ECLI:NL:RBZWB:2018:4620

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
02-800917-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van persoonlijke verzorgingsproducten met plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2018, staat de verdachte terecht voor diefstal van twee elektrische tandenborstels en drie flessen shampoo. De feiten hebben zich voorgedaan op 27 oktober 2017 in Roosendaal. De verdachte, geboren in 1976 en thans verblijvende in PI Middelburg, heeft de diefstal bekend. De officier van justitie, mr. S.J. Huizenga, heeft de verdachte beschuldigd van diefstal, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H. van Asselt, heeft de diefstal van de tandenborstels erkend, maar betwist of de shampoo ook gestolen is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank oordeelt dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van de benadeelde partij. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Wat betreft de strafoplegging heeft de officier van justitie een ISD-maatregel gevorderd, gezien het recidiverisico en het feit dat eerdere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering. De verdediging heeft gepleit voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, maar de rechtbank oordeelt dat de verdachte een strak kader nodig heeft. De rechtbank legt de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in verzekering heeft doorgebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800917-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans verblijvende te PI Middelburg, Torentijd 1 te Middelburg
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2018, waarbij de officier van justitie, mr. S.J. Huizenga, en mr. H. van Asselt als bepaaldelijk gemachtigd raadsman namens de verdediging, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2017 te Roosendaal met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 2 elektrische tandenborstels
en/of drie flessen shampoo, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten
dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van twee elektrische tandenborstels en drie flessen shampoo bij de [naam 1] en baseert zich daarbij onder meer op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de diefstal van twee elektrische tandenborstels wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft dat op pagina 20 van het einddossier bekend. De verdediging is van mening dat er onduidelijkheid bestaat over het feit of verdachte de flessen Nivea shampoo heeft gestolen en refereert zich daarbij aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte namens [naam 1] [1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris [2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks27 oktober 2017 te Roosendaal met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2 elektrische tandenborstels
en
/ofdrie flessen shampoo,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten
deletoebehorende aan [naam 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). Zij ziet geen andere optie, nu in het verleden is gebleken dat andere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering en uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte wel verandering in zijn leven wenst, maar niet weet hoe hij dit kan bewerkstelligen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging erkent dat verdachte voldoet aan de voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel, maar heeft te kennen gegeven dat verdachte zich niet (meer) kan vinden in oplegging van die maatregel. Het gaat beter met verdachte sinds hij in detentie zit vanwege een nog openstaande straf. Hij is van zijn verslaving af en hij is van mening dat het hem dit keer gaat lukken om zijn leven te beteren, zodra hij vrijkomt. Voorgesteld wordt om de ISD-maatregel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van persoonlijke verzorgingsproducten, die hij wilde doorverkopen om geld te verdienen. Een diefstal is een laakbaar feit, aangezien het enkel gepleegd wordt uit oogpunt van persoonlijk gewin en dit voor de slachtoffers financieel nadeel en overlast met zich meebrengt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte zich in het verleden al meermalen heeft schuldig gemaakt aan diefstal en dat verdachte ook na het thans bewezenverklaarde feit is veroordeeld voor meerdere winkeldiefstallen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Novadic-Kentron van 16 maart 2018. Hierin wordt vermeld er sprake is van een delictpatroon van vermogensdelicten. Eerdere interventies in het kader van het reclasseringstoezicht met behandelverplichting hebben niet mogen baten. Verdachte komt afspraken en voorwaarden niet na. Wanneer verdachte hierop wordt aangesproken, erkent hij zijn eigen aandeel maar handelt hier vervolgens niet naar. Hij stelt open te staan voor hulpverlening en gedragsverandering en heeft regelmatig goede intenties, maar vervalt desondanks in oud gedrag en gewoontes. Verdachte beschikt kennelijk niet over voldoende vaardigheden om zichzelf staande te houden zonder crimineel gedrag. Aangezien er bij verdachte sprake is van dakloosheid, geen inkomen en cannabisgebruik wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
Ter zitting heeft de deskundige, mevrouw [naam 2] , werkzaam als reclasseringswerker bij Novadic-Kentron, het advies toegelicht. Een voorwaardelijke ISD-maatregel wordt niet haalbaar geacht, nu is gebleken dat verdachte zich niet aan afspraken met de reclassering en hulpverlening houdt. Verdachte heeft daarom een strak kader nodig, waarin alleen de ISD-maatregel voorziet.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wenselijk en noodzakelijk is, teneinde het herhalende overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Eerdere opgelegde reclasseringstoezichten met behandelverplichtingen hebben daarin geen verandering teweeg kunnen brengen. Om een doorbraak hierin te kunnen bewerkstelligen resteert de ISD-maatregel als enige mogelijkheid. Volgens de informatie van de reclassering is een strak kader nodig, daar verdachte zich niet uit eigen beweging aan gestelde voorwaarden houdt. Om die reden ziet de rechtbank dan ook geen ruimte voor een voorwaardelijke ISD-maatregel dan wel een andere voorwaardelijke straf.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de eisen voor het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de maatregel rekening gehouden met de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering heeft doorgebracht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Peters, voorzitter, mr. W.J.M. Fleskens en
mr. S. van der Burgh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2018.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte, eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant uit het dossier met proces-verbaalnummer PL2000—2017263091 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, p. 15.
2.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 6 december 2017.