In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2018 een beschikking gegeven in het kader van een verzoekschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, geboren in 1984, heeft verzocht om teruggave van inbeslaggenomen goederen na een huiszoeking op 16 mei 2018, uitgevoerd op basis van een Europees onderzoeksbevel. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het klaagschrift niet-ontvankelijk is omdat het te laat zou zijn ingediend. Echter, klaagster heeft gesteld dat zij niet op de hoogte was van het beslag, omdat de kennisgeving enkel aan haar partner is gedaan, die op dat moment in voorarrest zat.
De rechtbank heeft overwogen dat de kennisgeving aan klaagster had moeten worden gedaan, aangezien zij de betrokkene is bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen. De rechtbank oordeelt dat de kennisgeving aan de partner van klaagster niet voldoende is, omdat deze niet kan worden verondersteld dat deze ook klaagster heeft bereikt. De rechtbank heeft het verweer van de officier van justitie dat het verzoek te laat is ingediend, verworpen.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat niet alle belanghebbenden zijn opgeroepen en dat het Europees onderzoeksbevel niet is overgelegd door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om het Europees onderzoeksbevel alsnog te overleggen en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot een nader te bepalen tijdstip. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek in raadkamer zal worden voortgezet op 9 oktober 2018, waarbij klaagster, haar raadsman en de belanghebbenden opgeroepen dienen te worden.