ECLI:NL:RBZWB:2018:5168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB 18_1976
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake voortzetting WIA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 20 februari 2018, waarin de ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering werd vastgesteld. Eiser, die als systeem netwerkbeheerder heeft gewerkt, is sinds 30 januari 2013 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het UWV had eerder een WIA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling op 3 oktober 2017 werd zijn mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 44,03%. Eiser betwistte deze vaststelling en voerde aan dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren erkend.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig bekeken. Tijdens de zitting op 9 augustus 2018 was eiser aanwezig, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden zowel psychische als lichamelijke klachten van eiser in hun beoordeling meegenomen en er waren geen grote afwijkingen vastgesteld.

Eiser voerde aan dat zijn klachten, waaronder PTSS en fysieke klachten, niet adequaat waren onderzocht. De rechtbank oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,03% had vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. R.P. Broeders en is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/1976 WIA

uitspraak van 30 augustus 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 februari 2018 (bestreden besluit) van het UWV inzake de ongewijzigde voortzetting van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 augustus 2018. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als systeem netwerkbeheerder. Voor dat werk is hij op 30 januari 2013 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Bij besluit van 15 december 2014 heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend met ingang van 28 januari 2015 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,88%.
Bij besluit van 29 mei 2017 heeft het UWV eiser met ingang van 31 augustus 2017 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Op 20 juni 2017 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
Op 5 september 2017 heeft eiser bij het UWV gemeld dat hij met ingang van 28 augustus 2017 15 uur is gaan werken.
Bij besluit van 4 oktober 2017 (primair besluit) heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 3 oktober 2017 vastgesteld op 44,03% en zijn uitkering ongewijzigd voortgezet.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 3 oktober 2017 heeft vastgesteld op 44,03%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, hem psychisch en lichamelijk onderzocht en hij heeft in zijn onderzoek informatie betrokken van eisers huisarts van 19 september 2017. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat bij oriënterend lichamelijk onderzoek geen grote afwijkingen worden geconstateerd en tijdens het spreekuur geen belemmeringen in het psychisch functioneren. Eiser is actief en geeft aan door gesprekken met een psycholoog meer persoonlijk inzicht te hebben gekregen en beter in staat te zijn hiernaar te handelen. Bij de voorgaande beoordeling werd al aangegeven dat verbetering te verwachten was. De verzekeringsarts ziet dan ook geen reden voor een urenbeperking, als door eiser geclaimd. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 september 2017.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting, hem daar geobserveerd en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b rapporteert: ‘Goed verzorgde, wel gespannen man in een normale voedingstoestand. Vlot looppatroon. Goede kontakname en kontaktgroei durante hoorzitting. Hij maakt een nauwgezette, ietwat dwangmatige indruk, zonder dat er echt sprake is van compulsief gedrag. Zeker geen evident depressieve grondtoon. Hij vertelt omstandig, maar wel to the point zijn verhaal. Aandacht, concentratie en geheugen zijn op gespreksniveau niet afwijkend. Hij is beleefd en zorgvuldig en maakt op rapporteur wel een oprechte indruk. Duidelijke angst of onrustequivalenten zoals fors transpireren, beven of voortdurend verzitten wordt niet waargenomen. Eiser imponeert als iemand met een wat kwetsbare persoonlijkheid. Hij is beperkt in staat tot duurzame relatievorming maar kan wel investeren in intermenselijke kontakten en in het verleden en ook nu in arbeid. Hij lijkt wat verminderd tegen een gemiddelde levenslast opgewassen.’ De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om af te wijken van de primaire verzekerings-medische beoordeling. De verzekeringsarts b&b acht het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en de door hem opgestelde FML passend bij de objectiveerbare stoornissen van eiser. Van volledig arbeidsongeschiktheid op medische gronden is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake. Eiser is namelijk niet opgenomen in een AWBZ-erkende instelling, er is geen sprake van chronische bedlegerigheid en hij is niet ADL-afhankelijk. Eiser functioneert tevens op micro-meso en soms op macroniveau, weliswaar wel met enige beperkingen. Eiser runt zijn eigen huishouden, doet boodschappen, heeft betekenisvolle kontakten, doet vrijwilligerswerk en heeft betaalde arbeid als chauffeur groepsvervoer.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest, zo werd informatie van de huisarts niet afgewacht, en door de verzekeringsarts b&b is alles wat eiser eerlijk heeft verteld in zijn nadeel uitgelegd. Er is volgens eiser geen of onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkte belastbaarheid en een adequaat onderzoek hiernaar, zoals geadviseerd door de huisarts, is geweigerd. Zijn beperkingen zijn nauwelijks beschreven of onderkend. Eiser heeft naast psychische klachten, PTSS en vermoeidheidsklachten ook oplopende fysieke klachten. Het lopen is pijnlijk vanwege hielspoor, hij heeft pijnklachten in handen, pijnlijke verkrampingen in nek- en rugspieren en problemen met zijn schouder ondanks injecties.
Eiser heeft zijn uiterste best gedaan om te re-integreren, met ingehuurde expertise van het UWV, maar ook op eigen initiatief met vrijwilligerswerk. Eiser heeft zijn werkzaamheden kunnen uitbouwen tot gemiddeld 10 uur per week, een enkele keer 15 uur per week. Al zeer lang is bekend, en dit is door het re-integratiebureau ook gerapporteerd, dat zijn belastbaarheid echter beperkt bleef. Fulltime werken is daarom niet haalbaar en ook het voldoen aan de restverdiencapaciteit is voor hem absoluut niet haalbaar. Eiser geniet nu een uitkering onder bijstandsniveau en voor hem is het (bijna) onmogelijk om een loonaanvullingsuitkering te krijgen. Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige in te schakelen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Eiser meldt bij de primaire verzekeringsarts psychische klachten en klachten aan voeten, handen, polsen, schouder en chronische vermoeidheid. De verzekeringsarts heeft eiser psychisch en lichamelijk onderzocht, maar hij vindt geen grote afwijkingen bij lichamelijk onderzoek en geen belemmeringen in het psychisch functioneren. En ook de verzekeringsarts b&b constateert voor wat betreft de psyche bij observatie geen evident depressieve grondtoon, geen afwijkingen in aandacht, concentratie en geheugen op gespreksniveau en geen duidelijke angst of onrustequivalenten. De primaire verzekeringsarts heeft, blijkens zijn rapport van 20 september 2017, in zijn onderzoek informatie van eisers huisarts van 19 september 2017 betrokken. Dat de verzekeringsarts deze informatie later in zijn onderzoek heeft betrokken, maakt dat onderzoek niet onzorgvuldig. Eiser is niet onder behandeling van een psycholoog of psychiater, zodat de verzekeringsartsen geen informatie bij een behandelaar hebben kunnen opvragen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft gesteld dat hij ook PTSS heeft. Dat PTSS is gediagnosticeerd door een psychiater kan de rechtbank echter niet terugvinden in de stukken. Eiser heeft ook geen stukken overgelegd waaruit die diagnose blijkt.
In bezwaar heeft eiser wel informatie overgelegd van psycholoog De Ridder van 2 juni 2014 en een medicatieoverzicht van 5 december 2017. De Ridder geeft een depressieve stoornis aan. Deze informatie is echter van bijna drie jaar voor de datum in geding (3 oktober 2017) en daarom kon het UWV daaraan naar het oordeel van de rechtbank minder waarde hechten. Uit het medicatieoverzicht blijkt dat eiser medicatie slikt voor verschillende aandoeningen, maar niet voor zijn psychische klachten. De rechtbank ziet in deze informatie derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen eisers psychische belastbaarheid niet juist hebben ingeschat.
Eiser heeft voorts in bezwaar een e-mailbericht van zijn huisarts van 13 november 2017 overgelegd. De huisarts stelt daarin onder meer: ‘Zoals ik al eerder zei is jouw psychische belastbaarheid een fors beperkende factor in je re-integratie. Ik denk dat een psychiatrische expertise - ondersteund door dossierinformatie van mij – zinvol zou zijn om helder te krijgen hoe jouw brein funktioneert of soms dysfunktioneert.’ Ook in deze informatie ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen eisers psychische belastbaarheid hebben onderschat. Daarvoor is die informatie te summier. In deze informatie ziet de rechtbank evenmin reden voor het inschakelen van een deskundige. Daarvoor is die informatie, zoals geoordeeld, te summier en die informatie geeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Bovendien is niet gesteld noch gebleken dat eiser niet de (financiële) mogelijkheden had om zelf een psychiater te benaderen voor een expertise.
Ten aanzien van de door eiser geclaimde lichamelijke klachten overweegt de rechtbank dat eiser geen medische informatie ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd, anders dan de eerder vermelde informatie van de huisarts van 19 september 2017. Die informatie vormt voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde fysieke belastbaarheid. De rechtbank betrekt hierbij dat de primaire verzekeringsarts bij lichamelijk onderzoek geen grote afwijkingen heeft geconstateerd.
Nu niet gebleken is dat de beperkingen van eiser in de FML van 15 september 2017 zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker (Sbc-code 111180), wikkelaar (Sbc-code 267050) en samensteller (Sbc-code 271130).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 oktober 2017
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Voor zover eiser stelt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit dat voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,03%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 oktober 2017 heeft vastgesteld op 44,03%
.Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.