ECLI:NL:RBZWB:2018:490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17_3820 & 17_4324
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing kilometervergoeding en toekenning huishoudelijke hulp op grond van de Wmo

Op 29 januari 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres beroep heeft ingesteld tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Het eerste besluit betreft de afwijzing van een verzoek om kilometervergoeding op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), en het tweede besluit betreft de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar haar beperkingen en dat de afwijzing van de kilometervergoeding niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met de reeds verstrekte voorzieningen, waaronder een scootmobiel en aangepaste autostoelen, voldoende is gecompenseerd voor haar vervoersbehoefte. De rechtbank oordeelt dat de participatie van eiseres niet in het geding is en dat er geen recht bestaat op een aanvullende voorziening.

Met betrekking tot de huishoudelijke hulp heeft eiseres betoogd dat de hulp per datum aanvraag had moeten ingaan en dat het college het tarief voor het persoonsgebonden budget (pgb) niet had opgenomen in het bestreden besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres in 2016 voldoende zelfredzaam was met hulp van een persoon uit haar sociale netwerk, waardoor het college op goede gronden heeft besloten de voorziening voor huishoudelijke hulp pas per 1 januari 2017 te laten ingaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de hoogte van het pgb niet in het besluit hoefde te worden opgenomen, omdat er nog nader onderzoek nodig was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 17/3820 WMO15
BRE 17/4324 WMO15

uitspraak van 29 januari 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: A. van ’t Laar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 april 2017 (bestreden besluit 1) van het college inzake de afwijzing van een verzoek om kilometervergoeding op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Deze zaak is bekend onder nummer 17/3820 WMO15.
Tevens heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 9 mei 2017 (bestreden besluit 2) van het college inzake de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp voor 4,5 uur per week per 1 januari 2017. Deze zaak is bekend onder nummer 17/4324 WMO15.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 december 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.P. van Tilborg.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het college heeft aan eiseres een scootmobiel en aangepaste stoelen voor de auto verstrekt als maatwerkvoorziening in augustus 2014.
Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor huishoudelijke hulp en voor een vervoersvoorziening in de vorm van een kilometervergoeding.
Bij besluit van 28 november 2016 (primair besluit 1) heeft het college geweigerd een kilometervergoeding toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 28 november 2016 (primair besluit 2) heeft het college geweigerd een voorziening voor huishoudelijke hulp toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij bestreden besluit 1 is het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij bestreden besluit 2 is het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 2 gegrond verklaard. Het college kent een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp voor 4,5 uur per week toe. De voorziening zal worden toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
2.Het beroep ziet op twee bestreden besluiten. Uit oogpunt van leesbaarheid van deze uitspraak zal de rechtbank eerst de algemene bepalingen die van toepassing zijn opnemen. Vervolgens zullen per afzonderlijk besluit de relevante wettelijke bepalingen worden opgenomen, waarbij de twee bestreden besluiten ook afzonderlijk zullen worden besproken.
3.
Algemene bepalingen
In artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo is bepaald dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie,
In artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven met de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (Verordening).
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo is bepaald dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In artikel 9, eerste lid, onder a, van de Verordening is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
4.1
Bestreden besluit 1: kilometervergoeding
Eiseres heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar haar beperkingen en of met de reeds toegekende voorziening kan worden volstaan. Eiseres is van mening dat artikel 9, tweede lid, onder c, van de Verordening geen toereikende basis biedt voor afwijzing. Het gaat niet om een vervanging van een eerder toegekende voorziening, maar om een aanvulling daarop. De bepaling in het beleid dat het moet gaan om kosten van een auto van een derde dient buiten toepassing te worden gelaten, omdat deze in strijd is met de Wmo 2015. Eiseres is van mening dat ook bovenlokaal vervoer onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. Besluiten tot toekenning moeten in het individuele geval maatwerk zijn.
4.2
In artikel 9.2, tweede lid, onder c, van de Verordening is bepaald dat als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, deze slechts verstrekt wordt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, of als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
4.3
Niet in geschil is dat eiseres beperkt is in haar vervoersbehoefte. Ter compensatie voor deze beperking zijn aan eiseres een scootmobiel en aangepaste stoelen voor in de auto toegekend. Aan deze toekenning heeft een onderzoek naar de beperkingen van eiseres ten grondslag gelegen. In dat onderzoek is vastgesteld dat eiseres geen gebruik kan maken van openbaar vervoer of taxi, zodat zij aangewezen is op vervoer met eigen auto. Ter zitting is gebleken dat partijen het eens zijn over deze beperkingen. De gemachtigde van eiseres heeft hierop zijn beroepsgrond dat een onderzoek naar de beperkingen noodzakelijk was, laten vallen. Eiseres is van mening dat er wel een onderzoek had moeten plaatsvinden naar haar bovenlokale vervoersbehoefte.
4.4
Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek om kilometervergoeding artikel 9.2, tweede lid, onder c, van de Verordening ten grondslag gelegd. Daarbij heeft het college gesteld dat eiseres met de reeds eerder aan haar verstrekte voorzieningen voldoende gecompenseerd is.
In dit artikel wordt gesproken over ‘vervanging’, maar de rechtbank is met het college van oordeel dat, mede gelet op de verdere tekst, van vervanging ook sprake is indien een verstrekte voorziening wordt aangevuld met een andere voorziening, omdat aldus de verstrekte voorziening wordt vervangen door voorzieningen mede omvattende de bestaande voorziening. Aldus kan op basis van dit artikel een maatwerkvoorziening worden verstrekt als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor, in het geval van eiseres, haar vervoersbehoefte. Beoordeeld zal daarom moeten worden of eiseres met de aangepaste stoelen in de auto en de scootmobiel voldoende is gecompenseerd. Daarbij is de vraag van belang of eiseres met de verstrekte voorzieningen in staat is tot participatie.
De rechtbank stelt vast dat eiseres met de scootmobiel in staat is over kortere afstanden te verplaatsen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres gelet op de aangepaste autostoelen ook in staat is zich over langere afstanden te verplaatsen. Dit is ook niet geschil. Niet gesteld is, en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat eiseres om redenen van ontbreken van financiën of anderszins, feitelijk geen gebruik kan maken van haar aangepaste auto om zich ook bovenlokaal te verplaatsen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de participatie van eiseres niet in het geding is bij het niet verstrekken van een kilometervergoeding en eiseres met de verstrekte voorzieningen voldoende wordt gecompenseerd. Nu reeds om deze redenen geen recht bestaat op een (aanvullende) voorziening, hoeven de overige gronden geen nadere bespreking meer.
5.1
Bestreden besluit 2: huishoudelijke hulp
Eiseres heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de huishoudelijke hulp per datum aanvraag (31 oktober 2016) had moeten worden toegekend. Volgens haar is zonder betekenis of de echtgenoot de persoonlijke verzorging van eiseres voor zijn rekening nam over de periode 13 september 2016 tot en met 31 december 2016, omdat de huishoudelijke verzorging verricht is door een zorgverleenster.
Ten onrechte heeft het college het tarief voor het persoonsgebonden budget (pgb) niet opgenomen in het bestreden besluit. Tarieven voor een pgb moeten in de Verordening worden opgenomen en niet in de beleidsregels. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding te laag is om verantwoorde zorg in te kunnen kopen. Sinds de start van haar werkzaamheden betaalt eiseres haar zorgverleenster een hoger bedrag. Zij vult dit uit eigen middelen aan tot een bedrag van € 15,46 per uur.
5.2
In artikel 11 van de Verordening is bepaald dat in de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in ieder geval wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
5.3
De beroepsgronden tegen bestreden besluit 2 zien op twee aspecten; de ingangsdatum van de voorziening en de hoogte van het pgb.
5.4
Met betrekking tot de ingangsdatum van de voorziening voor huishoudelijke hulp overweegt de rechtbank het volgende.
Ter zitting is gebleken dat eiseres in 2016 geholpen is met de huishouding door de hulp die ook de persoonlijke verzorging doet. Namens eiseres is ter zitting gesteld dat de hulp in 2016 niet is betaald, maar dat er wel een verplichting ligt om, als het even kan, toch te betalen. Er is sprake van een bijzondere situatie waarbij de hulp door is blijven gaan met verlenen van hulp ook al werd ze niet betaald. Daarbij heeft de hulp het risico genomen dat ze niet betaald werd. Eiseres heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat de hulp ook geen declaraties heeft verstuurd.
Gelet op hetgeen ter zitting is gesteld over de hulp in de huishouding kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat eiseres in 2016 met hulp van een persoon uit haar sociale netwerk voldoende zelfredzaam is geweest. De hulp is immers, ondanks dat eiseres niet betaald heeft, het huishouden blijven doen. Dit omdat, zoals ter zitting is gebleken, de hulp en eiseres naar elkaar toegegroeid zijn. De hulp heeft ook niet op betaling aangedrongen en zelfs geen declaraties verstuurd. De rechtbank is van oordeel dat de ter zitting gestelde verplichting om te betalen als het enigszins kan, niet kan worden aangemerkt als een stelling dat er een schuld is ontstaan. De toevoeging ‘als het enigszins kan’, kan niet anders worden begrepen dan dat de hulp bereid is geweest om het huishouden gratis te verzorgen. Eiseres was derhalve, weliswaar met hulp, voldoende zelfredzaam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college op goede gronden heeft besloten de voorziening voor huishoudelijke hulp pas per 1 januari 2017 te laten ingaan.
5.5
Met betrekking tot de beroepsgronden over de hoogte van het pgb overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat in bestreden besluit 2 de hoogte van het pgb niet genoemd wordt. Gelet daarop ziet de rechtbank zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of de hoogte van het pgb binnen de omvang van het geding valt. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang of de hoogte van het pgb opgenomen had moeten worden in besluit waarbij de maatwerkvoorziening wordt toegekend.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Wmo eerst moet worden vastgesteld op welke maatwerkvoorziening iemand recht heeft. Daarna kan de belanghebbende, in beginsel, zelf kiezen of hij de voorziening in natura wil ontvangen of dat hij een pgb ontvangt en daarmee zelf de zorg inkoopt (zo ook de Centrale Raad voor Beroep met betrekking tot de AWBZ in ECLI:NL:CRVB:2009:BK5653).
Ingevolge de Wmo moet er dus onderscheid worden gemaakt tussen de vaststelling van de maatwerkvoorziening (de indicatie) en de realisering van de zorg (de leveringsvorm: zorg in natura of pgb).
Het uitgangspunt van de Wmo is dat er zorg in natura wordt verleend. Alleen als de belanghebbende daarom verzoekt, kan een pgb worden verstrekt. Wordt er verzocht om een pgb dan zal het college nader onderzoek moeten doen of ook daadwerkelijk een pgb kan worden toegekend en zo ja, hoe hoog dat pgb dan moet zijn. De vaststelling van het recht op en de hoogte van het pgb kan derhalve nog nader onderzoek vragen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat (de hoogte van) het pgb niet opgenomen hoeft te worden in het besluit tot toekenning van de voorziening. Het college heeft in zijn Verordening bepaald dat bij de toekenning wel opgenomen moet worden of de zorg in natura of in pgb zal worden verleend. Dit heeft het college ook gedaan. Hoewel het wenselijk is dat een belanghebbende bij de toekenning van de voorziening ook al weet hoe hoog het pgb zal zijn, zal dit niet in alle gevallen kunnen als er nog nader onderzoek nodig is. In het geval van eiseres was ook nog nader onderzoek nodig om vast te kunnen stellen hoe hoog het pgb moet zijn.
Bovenstaande betekent dat geen sprake is van onvolledige besluitvorming als, zoals in het geval van eiseres, alleen de maatwerkvoorziening is toegekend en de leveringsvorm, zonder dat de hoogte van het pgb daarbij al is vastgesteld. Nu de hoogte van het pgb niet is opgenomen in het bestreden besluit maakt dit ook geen onderdeel uit van het geding. De gronden die eiseres ten aanzien van de hoogte van het pgb naar voren heeft gebracht vallen dan ook buiten de omvang van het geding en zullen daarom niet besproken worden door de rechtbank.
5.6
Ter informatie van partijen merkt de rechtbank nog het volgende op.
Het college heeft bij mailbericht van 8 juni 2017 aan de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat het tarief van het pgb € 10,50 per uur bedraagt. Nu voor het eerst met deze mail de hoogte van het pgb is vastgesteld, zal deze mail moeten worden aangemerkt als een besluit. Overigens heeft de gemachtigde van het college ter zitting ook erkend dat de mail als besluit moet worden aangemerkt. In reactie op die mail heeft de gemachtigde van eiseres op 9 juni 2017 aan het college om een voor bezwaar vatbaar besluit gevraagd. Uit deze reactie kan worden opgemaakt dat eiseres het niet eens is met de hoogte van het pgb. Het college had deze mail dan ook moeten aanmerken als een bezwaarschrift. Het college heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat het college nog zal moeten beslissen op het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen de hoogte van het pgb.
6. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.