van verdachte alleen op zeer specifieke plaatsen op het matras is aangetroffen, namelijk langs de snijrand van de uitgesneden hoek en op de kopse kant van een van de korte zijden. Gelet op de verklaring van verdachte is het opvallend dat zijn DNA niet op het liggedeelte is aangetroffen, zoals dat van [slachtoffer] zelf en zijn dochter c.q. moeder.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande afdoende blijkt dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Dit oordeel is in hoofdzaak gebaseerd op het aanwezige forensisch bewijs. Daarbij overweegt de rechtbank dat het op de weg van verdachte ligt om voor de aanwezigheid van zijn DNA op het moordwapen en de matras een afdoende verklaring te geven die zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] uitsluit. Verdachte heeft dit nagelaten en enkel alternatieve scenario’s geschetst die in het aanwezige forensisch bewijs geen steun vinden. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ‘weet hoe het zit’, gesuggereerd dat [naam 2] achter de moord zou zitten en daarbij ook een mogelijk motief van die [naam 2] aangereikt. In detail daarover treedt verdachte echter niet. Zoals uit het voorgaande blijkt, is er voor de betrokkenheid van deze [naam 2] ook geen forensisch bewijs.
Ook heeft verdachte verklaard dat hij vanaf het begin af aan zijn medewerking aan het onderzoek heeft gegeven, iets wat uitzonderlijk zou zijn omdat hij dat in zijn hele leven nog nooit had gedaan. De rechtbank krijgt echter de indruk dat verdachte enkel heeft willen doen lijken dat hij dat heeft gedaan. De verklaringen van verdachte geven geen enkel concreet handvat voor het opsporingsonderzoek. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte, mede in het licht van wat hiervoor is overwogen, dan ook ongeloofwaardig.
Alles in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 26 juli 2014 van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen een kogel in zijn hoofd en een kogel in zijn borstkas te schieten.
Moord of doodslag?
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt, dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ (en dus voor de kwalificatie moord) moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
In de onderhavige situatie zijn geen omstandigheden of aanwijzingen naar voren gekomen over de aanleiding en precieze gang van zaken. Heeft verdachte in een opwelling gehandeld of had hij een plan? Bij gebrek aan feiten, spreekt de rechtbank verdachte derhalve vrij van het onderdeel ‘met voorbedachten rade’ en dus van moord.
Zij acht op grond van het voorgaande wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijin
of omstreeksde periode van 25 juli 2014 tot en met 28 juli 2014 te Roosendaal,
in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk
,[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool
een of meerkogels in het hoofd en
/oflichaam van voornoemde [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van veertien jaar. Hij houdt daarbij rekening met de aard en ernst van het feit. [slachtoffer] is door zijn schoonvader op zijn bed doodgeschoten, waarbij hij in een hulpeloze situatie verkeerde en hij zich niet goed kon verdedigen. Dit levensdelict heeft een enorme impact gehad op de familie. Bij zijn eis houdt hij rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de tijd die gemoeid is geweest met het onderzoek. Vanwege de aanwezigheid van ernstige bezwaren en gronden waarbij de rechtsorde ernstig is geschokt, vordert de officier van justitie tevens de gevangenneming van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de gevoerde bewijsverweren, geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn schoonzoon [slachtoffer] . Verdachte heeft hem, terwijl hij in zijn eigen slaapkamer op bed lag, met een vuurwapen twee dodelijke schoten toegebracht. Het op een dergelijke wijze om het leven brengen van een zeer nabij familielid merkt de rechtbank aan als een laffe en kille daad, die getuigt van een volstrekt gebrek aan mededogen en respect voor andermans leven. Het handelen van verdachte heeft onherstelbaar leed en verdriet gebracht voor de nabestaanden. Hetgeen ter zitting door middel van het spreekrecht door de moeder van [slachtoffer] naar voren is gebracht, spreekt boekdelen. Ook van de andere aanwezige gezins- en familieleden kon de pijn die het overlijden van [slachtoffer] veroorzaakt van het gezicht worden afgelezen.
Daarbij moet het voor hen extra pijnlijk zijn geweest dat ook is geprobeerd om zijn stoffelijk overschot op een lugubere wijze te laten verdwijnen. Enige tijd is ook onduidelijk geweest waar [slachtoffer] was gebleven. De rechtbank rekent verdachte zijn intentie om het lichaam van [slachtoffer] te laten verdwijnen ernstig aan. Als verdachte in zijn opzet zou zijn geslaagd en het lichaam van [slachtoffer] niet was komen bovendrijven, zouden de nabestaanden van [slachtoffer] over diens lot mogelijk nooit duidelijkheid hebben gekregen. Het is bekend dat dergelijke onzekerheid tot intens leed bij achterblijvers leidt.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte heeft gepoogd de verantwoordelijkheid voor de dood van [slachtoffer] bij een ander te leggen. Hij heeft zelfs de publiciteit gezocht om zijn eigen onschuld aan het publiek kenbaar te maken. De rechtbank kan dergelijk handelen verklaren als een strategie die past bij de ontkenning van het feit dat aan verdachte is tenlastegelegd. De rechtbank constateert daarbij echter wel dat door verdachte daarmee ook een zeer ernstige beschuldiging is geuit aan het adres van een ander, waarbij verdachte bovendien de indruk heeft gewekt dat de dood van [slachtoffer] samenhangt met betrokkenheid van [slachtoffer] bij de verdwijning en mogelijke dood van [naam 3] . Ook dit is een zware en niet bewezen beschuldiging, waarmee een zeer negatief beeld van [slachtoffer] wordt neergezet waar [slachtoffer] zich niet meer tegen kan verweren.
De rechtbank constateert tot slot dat de nabestaanden en ook de samenleving enkel kunnen gissen naar de motieven van verdachte en de precieze toedracht van deze doodslag. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De door verdachte gepleegde doodslag heeft de rechtsorde zeer ernstig geschokt. Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig feit dat dit als een van de ernstigste misdrijven wordt beschouwd. Op doodslag staat dan ook een wettelijk strafmaximum van vijftien jaar gevangenisstraf. Ook in deze zaak komt enkel een langdurige gevangenisstraf in aanmerking. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die de laatste jaren in soortgelijke zaken zijn opgelegd, namelijk grofweg tussen de acht en twaalf jaar. Gelet op de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden, het strafblad van verdachte en het tijdsverloop, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd dient te worden van twaalf jaar.
Voorarrest
Verdachte heeft in totaal 197 dagen in voorarrest doorgebracht wegens verdenking van dit feit en wapenbezit. Daarvan zijn reeds 180 dagen verrekend met de 6 maanden gevangenisstraf die bij vonnis van 20 oktober 2015 aan hem is opgelegd wegens wapenbezit. Dit betekent dat nog 17 dagen in mindering dienen te worden gebracht op de opgelegde straf.
Gevangenneming
Gelet op de op te leggen straf en de ernst van het feit, beveelt de rechtbank tevens de gevangenneming van verdachte. De rechtsorde zal zeker geschokt zijn als verdachte na veroordeling nog vrij kan rondlopen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 7] vordert ten aanzien van het tenlastegelegde een schadevergoeding van € 6.048,94 bestaande uit een bedrag van € 5.937,50 wegens begrafeniskosten en een bedrag van € 111,44 wegens reiskosten en vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
De raadsman van verdachte voert aan dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en daarom dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Gebleken is dat het feit is begaan met het in beslag genomen vuurwapen (G1187252) en vergelijkbare munitie (G1188125). Bovendien is het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met de wet. Daarmee zijn deze voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, waartoe de rechtbank ook beslist. Dit geldt ook voor het tasje (G1200567) en de holster (G120058) waarin het wapen was verpakt.
8.2
De verbeurdverklaring
Gebleken is dat de in beslag genomen poetsdoek (G1200582), handschoenen (G1200573) en muts (G1200576) voorwerpen zijn met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid en waarvan niet kan worden vastgesteld aan wie zij toebehoren. Deze voorwerpen zijn daarmee vatbaar voor verbeurdverklaring, waartoe de rechtbank ook beslist.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- spreekt verdachte vrij van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
- verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 jaar;
- bepaalt dat hierop 17 dagen in mindering worden gebracht die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 7]van
€ 6.048,94ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 7] € 6.048,94 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 65 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: vuurwapen (G1187252), munitie (G1188125), tasje (G1200567) en holster (G120058);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: poetsdoek (G1200582), handschoen (G1200573) en muts (G1200576);
Gevangenneming
- beveelt de gevangenneming van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juli 2018.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een paginanummer van het einddossier TGO Nideggen met onderzoeksnummer 20TGO14007 van eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 3122, hierna einddossier, of van het dossier van het Team Forensische Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1208, hierna FTO-dossier.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, einddossier, p. 3 en 4.
3.Het proces-verbaal bevindingen SO schouw pakket Zuylen, einddossier p. 61 en 62.
4.Het proces-verbaal dacty-onderzoek identificatie, FTO-dossier p. 151.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, einddossier p. 68.
6.Het rapport van het NFI betreffende het pathologie onderzoek d.d. 10 november 2014, FTO-dossier, p. 542.
7.Het rapport van het Academisch ziekenhuis Maastricht betreffende het radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 25 november 2014, FTO-dossier, p. 627.
8.Het proces-verbaal oriënterend onderzoek, FTO-dossier, p. 48
9.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FTO-dossier, p. 55, 56, 60, 64.
10.Het rapport van het NFI van 3 oktober 2014, FTO-dossier, p. 568.
11.Het rapport van het NFI van 26 maart 2015, FTO-dossier, p. 652.
12.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FTO-dossier, p. 93.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 10] , einddossier, p. 34 en 35.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, einddossier, p. 1293 en 1309.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, einddossier, p. 189.
16.Het proces-verbaal sporenonderzoek, einddossier, p. 101.
17.Het rapport van het NFI d.d. 8 oktober 2014, FTO-dossier p. 583-585.
18.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FTO-dossier, p. 101 en 102.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, einddossier, p. 189.
20.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FTO-dossier, p. 185 en 186.
21.Het rapport van het TMFI van 8 juli 2015, FTO-dossier, p. 677 en 678.
22.Het rapport van het NFI van 23 maart 2015, FTO-dossier, p. 649.
23.Het rapport van het NFI van 14 augustus 2015, FTO-dossier, p. 703 en 704.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, einddossier, p. 195 en 197
25.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FTO-dossier, p. 103-105.
26.Het rapport van het NFI van 24 december 2014, FTO-dossier, p. 635.
27.Het rapport van het NFI van 3 oktober 2014, FTO-dossier, p. 566-568.
28.Het rapport van het NFI van 24 december 2014, FTO-dossier, p. 636.
29.Het rapport van het NFI van 24 december 2014, FTO-dossier, p. 635 en 636.
30.Het rapport van het NFI van 26 maart 2015, FTO-dossier, p. 652.
31.Het rapport van het NFI van 19 oktober 2015, FTO-dossier, p. 713 en 714.
32.Het rapport van het TMFI van 29 mei 2015, einddossier p. 666-671.
33.Het rapport van het TMFI van 13 oktober 2015, einddossier p. 711.
34.De ter terechtzitting van 27 juni 2018 afgelegde verklaring van verdachte.