4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 5 december 2017 was verbalisant [verbalisant 1] op weg naar een melding van een bedreiging met een vuurwapen aan de [adres 1] te Roosendaal. Bij vertrek vanaf het politiebureau reed zij vanuit de Nieuwstraat naar de kruising met de Burgemeester Prinsensingel. Vanaf links zag zij een rode bestelbus aankomen met hoge snelheid. De bestuurder stopte de bus bij verbalisant, deed zijn ruit omlaag en zei dat hij in zijn rug geschoten was. Verbalisant herkende de bestuurder als [verdachte] . Verbalisant zag dat [slachtoffer] een gaatje in het rugpand van zijn trainingsjack ter hoogte van zijn rechterschouder had en dat er bloed omheen zat. Een ter plaatse gekomen ambulancemedewerker gaf aan dat de ronde verwonding ter hoogte van de rechterschouder van [slachtoffer] vermoedelijk een inschotverwonding was.
Verbalisant [verbalisant 2] reed met het slachtoffer mee in de ambulance naar het ziekenhuis. Na de behandeling ontving verbalisant van de arts een koker met daarin een projectiel dat uit het lichaam van [slachtoffer] kwam.
De BoRent bus is onderzocht, waarbij er 4 schootsbeschadigingen zijn gevonden, te weten twee in het zijpaneel aan de bestuurderszijde, één in de bestuurdersstoel en één in het dak. Hieruit konden twee schootslijnen worden afgeleid, waarbij er één vanuit het zijpaneel door de scheidingswand tussen de laadruimte en het bestuurderscompartiment en door de bestuurdersstoel ging. Deze kogel eindigde in de rug van het slachtoffer.
Nader onderzoek wees uit dat er bij de woning aan de [adres 2] te Roosendaal een camerasysteem aanwezig was, dat een deel van de Diamantdijk in beeld bracht.Verbalisant [verbalisant 3] zag op de beelden dat een zwarte Fiat Bravo die aan de linkerachterzijde een rode BoRent bus volgde, van achteren tegen de BoRent bus aanreed. Ook reed er een grijze Renault Megane aan de rechterzijde de bus voorbij. Aan de bestuurderszijde van de Fiat Bravo werd een zilverkleurig voorwerp uit de raamopening naar buiten gehouden. Op enig moment bewoog dit voorwerp naar achteren, waarna het voorwerp weer verdween in het voertuig. De verbalisant stelt vast dat de schutter in de Fiat Bravo op het moment van schieten linksachter was gepositioneerd ten opzichte van de bus.
[medeverdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem en zijn familie bedreigde. Toen hij op 5 december 2017 in een grijze Renault Megane over de Diamantdijk reed zag hij de BoRent bus staan ter hoogte van [adres 2] . Hij belde om zijn broer, [verdachte] (hierna: [verdachte] ), te laten weten dat [slachtoffer] daar was en dat ze hem een paar klappen konden geven. [verdachte] kwam met zijn zwarte Fiat aanrijden, waarna [medeverdachte] zag dat [verdachte] vanuit de Fiat op de BoRent bus schoot. [medeverdachte] is achter [slachtoffer] aangereden.
[verdachte] heeft verklaard dat zijn familie in de maanden voorafgaand aan het incident bedreigd werd door [slachtoffer] . Op 5 december 2017 ontving hij een telefoontje van de vrouw van [medeverdachte] , die hem vertelde dat [medeverdachte] in de straat van ‘die klootzak’ was en in de problemen zat. [verdachte] stapte direct in zijn auto, een zwarte Fiat Bravo, en reed ernaartoe. [verdachte] zag [slachtoffer] in de BoRent bus stappen. In een flits had hij een vuurwapen vast en schoot hij op de bus. Het wapen had [verdachte] 4 of 5 weken daarvoor van iemand geleend vanwege de bedreigingen die [slachtoffer] uitte.
Opzet op de dood
Om tot een bewezenverklaring voor een poging tot moord of doodslag te kunnen komen, is noodzakelijk dat wordt vastgesteld dat [verdachte] opzet had op de dood van [slachtoffer] . In dat kader overweegt de rechtbank dat er sprake was van een conflict tussen [slachtoffer] en de familie [medeverdachte] . Op het moment dat [medeverdachte] [verdachte] op de hoogte stelt van de aanwezigheid van [slachtoffer] , reageert [verdachte] onmiddellijk. Hij stapt in zijn auto, rijdt erheen en neemt een vuurwapen mee. Dit vuurwapen had hij, juist vanwege het conflict met [slachtoffer] , eerder al geregeld. Op de Diamantdijk ziet [verdachte] dat [slachtoffer] als bestuurder in de bus stapt, waarna hij op de bestuurderszijde van de bus schiet. Vast staat dat er in ieder geval twee schootslijnen in de bus zijn gevonden, waarbij er één schootslijn eindigde in de rug van [slachtoffer] . Gezien de ingangspositie en richting van de schootslijnen en de positie van de Fiat Bravo ten tijde van het schieten, staat voor de rechtbank vast dat deze schootslijnen zijn veroorzaakt door het schieten van [verdachte] . De rechtbank gaat er daarom ook van uit dat [verdachte] ten minste tweemaal heeft geschoten. Op basis van de schootslijnen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. Hij heeft [slachtoffer] daarbij ook daadwerkelijk geraakt in zijn rug, ter hoogte van zijn rechterschouder, wat niet ver is verwijderd van vitale delen in het lichaam. De rechtbank kan uit de handelwijze van [verdachte] niet anders concluderen dan dat [verdachte] op het moment van het schieten opzet had om [slachtoffer] te doden.
Voorbedachte raad
De rechtbank is, net zoals door de officier van justitie en de raadsman is aangevoerd, van oordeel dat niet kan worden gesproken van een poging tot moord. Om de daarvoor vereiste voorbedachte raad te kunnen bewijzen, moet vastgesteld worden dat [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven. Daarnaast moet worden uitgesloten dat [verdachte] heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Uit geen van de bewijsmiddelen valt te concluderen dat er een vooropgezet plan was om [slachtoffer] van het leven te beroven. Er kan geen moment worden aangewezen waarop dit besloten werd en evenmin kan worden vastgesteld of [verdachte] tijd heeft gehad om zich te kunnen beraden op het besluit. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat [verdachte] heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling op het moment dat hij [slachtoffer] zag, zoals hij zelf zegt. Dit brengt met zich dat vrijspraak voor de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord dient te volgen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] dit feit niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd.
Door [slachtoffer] is verklaard dat [medeverdachte] ook op hem heeft geschoten, maar de rechtbank constateert dat er voor deze verklaring geen steunbewijs in het dossier is gevonden. Het schiethandenonderzoek bij [medeverdachte] heeft slechts één deeltje dat karakteristiek is voor schotresten opgeleverd. Een deskundige heeft daar desgevraagd over verklaard dat hij zonder nader onderzoek geen uitspraken kan doen over de waarschijnlijkheid dat dit deeltje op de handen van verdachte terecht is gekomen doordat verdachte geschoten heeft of door bijvoorbeeld secundaire overdracht. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat [medeverdachte] op [slachtoffer] heeft geschoten.
Of [medeverdachte] opzet had op de dood van [slachtoffer] , moet dan uit andere bewijsmiddelen worden afgeleid. Daarover overweegt de rechtbank dat het [medeverdachte] was die [verdachte] liet weten waar [slachtoffer] was, naar eigen zeggen om hem een paar klappen te geven. Dat dat zijn intentie was, vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in het feit dat hij de daad ook bij het woord heeft gevoegd, vlak voor zijn aanhouding. Uit niets blijkt echter dat [medeverdachte] op de hoogte was van het feit dat [verdachte] in het bezit was van een vuurwapenen en dat [verdachte] mogelijk op [slachtoffer] zou schieten. In het aan [verdachte] laten weten waar [slachtoffer] was en het achternarijden en mishandelen van [slachtoffer] kan de rechtbank geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] afleiden.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, maar acht wettig en overtuigend bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.