ECLI:NL:RBZWB:2018:4623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
02-029098-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Beudeker
  • A. Scheffers
  • J. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, door verdachte geuit jegens ex-vrouw en haar nieuwe partner via kinderen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2018, staat de verdachte terecht voor meermalen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreigingen zijn geuit aan zijn ex-vrouw, [naam 1], en haar nieuwe partner, [naam 2], in de periode van 4 tot en met 18 september 2016. De verdachte heeft deze bedreigingen telefonisch geuit via hun kinderen, wat de situatie extra ernstig maakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreigingen voldoende bewijsbaar zijn, onder andere door getuigenverklaringen en geluidsfragmenten waarin de bedreigingen te horen zijn. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans dat zijn bedreigingen daadwerkelijk zouden worden uitgevoerd, wat bij de slachtoffers een redelijke vrees heeft opgewekt voor hun leven.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod in de omgeving van de woning van [naam 1]. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen van de bedreigingen voor de slachtoffers en hun kinderen, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] toegewezen voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte zich niet binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/029098-17; 02/126229-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
zonder bekend woon- of verblijfsadres

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2018. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. Lanslots, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij in de periode van 4 september 2016 tot en met 18 september 2016 te
Tilburg, althans in Nederland, [naam 1] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam 1] dreigend
(telefonisch) de woorden toegevoegd: "Ik maak ze kapot hum haar en [naam 3] "
en/of "dat ik je moeder dood ga maken, echt", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking en/of
hij in de periode van 4 september 2016 tot en met 18 september 2016 te
Tilburg, althans in Nederland, [naam 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam 2]
dreigend (telefonisch) de woorden toegevoegd: "Ik maak ze kapot hum haar
en [naam 3] ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bedreigingen zoals ten laste zijn gelegd heeft geuit jegens zijn ex-vrouw en haar nieuwe partner (hierna tevens: aangevers). Zij baseert zich daarbij op de aangiftes van [naam 1] en [naam 2] , de processen-verbaal van bevindingen betreffende de geluidsfragmenten, waarop de bedreigingen te horen zijn, alsmede op de getuigenverklaring van [naam 4] . Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte in de tenlastegelegde periode, te weten op 4 september 2016 en op 18 september 2016, aangevers heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Op 4 september 2016 is door [naam 2] (verder: aangever/ [naam 2] ) aangifte gedaan van bedreiging, welke bedreiging eerder die dag te Tilburg zou zijn geuit door verdachte. Verdachte had telefonisch contact met zijn zoon [naam 5] , waarbij de telefoon van [naam 5] op de luidspreker stond. [naam 2] hoorde verdachte duidelijk tegen [naam 5] zeggen: “Zeg maar tegen je moeder, dat ik haar kapot maak en [naam 3] ook”. [naam 2] had de overtuiging dat verdachte de bedreiging daadwerkelijk ten uitvoer zou kunnen brengen. [1]
Door [naam 1] (verder: aangeefster/ [naam 1] ) is op 7 september 2016 van hetzelfde incident aangifte gedaan. Ook zij hoorde op 4 september 2016 dat zoon [naam 5] verdachte aan de telefoon had, doordat de telefoon op luidspreker stond. [naam 1] hoorde dat verdachte onder meer de woorden zei: “Ik maak ze kapot, hum haar en [naam 3] .” [naam 1] heeft het telefoongesprek met de geluidsrecorder van haar telefoon opgenomen. [naam 1] is bang voor verdachte. Ook bij haar bestaat de overtuiging dat verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk ten uitvoer zou kunnen brengen. [2]
[naam 1] heeft op 21 september 2016 wederom aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Nadat verdachte door de politie op 18 september 2016 bij de woning van [naam 1] en [naam 2] was weggestuurd en zijn zoon [naam 4] hem was achterna gegaan, ontving [naam 1] via Whatsapp een spraakbericht van [naam 4] . Hierop hoorde zij de stem van verdachte. Zij hoorde dat verdachte de volgende woorden zei: “Ik ga je moeder dood maken, ik maak je moeder kapot 100%.” [naam 1] is bang voor verdachte en stelt zeker te weten dat verdachte de daad bij het woord zal voegen. [3]
Verbalisant [naam 6] heeft vervolgens een geluidsfragment van [naam 1] ontvangen, waarop het gesprek tussen [naam 4] en verdachte te horen is. [naam 6] is ambtshalve bekend met [naam 4] en herkende op het geluidsfragment zijn stem. Hij hoorde op het geluidsfragment dat de andere persoon tegen [naam 4] de volgende woorden zei: “Dat ik je moeder ga doodmaken, echt”. [4]
Verbalisant [naam 7] heeft op 18 december 2016 het tweede geluidsfragment beluisterd, dat door aangeefster is aangeleverd. Volgens [naam 1] zou dit een conversatie zijn tussen haar zoon [naam 5] en verdachte. Op het geluidsfragment hoorde [naam 7] dat dezelfde persoon als op het eerdere geluidsfragment, de volgende woorden zei: “Ik maak ze kapot hum, haar en [naam 3] ”. [5]
Verdachte heeft op 5 januari 2017 bij de politie verklaard dat hij zich kan voorstellen dat hij zoiets heeft gezegd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte telefonisch via zijn zoons [naam 5] en [naam 4] op 4 en 18 september 2016 [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met kapot maken en doodmaken.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat in het algemeen bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. In deze zaak heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank door zijn bewoordingen en de omstandigheden van het geval, zoals blijkt uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, een zodanige vrees kunnen opwekken en ook daadwerkelijk opgewekt bij zowel [naam 1] als [naam 2] .
De rechtbank overweegt dat, naast de eerder genoemde vereisten voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, voor een geval waarin de bedreiging op een indirecte manier plaatsvindt, voor een bewezenverklaring nog vereist is dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degenen op wie ze betrekking hebben.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, gelet op de inhoud van de gebezigde bedreigende woorden en de personen tegenover wie deze werden geuit, te weten de zonen van verdachte en [naam 1] , op zijn minst genomen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij [naam 1] en [naam 2] .
Derhalve is er sprake van bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijin de periode van 4 september 2016 tot en met 18 september 2016 te
Tilburg,
althans in Nederland, [naam 1] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam 1] dreigend
(telefonisch) de woorden toegevoegd :"Ik maak ze kapot hum haar en [naam 3] "
en
/of"dat ik je moeder dood ga maken, echt", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking en
/of
hijin de periode van 4 september 2016 tot en met 18 september 2016 te
Tilburg,
althans in Nederland, [naam 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam 2]
dreigend (telefonisch) de woorden toegevoegd :"Ik maak ze kapot hum haar
en [naam 3] ",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met zijn ex-partner [naam 1] en een locatieverbod in de omgeving van haar woning, waarbij de officier van justitie aansluiting zoekt bij het locatieverbod, zoals dat door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis van 20 oktober 2016 is beslist. Zij vordert daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid, gelet op het recidiverisico en de recente ontwikkelingen waaruit blijkt dat de problematiek nog actueel is. Hoewel dergelijke feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, wijkt zij daar toch vanaf vanwege het tijdsverloop alsmede het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Strafverzwarend hierbij is het feit dat de bedreigingen jegens aangevers zijn geuit via de kinderen.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht van [naam 1] en [naam 2] , zijnde zijn ex-vrouw en haar nieuwe partner. Hij heeft deze bedreigingen telefonisch geuit via hun kinderen. Doordat er opnames zijn gemaakt met geluidrecorders hebben aangevers de bedreigingen ook daadwerkelijk zelf kunnen horen. Aangevers waren in de veronderstelling dat verdachte deze bedreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het volgende.
Verdachte heeft met deze bedreigingen niet alleen zijn ex-vrouw en haar nieuwe partner angst aangejaagd, maar ook zijn eigen kinderen. Door zijn kinderen op deze wijze bij zijn eigen emotionele problematiek rondom de scheiding van zijn ex-partner te betrekken en hen daarvoor tegen haar in te zetten, brengt hij hen bovendien psychische schade toe. Dit terwijl zij reeds te kampen hebben met de problematische scheiding. Ter zitting is ook gebleken van de grote psychische gevolgen voor aangevers en de kinderen.
Zo ondervindt aangeefster door de geuite bedreigingen onder andere slaapproblemen en zij is angstig in haar eigen woning. Zij is bang dat verdachte daadwerkelijk de bedreigingen ten uitvoer zal brengen. Ook bij de kinderen zou de angst bestaan dat hun moeder door toedoen van verdachte, hun eigen vader, daadwerkelijk zou kunnen komen te overlijden. Hierdoor kampen de kinderen eveneens met slaapproblemen.
Daarnaast neemt de rechtbank in dat verband in aanmerking dat dit niet de eerste keer is en verdachte eerder voor een soortgelijke bedreiging is veroordeeld.
De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van
8 mei 2017. Hierin wordt vermeld dat er sprake is van langdurige problemen tussen verdachte en zijn ex-partner. Verdachte is zeer dwingend in zijn communicatie en reageert impulsief en agressief teneinde zijn zin te krijgen. Verdachte externaliseert problemen en is soms niet bereid tot een schappelijke oplossing. Hij gaat berekend te werk en neemt bewust risico’s, waarbij hij de consequenties van zijn gedrag incalculeert. De indruk bestaat niet dat verdachte is gemotiveerd tot gedragsverandering. Het ontbreekt hem volledig aan inzicht wat zijn rol is bij het in stand houden van de problemen tussen hem en zijn ex-partner [naam 1] . Er is dan ook sprake van een delictpatroon, wat zich kenmerkt door grensoverschrijdend en agressief gedrag met een hoog recidiverisico tot gevolg. Verdachte lijkt wisselend in zijn motivatie om in contact te treden met de hulpverlening. Zijn beperkt inzicht en de continu hoogoplopende frustraties maken dat zijn leerbaarheid sterk verminderd is. Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan de bijzondere voorwaarden de meldplicht, het volgen van de gedragsinterventietrainingen GI-LdH Agressietraining (ART Wiltshire-NL)/ I-Respect en GI-GGZ Leefstijltraining, een behandelverplichting, een contactverbod met [naam 1] en [naam 2], een locatieverbod in de omgeving van haar woning en elektrische controle door middel van een enkelband.
Gelet op de aard en ernst van het feit, de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), almede het feit dat verdachte hiervoor eerder is veroordeeld en ter zitting is gebleken dat de problematiek nog actueel is, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met enkel een voorwaardelijke straf. Daar tegenover staan als strafverminderende omstandigheden het tijdsverloop en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte dient te worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Zij zal daarvan twee weken voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Dit niet alleen om verdachte te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen, maar vooral om aan verdachte – gelet op het hoge recidive risico – de volgende bijzondere voorwaarden te kunnen opleggen; een contactverbod met [naam 1] en [naam 2] en een locatieverbod betreffende het gebied rondom de [straatnaam] te Tilburg. Dit locatieverbod zal gelijkluidend zijn aan het locatieverbod, zoals opgenomen in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 oktober 2016, zoals geëist door de officier van justitie. Voor het opleggen van de overige in het reclasseringsrapport genoemde bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, nu de rechtbank de motivatie van verdachte om medewerking te verlenen aan gedragsinterventies niet heeft kunnen toetsen, en de reclassering twijfels heeft over de haalbaarheid van de voorgestelde interventies.

7.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van het ten laste gelegde een schadevergoeding van € 1.000,- wegens immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van
€ 500,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde bedrag is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering daarom voor het overige afwijzen.
Benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een bedrag van € 300,- wegens immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde bedrag is voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de wettelijke rente toekennen vanaf de dag van het ontstaan van de schade, te weten 4 september 2016, en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Dadelijke uitvoerbaarheid

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten van [naam 1] en [naam 2] .
Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, waaruit onder meer blijkt dat verdachte continue de confrontatie met [naam 1] en [naam 2] blijft opzoeken, met als gevolg grensoverschrijdend (agressief) gedrag, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft een vordering ingediend strekkende tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda d.d. 18 oktober 2016. Ter zitting vordert zij deze vordering af te wijzen, omdat de bewezenverklaarde feiten waarvoor deze voorwaardelijke straf is opgelegd zijn gepleegd na het bewezenverklaarde feit in de onderhavige zaak.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavig bewezenverklaarde feit reeds is begaan voor de aanvang van de proeftijd van het vonnis waarvan een vordering is ingediend om de daarin opgenomen voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Verdachte heeft zich daarmee niet binnen de proeftijd van bovenvermeld vonnis schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De officier van justitie dient derhalve in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te worden verklaard.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte op geen enkele wijze (direct noch indirect) contact zal hebben met
[naam 1] en [naam 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dit niet het contact tussen verdachte en zijn kinderen in de weg staat;
* dat verdachte zich niet zal begeven in het gebied dat wordt begrensd door de straten Ringbaan Oost, Insulindeplein, Zuid-Oosterstraat, NS-plein en Enschotsestraat te Tilburg, deze straten daaronder begrepen voor zover deze de begrenzing vormen van voormeld gebied;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Benadeelde partijen
[naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 500,-,
ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
4 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] € 500,- en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2]
van € 300,-, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] € 300,- en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/126229-16.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Scheffers en mr. Thielen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2018.
Mr. Beudeker is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het proces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant uit het dossier met proces-verbaalnummer PL2000—2016323962 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 48, hierna het eindproces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , eindproces-verbaal p. 5.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , eindproces-verbaal p. 8.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 26.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 27.