4.3Het oordeel van de rechtbank
De brandstichting op 16 september 2017 (feit 1)
Op 16 september 2017 is aangifte gedaan namens [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) van brandstichting aan de [adres 1] te Tilburg, ten gevolge waarvan vijf bussen zijn uitgebrand en twee bussen beschadigd. Van de brandstichting bleken beelden te bestaan, die door [bedrijf 1] zijn afgestaan aan de politie.
De betreffende beelden zijn uitgekeken door de politie. Zij heeft het volgende waargenomen:
- omstreeks 03:08 uur loopt een persoon het terrein van de busremise van [bedrijf 1] op door de geopende toegangspoort. Direct hierna gaat deze persoon rechts tussen de kantoorunits en het hek, waarna hij uit beeld verdwijnt. Net daarvoor wordt bij de persoon een lichtgevend venster gezien;
- kort na 03:09 uur wordt gezien dat een persoon tussen de bussen doorloopt. Deze persoon heeft hetzelfde kledingsignalement als de persoon die is gezien om 03:08 uur. De persoon verdwijnt uit beeld. Kort hierna wordt een lichtbron gezien tussen de bussen welke lichtbron steeds groter wordt;
- omstreeks 03:14 komt een persoon, gelijkend op de persoon die omstreeks 03:08 uur het terrein op kwam gelopen, tussen de eerder genoemde kantoorunits en het hek uit gelopen. Deze persoon verlaat snel het terrein van de busremise via de toegangspoort.
Diezelfde dag is de plaats delict forensisch onderzocht. Geconstateerd werd dat het zeer waarschijnlijk is dat sprake is van brandstichting door het bijbrengen of achterlaten van open vuur, of de gelegenheid creëren dat er brand kan ontstaan. Daarnaast werd geconcludeerd dat ten gevolge van de brand gemeen gevaar voor goederen was ontstaan.
Getuige [getuige 3] , werkzaam als buschauffeur, was op 16 september 2017 vanaf ongeveer 02:50 uur aanwezig op het terrein van de busremise. Toen hij rondliep over het terrein zag hij op enig moment bij één van de bussen iets flikkeren. Hij zag dat het vuur was en dat het als een klein brandje begon bij de stoel van de chauffeur.
De brandstichting op 29 september 2017 (feit 2)
Op 29 september 2017 is namens [bedrijf 1] aangifte gedaan van brandstichting aan de [adres 1] te Tilburg; volgens aangever was getracht een werkcontainer in brand te zetten.
Van dit incident heeft de politie camerabeelden van [bedrijf 1] uitgekeken. Op die beelden heeft de politie het volgende waargenomen:
- omstreeks 03:07 uur loopt een persoon in donkere kleding via de toegangspoort het terrein van de busremise op. Direct hierna gaat deze persoon rechts tussen de kantoorunits en het hek. Bij het hek wordt een lichtschijnsel gezien ter hoogte van de persoon, waarna hij uit beeld verdwijnt.
- Omstreeks 03:11 uur komt eerdergenoemde persoon weer in beeld vanuit de kant van de kantoorunits waar hij eerder uit het zicht verdween. Hij rent hard. Te zien is dat deze persoon een voorwerp in zijn handen heeft dat oplicht. Hij verlaat via de toegangspoort het terrein.
Diezelfde dag is de plaats delict forensisch onderzocht. Geconstateerd werd dat de portacabin schade had in de vorm van een beperkte brandhaard. De brand was beperkt gebleven tot de bureautafel met daarop de computer met bijbehorende apparatuur. Op het toetsenbord lag een aanmaakblokje dat deels had gebrand. Geconcludeerd werd dat de brand was ontstaan door het opzettelijk bijbrengen van open vuur, vergezeld van een aanmaakblok. Daarnaast werd geconcludeerd dat gemeen gevaar voor goederen – het aangrenzende bedrijfspand en de aangrenzende geparkeerde bussen – te duchten was geweest.
De brandstichting op 12 november 2017 (feit 4)
Namens [bedrijf 1] is aangifte gedaan van brandstichting gepleegd op 12 november 2017, ten gevolge waarvan een aan haar toebehorende bus geheel is uitgebrand. De bus werd aangetroffen op de Leyweg te Tilburg, gelegen in de buurt van het [bedrijf 3] .
Op camerabeelden van [bedrijf 1] van 12 november 2017 is gezien dat de betreffende bus wordt weggenomen. Om de bus te kunnen starten moeten er specifieke handelingen verricht worden en ook het openen van de deur vergt kennis. De persoon die de bus heeft weggenomen, is daar duidelijk bekend mee, aldus aangever.
Genoemde camerabeelden van [bedrijf 1] zijn uitgekeken door de politie. Zij heeft daarbij het volgende waargenomen:
- omstreeks 18:29 uur komt een persoon in donkere kleding met een witte tas het terrein van de busremise opgelopen via de toegangspoort en loopt in de richting van de T-splitsing, waarna de persoon wederom uit beeld verdwijnt. Hierna wordt waargenomen dat genoemde persoon in de richting van de bussen loopt en vervolgens bij de geparkeerde bussen uit beeld verdwijnt;
- omstreeks 18:31 uur wordt de rijverlichting ontstoken van één van de bussen;
- omstreeks 18:33 uur rijdt de bus weg en hierna verlaat de bus het terrein van de busremise.
De politie heeft voorts in een proces-verbaal van latere datum gerelateerd dat de persoon die op de beelden is te zien eerst achter de kantoorunits langs loopt en enige tijd later weer in beeld komt, waarna hij voorbij de kantoorunits verder het terrein op loopt. Hierover merkt de politie op dat de doorgang achter de kantoorunits door [bedrijf 1] inmiddels was geblokkeerd met een houten hekwerk.
Tevens heeft de politie beelden van 12 november 2017 uitgekeken van het [bedrijf 3] . Zij heeft daarbij het volgende waargenomen:
- omstreeks 23:42 uur nadert een voertuig de Leyweg, welk voertuig in de lengterichting over diverse parkeervakken gaat staan;
- omstreeks 23:46 uur wordt een persoon gezien aan de overzijde van de Hilvarenbeekseweg die in de richting rent van de hoofdingang van het ziekenhuis.
Deze persoon draagt een lichtkleurige jas of trui;
- omstreeks 23:48 uur rent op diezelfde locatie een tweede persoon voorbij. Deze persoon draagt donkere kleding.
- omstreeks 23:48 uur worden twee personen, hierna aangeduid als P1 en P2, gezien in de fietstunnel gelegen onder de toegangsweg naar de hoofdingang van het ziekenhuis. P1 draagt een donkerkleurig vest met capuchon en heeft een witte tas bij zich. P2 draagt een lichtkleurig vest met capuchon en een zwarte rugzak. Eerst komt P2 in beeld, kort daarna volgt P1;
- omstreeks 23:54 uur staat er achter het ziekenhuis iets in brand.
Een dag na het incident is een forensisch onderzoek ingesteld op de Leyweg aan de bus, die dwars geparkeerd stond op de parkeervakken. Geconstateerd werd dat de bus geheel uitgebrand was. Gelet op het brandbeeld is de brand van binnenuit ontstaan.Uit foto’s genomen terwijl de bus nog brandt, blijkt dat de bus direct naast en deels onder bomen geparkeerd was, waaruit de rechtbank afleidt dat er gemeen gevaar voor bomen/beplanting te duchten was.
Op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de bus omstreeks 18:33 uur is weggenomen van het terrein van de busremise door P1.
De rechtbank stelt vast dat het signalement van de persoon op de beelden van [bedrijf 1] overeenkomt met het signalement van P1 die in de fietstunnel wordt gezien. Gelet hierop en op de gehele gang van zaken zoals hierboven omschreven, concludeert de rechtbank dat P1 omstreeks 18.33 uur de bus heeft weggenomen van het terrein van [bedrijf 1] en vervolgens als heer en meester over die bus heeft beschikt, waarna hij de bus omstreeks 23:42 uur heeft geparkeerd op de Leyweg en in brand heeft gezet. Dit betekent dat P1 zich schuldig heeft gemaakt aan zowel diefstal als brandstichting.
Modus operandi
De rechtbank stelt vast dat bij de drie hierboven omschreven incidenten steeds sprake is geweest van eenzelfde modus operandi; de dader loopt via de toegangspoort het terrein van de busremise op wanneer het terrein verlaten is. Op 16 en 29 september 2017 neemt de dader exact dezelfde looproute over het terrein. Op 12 november 2017 lijkt de dader dezelfde looproute te willen nemen, maar wordt daar klaarblijkelijk in gehinderd. De persoon loopt vervolgens via een andere weg richting de bussen van [bedrijf 1] .
Tussenconclusie
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat sprake is van één dader, die bekend is met het terrein van de busremise, terwijl dit een niet voor publiek toegankelijk terrein betreft. Daar komt bij dat de dader kennelijk kennis heeft van het openen, starten en besturen van bussen, over welke kennis een persoon doorgaans niet beschikt. De dader lijkt echter geen geregelde bezoeker van het terrein (meer) te zijn. Hij wil op 12 november 2017 immers opnieuw de doorgang achter de kantoorunits nemen, terwijl deze doorgang na de brandstichting op 29 september 2017 is geblokkeerd door middel van een hekwerk.
De vervolgvraag waar de rechtbank zich thans voor ziet gesteld, is of verdachte de persoon/P1 is die op de hierboven omschreven beelden is te zien.
Brandstichting 28 oktober 2017 (feit 5)
Op 28 oktober 2017 is brand gesticht in een container op het Hendrikhof in Tilburg. Bij het onderzoek naar deze brandstichting kwam de politie op het spoor van verdachte terecht; op 3 november 2017 werd hij op beelden van cameratoezicht door een verbalisant herkend als zijnde de dader van de brandstichting op 28 oktober 2017. De politie heeft hem op 3 november 2017 meegenomen naar het politiebureau voor een identiteitscontrole, waar foto’s van verdachte zijn gemaakt.
Op 8 november 2017 vond wederom een politiecontrole plaats op het Hendrikhof te Tilburg naar aanleiding van een overlastmelding. Een van de gecontroleerde personen betrof verdachte. Op de camerabeelden van cameratoezicht is verdachte door verbalisanten herkend.
Signalementsvergelijking dader en verdachte
Door het onderzoeksteam is een signalementsvergelijking gemaakt tussen de camerabeelden van de dader van de strafbare feiten van 16 september, 29 september, 28 oktober en 12 november 2017 enerzijds en de (camera)beelden van verdachte van 3 en 8 november 2017 anderzijds.
De rechtbank heeft ter zitting met betrekking tot genoemde signalementsvergelijking het volgende geconstateerd:
- Op pagina 917 is een foto van verdachte opgenomen die is gemaakt op 3 november 2017. Daarop draagt verdachte donkere kleding en een zwarte pet met een rood/wit logo op de voorkant. De klep wordt naar voren gedragen. Verdachte draagt een donkerkleurige jas tot op de heup. De jas heeft een capuchon en achterop de capuchon zit een metalen knipje. Aan de voorkant van de jas is onderaan een metalen drukknopje te zien. Verder draagt verdachte donkere schoenen met lichte veters en een lichte zool.
- Op pagina 918 zijn meerdere foto’s van verdachte te zien, waarop de politie met hem in gesprek is op het Hendrikhof op 8 november 2017. Op die foto’s draagt verdachte hetzelfde als op 3 november 2018.
- Op pagina 922 is een afbeelding van incident 1 te zien; de brandstichting op 16 september 2017. Een persoon komt door het hek het terrein van de busremise opgelopen. Daarnaast staat een vergroting van de persoon; deze persoon draagt een petje.
- Op pagina 925 wordt referentiemateriaal van 8 november 2017 vergeleken met afbeeldingen van de brandstichting in de container op het Hendrikhof. De persoon op deze drie afbeeldingen draagt een zwart petje, waarover een capuchon wordt gedragen. De jas wordt dicht gedragen en onder de kin staat het kraagje een beetje uit. Op het referentiemateriaal is een drukknoop te zien bij verdachte. De persoon bij de container heeft eenzelfde soort drukknoop. Verdachte heeft een metalen clipje bovenop zijn capuchon en op een foto van het incident is een uitstulping zichtbaar bovenop de capuchon.
- Op pagina 928 staan foto’s van verdachte van 8 november 2017 naast een foto van de dader van de containerbrand op het Hendrikhof. Op deze afbeeldingen zijn dezelfde schoenen te zien en hetzelfde magere gezichtsprofiel.
- Op pagina 930 staan foto’s van het incident van 12 november 2017. Op de foto’s is een persoon te zien die zich bevindt in de fietstunnel bij het [bedrijf 3] . Het gezicht is niet te zien. Wel is te zien dat deze persoon donkere kleding draagt en een petje met een capuchon eroverheen.
De rechtbank stelt vast dat het uiterlijk van verdachte, zoals dat te zien is op het referentiemateriaal en zoals dat ter zitting was, erg veel lijkt op het signalement van de dader van de containerbrand op 28 oktober 2017 en de diefstal en de brandstichting op 12 november 2017. Verder stelt zij vast dat het uiterlijk van verdachte niet sterk afwijkt van het signalement van de dader van de brandstichting op 16 september 2017.
Voormalig dienstverband tussen [bedrijf 1] en verdachte
Verdachte is voorheen werkzaam geweest als buschauffeur bij [bedrijf 1] in Tilburg, aan welk dienstverband in 2016 een einde is gekomen.De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte kennis heeft van het ontgrendelen en besturen van bussen en ook het terrein van de [bedrijf 1] aan de Fatimastraat in Tilburg kent. Van wijzigingen op dat terrein na 2016, zoals de blokkade van de doorgang achter de kantoorunits waarvan de dader van de diefstal en de brandstichting op 12 november 2017 klaarblijkelijk niet op de hoogte was, kon (ook) verdachte niet op de hoogte zijn, althans niet meer uit hoofde van zijn dienstverband.
Belastende verklaring [getuige 2]
Getuige [getuige 2] , een ex-collega van verdachte, heeft verklaard dat zij verdachte heeft horen vertellen dat hij de brand bij [bedrijf 1] heeft veroorzaakt; verdachte was het terrein van [bedrijf 1] opgegaan, was op een gemakkelijke manier in de bus gekomen en heeft meerdere aanmaakblokjes op de stoelen gelegd.
Dit verhaal bevat naar het oordeel van de rechtbank daderwetenschap over de plaats van de brand en het mogelijke gebruik van een aanmaakblokje, gezien de verklaring van getuige [getuige 3] die de brand zag ontstaan op de stoel van de chauffeur en het onderzoek naar de brand. Daarnaast heeft [getuige 2] geen tweede verklaring willen afleggen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank geen begrijpelijke keuze is als [getuige 2] daadwerkelijk uit zou zijn geweest op geldelijk gewin, zoals de verdediging heeft betoogd. Het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging wordt verworpen.
Zendmastgegevens
Verdachte heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Genoemd telefoonnummer heeft op 16 september 2017 om 03:09 uur aangestraald op de zendmast aan de Sint Josephstraat in Tilburg. De zendrichting van de telefoonmast is in de richting van de busremise aan de Fatimastraat.
Op 29 september 2017 heeft het telefoonnummer opnieuw aangestraald op de zendmast aan de Sint Josephstraat te Tilburg en wel om 03:11 uur, met dezelfde zendrichting als op 16 september 2017. De melding van de brandstichting aan de [adres 1] kwam om 03:17 uur binnen.(bevraagde periode 15 mei 2017 tot en met 15 november 2017)
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat genoemde zendmastgegevens als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, nu de politie dat uitdrukkelijk heeft geconcludeerd op basis van nader verricht onderzoek (pagina’s 439 en 440 van het eindproces-verbaal).
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte zich op 16 en 29 september 2017 bevond in de nabijheid van de Fatimastraat te Tilburg, waar tevens de busremise van [bedrijf 1] is gelegen. Zij stelt verder vast dat de tijdstippen waarop verdachte in de buurt was van de plaats delict bijna exact overeenkomen met de tijdstippen waarop op de beelden van 16 en 29 september 2017 de dader van de brandstichting wordt gezien met een lichtgevend venster.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat verdachte mogelijk bij zijn tante verbleef van wie de woning eveneens zou liggen binnen het bereik van de zendmast (hetgeen de officier van justitie ter zitting overigens heeft weersproken), acht de rechtbank niet aannemelijk nu uit het dossier naar voren komt dat verdachte in de maand september 2017 werd vermist door zijn familie en hij geen contact had met zijn tante. Hierbij neemt de rechtbank tevens in ogenschouw dat het telefoonnummer van verdachte in een lange periode alleen op de genoemde tijdstippen op de pleegdata aanstraalt op de zendmast aan de Sint Josephstraat en buiten de tijdstippen van de brandstichting steeds op de zendmast aan het [adres 2] in Tilburg.
Specifiek loopje
De politie heeft waargenomen dat op de beelden van 29 september, 28 oktober en 12 november 2017 een specifiek loopje is te zien; in al deze gevallen zwaait de linkerarm van de dader breed en de dader zet lange passen. Zij heeft geconstateerd dat deze beweeglijke manier van lopen sterk overeenkomt met de manier van lopen door verdachte, zoals is te zien op beelden van cameratoezicht van december 2017.
De herkenning van verdachte op de beelden van 12 november 2017
Op 30 januari 2018 wordt door [getuige 4] (tante van verdachte) en [getuige 5] (de vader van verdachte) een telefoongesprek gevoerd waarin het volgende wordt gezegd door [getuige 4] : “ik heb dat filmpke nou daarstraks gezien…en ik heb onze [verdachte] daarin herkent…Hij loopt en hij kijkt dan om en de manier waarop…zo doet hij ook altijd. En hij keek en toen begon hij hard te lopen…hij het ook die kleur jas aan en hij het een donkere broek aan en dat heeft hij ook”.
Op 31 januari 2018, een dag later, wordt in de ontvangstruimte van het politiebureau wederom een gesprek gevoerd tussen [getuige 5] en [getuige 4] (A), bij welk gesprek tevens aanwezig zijn een onbekend gebleven man en vrouw (NNM en NNV). In dit gesprek wordt het volgende gezegd:
A Hij is het gewoon.
NNM Kun je dat eruit halen?
A Ja, dat kun je er uit halen…Hij is het gewoon. Met die andere, die met die (WITTE) (lichte) vest aan. Die is er ook de hele tijd bij.
…
A Ik weet het echt niet. Maar ik dènk dat ‘ie het is’.
NNV ja, maar denken, of zeker weten, da’s iets anders..
A …Maar je wilt hem niet verraden…Ik ga niet zeggen van: “Ik weet dat ‘ie het is.’
NNM Jij bent eh 100 procent zeker, dan?
NNM Dus jij zegt van wel? Hij is het?
A Ja.
Getuige [getuige 4] heeft tijdens haar eerste verhoor op 31 januari 2018 verklaard: “Ik herken hem wel op sommige punten. Bijvoorbeeld op zijn manier van lopen….als ik zijn loop zie, dan herken ik hem wel. Ik zie ook die arm zo aan de zijkant van zijn lichaam…die andere arm is breed. Dat heeft [verdachte] ook”.
Tijdens haar tweede verhoor op 14 februari 2018 is [getuige 4] geconfronteerd met het hierboven aangehaalde tap- en OVC-gesprek. Zij heeft hierop verklaard “Ik herken [verdachte] inderdaad wel van de camerabeelden uit dat tunneltje daar…op die beelden herken ik hem gewoon”.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer dat de OVC-gesprekken niet gebruikt mogen worden voor het bewijs. Zij is van oordeel dat wel is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit; bij geen van de aan verdachte verweten feiten was sprake van een heterdaadsituatie en er waren geen andere mogelijkheden beschikbaar om de gewenste informatie boven water te krijgen. De inzet van deze opsporingsmethode was naar het oordeel van de rechtbank daarom geboden.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenning van personen door getuigen. In dat verband wordt overwogen dat [getuige 4] op vier verschillende momenten te kennen geeft dat zij verdachte herkent op de beelden van 12 november 2017, waarbij wordt opgemerkt dat het tap-gesprek en het OVC-gesprek beide authentiek van aard zijn. Daarnaast leidt de rechtbank uit de gehele context van de gesprekken af dat [getuige 4] voorzichtig is in haar herkenning; zij bespreekt met haar gesprekspartner ook de minder overtuigende aspecten, maar is er uiteindelijk zeker van dat het verdachte is. Zij vertelt ook dat zij tegen de politie niet zegt dat zij zeker weet dat het verdachte is, omdat zij verdachte niet wil verraden. Wanneer dit alles wordt bezien in combinatie met het gegeven dat zij verdachte niet heeft herkend op de beelden van de andere incidenten (de herkenning is dus niet ingegeven door zogeheten tunnelvisie) en zij verdachte herkent op meerdere punten – het loopje, het omkijken en de kleding – terwijl zij verdachte daarnaast door en door kent, maakt dit alles dat haar herkenning als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het ter zake gevoerde verweer van de verdediging wordt dan ook door de rechtbank terzijde geschoven.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat de door de verdediging gemaakte vergelijking met andere strafzaken niet opgaat nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van gelijksoortige situaties. Daartoe wordt overwogen dat in deze zaak de herkenning niet op zichzelf staat, maar wordt ondersteund door meerdere (substantiële) bewijsmiddelen. Gezichtsherkenning is voorts in deze zaak niet aan de orde en niet valt in te zien waarom sprake zou zijn van ‘besmetting’ (pagina 13 en 14 van de pleitnota). Daarnaast is in deze zaak sprake van herkenning door een familielid in plaats van een herkenning door verbalisanten.
Verdachte [naam]
Gedurende het opsporingsonderzoek kwam een tweede persoon als potentiële verdachte bij de politie in beeld. Dit betrof de persoon [naam] . De politie heeft verder onderzoek gedaan naar [naam] , bij welk onderzoek naar voren kwam dat [naam] een ander postuur heeft dan de dader die is te zien op de camerabeelden en dat zijn telefoonnummer niet voorkwam in de opgevraagde mastgegevens. Gelet op voormelde bevindingen en op de inhoud van het volledige dossier zoals dat thans voorligt, acht de rechtbank het begrijpelijk dat de politie heeft besloten om niet verder te rechercheren op [naam] .
Slotconclusie
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4
Wanneer alle hierboven aangehaalde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang worden bezien, staat voor de rechtbank vast dat verdachte de persoon/P1 is die op de beelden van [bedrijf 1] en het [bedrijf 3] is te zien en dat hij verantwoordelijk is voor de brandstichtingen op 16 en 29 september 2017 én de diefstal en de brandstichting op 12 november 2017. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 4 zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Ten aanzien van feit 5
Hoewel de rechtbank er geen twijfel over heeft dat verdachte tevens verantwoordelijk is voor de brandstichting in een container op 28 oktober 2017 – mede gelet op het feit dat verdachte tegen verbalisanten heeft verteld dat het mogelijk wel zou kunnen dat hij het is geweest en dat het alleen kattenkwaad was (pagina 511 van het eindproces-verbaal) – acht de rechtbank voor dit feit 5 zoals het ten laste is gelegd onvoldoende bewijs aanwezig. Er is vernieling van een container of enig goed als bedoeld in artikel 350 Sr ten laste gelegd. De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de container of enig ander goed ten gevolge van de brandstichting is vernield, beschadigd of onbruikbaar is gemaakt. Er lijkt sprake te zijn van het tegendeel; uit het dossier komt juist naar voren dat de eigenaar van de container géén schade heeft geleden. Van de ten laste gelegde vernieling, feit 5, wordt verdachte dus vrijgesproken.