ECLI:NL:RBZWB:2018:4830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
BRE 18_753
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afschrift van politiedossier op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie, die op 29 november 2017 haar verzoek om afschrift van een politiedossier had afgewezen. De rechtbank heeft op 20 juli 2018 geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De korpschef had in zijn verweerschrift een kopie van het politiedossier ingezonden en verzocht om beperking van de kennisneming van deze stukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzochte beperking gerechtvaardigd was en eiseres heeft toestemming verleend om op basis van het politiedossier uitspraak te doen. Tijdens de zitting op 11 juli 2018 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden, terwijl de korpschef vertegenwoordigd was door mr. W. Andelbeek. De rechtbank heeft overwogen dat het verstrekken van gegevens geen besluit is, omdat er geen nieuwe juridische situatie ontstaat door het (niet) verstrekken van de gegevens. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing van de korpschef niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb, waardoor de rechtbank onbevoegd is om over deze beslissing te oordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 juli 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/753 WET

uitspraak van 20 juli 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigden: mr. E. van der Niet-Sünbül en [vertegenwoordiger] ,
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van 29 november 2017 van de korpschef, waarbij het verzoek om afschrift van een politiedossier is afgewezen op grond van de Wet politiegegevens (Wpg).
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 maart 2018 heeft de korpschef een kopie van het politiedossier met kenmerk [nummer] ingezonden en gevraagd om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in die zin dat uitsluitend de rechtbank van die stukken kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 9 april 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij brief van 23 april 2018 heeft eiseres toestemming verleend aan de rechtbank om mede op grondslag van het politiedossier uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Andelbeek.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om een afschrift van het politiedossier met betrekking tot het overlijden van haar moeder. Bij brief van 29 november 2017 heeft de korpschef dat verzoek afgewezen.
2. Ingevolge artikel 19 van de Wpg kan in bijzondere gevallen de verantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
b. het handhaven van de openbare orde;
c. het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
d. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Wpg geldt een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. De rechtbank dient allereerst ambtshalve te beoordelen of de brief van de korpschef van 29 november 2017 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In het algemeen geldt dat het verstrekken van gegevens (of het niet verstrekken ervan) een feitelijke handeling is, die niet gericht is op rechtsgevolg. Er ontstaat immers door het (niet) verstrekken van de gegevens geen nieuwe juridische situatie. Dat is anders indien er een (principe)recht op informatieverstrekking bestaat, zoals bijvoorbeeld in artikel 25 van de Wpg. Dan wordt immers beslist dat het recht, dat je in principe hebt, niet kan worden uitgeoefend.
Eiseres heeft de korpschef om gegevens als bedoeld in artikel 19 van de Wpg verzocht. Artikel 19 van de Wpg biedt aan de verantwoordelijke de grondslag om door middel van het verstrekken van informatie inbreuk te maken op de privacy van degene op wie de politiegegevens betrekking hebben. In dit artikel is dus niet een bevoegdheid opgenomen om te beslissen op een verzoek om informatie of gegevensverstrekking zoals wel het geval is in bijvoorbeeld artikel 25 van de Wpg. Het recht om een verzoek om informatie te doen op grond van artikel 25 van de Wpg brengt in beginsel mee dat een beslissing op zo’n verzoek, ongeacht of het verzoek wordt toe- of afgewezen, als een besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt. Artikel 19 van de Wpg geeft niet een dergelijk recht zodat een beslissing om de gevraagde gegevens al dan niet te verstrekken een feitelijk handelen is, dat niet op rechtsgevolg is gericht. Een uitzondering hierop is de situatie waarin de gevraagde politiegegevens wel worden verstrekt en die gegevens betrekking hebben op een ander dan de verzoeker. Dit was het geval in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 13 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1504) waar partijen naar hebben verwezen. De AbRS heeft in die uitspraak overwogen in rechtsoverweging 4.1: “
Derhalve moet het er voor worden gehouden dat artikel 19 van de Wpg, in zoverre het gaat om het verstrekken van politiegegevens waarbij de belangen van anderen dan de verzoeker zijn betrokken, de grondslag biedt voor het nemen van besluiten, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen voor degenen die rechtstreeks in hun belang worden getroffen, dezelfde rechtsgang openstaat, als die welke beschikbaar is voor degene die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door een besluit genomen krachtens artikel 25 of 28 van de Wpg.”
De omstandigheid dat er belangen van derden zijn betrokken maakt dus in het kader van de rechtsbescherming van deze derde dat de beslissing om gegevens te verstrekken, ten aanzien van die derde, wél een besluit is. De derde wordt door zo’n besluit tot verstrekking dan immers op dezelfde wijze rechtstreeks in zijn belang getroffen als – bijvoorbeeld – in een situatie van verwerking van gegevens als bedoeld in artikel 25 van de Wpg. In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de AbRS was het ook die derde die beroep en hoger beroep had ingesteld tegen die informatieverstrekking op grond van artikel 19 van de Wpg.
In dit geval is echter geweigerd om gegevens te verstrekken zodat er geen belangen van anderen dan eiseres betrokken waren. Dan geldt weer de hoofdregel dat het niet verstrekken van informatie niet op rechtsgevolg is gericht. Om die reden is de beslissing van de korpschef geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Omdat geen sprake is van een besluit, kan tegen de beslissing van de korpschef geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld en is de rechtbank niet bevoegd om over die beslissing te oordelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.L.J. Martens, rechter, in aanwezigheid van
V.W. Derks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.