Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
– Bij vonnis van 29 juni 2014 is mevrouw [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde] ) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. I.M. Peka-de Meersseman tot curator. Bij beschikking van 25 september 2015 is mr. C.A. Mascini in haar plaats tot curator benoemd.
– [gefailleerde] was ten tijde van haar faillietverklaring bestuurder van Stichting Administratiekantoor Pure Water Consultants (hierna: de STAK), die op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder was van de besloten vennootschap Pure Water Consultants BV (hierna: PWC), voorheen genaamd Westman Holding BV.
– Kort na het faillissement van [gefailleerde] heeft de rechtbank eindvonnis gewezen in een door PWC tegen De Keyzer aangespannen procedure. Bij dit vonnis, gedateerd 27 augustus 2014, is De Keyzer veroordeeld om aan PWC een bedrag aan schadevergoeding te betalen van € 307.273,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 mei 2008, en een bedrag van € 16.160,25 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
– De advocaat van PWC was destijds mr. Boemaars. Deze is later vervangen door een advocaat van het kantoor van B&R. Tot zekerheid voor de betaling van de advocaatkosten, heeft [gefailleerde] aan B&R een pandrecht verleend op de vordering van PWC op De Keyzer. De pandakte dateert van 21 januari 2013 en is op 22 februari 2013 geregistreerd. Aan mr. Boemaars is een tweede pandrecht verleend.
– Na dit vonnis van 27 augustus 2014, waartegen De Keyzer binnen de beroepstermijn hoger beroep heeft aangetekend, hebben mr. M. Ripmeester namens PWC en mr. M.D. Spruit namens De Keyzer onderhandeld over een regeling. Medio oktober 2014 hebben partijen overeenstemming bereikt over een bedrag van
€ 180.000,00, zij het dat (de advocaat van) De Keyzer wel graag de instemming van de curator wenste voor deze regeling, omdat onduidelijk was of [gefailleerde] , gezien haar faillissement, als (indirect) bestuurder bevoegd was om PWC deugdelijk te vertegenwoordigen. Daarop heeft de advocaat van De Keyzer in oktober 2014 contact opgenomen met de curator, waarna de curator in gesprek is gegaan met (de advocaten van) De Keyzer en PWC. De curator heeft uiteindelijk geen toestemming verleend voor de regeling.
– Op 14 november 2014 heeft [gefailleerde] overeenkomstig artikel 4 lid 3 van de statuten van de STAK bij onderhandse akte drie nieuwe bestuurders aangewezen, die bevoegd waren om de STAK de vertegenwoordigen.
– Bij e-mailbericht van 17 november 2014 heeft B&R de curator geïnformeerd over haar pandrecht op de vordering van PWC op De Keyzer
– Bij e-mailbericht van 19 december 2014 heeft mr. Ripmeester mr. Spruit het volgende bericht:
‘(…) Ik heb vanochtend derhalve overleg gevoerd met het voltallige bestuur en zij stemt in met de schikking, waarmee deze wat mij betreft rond is (laatste bijlage).’
– Op 31 december 2014 heeft de curator conservatoir derdenbeslag doen leggen onder De Keyzer in verband met een vordering van [gefailleerde] op PWC uit hoofde van een geldlening ten bedrage van € 333.429,00. De curator is vervolgens een procedure gestart tegen PWC, waarin zij terugbetaling heeft gevorderd van deze op 30 mei 2002 verstrekte geldlening.
– Op 9 januari 2015 zijn de heer [persoon 1] , mevrouw [persoon 2] en mevrouw [persoon 2] in het handelsregister ingeschreven als de nieuwe bestuurders van de STAK.
– Op 22 januari 2015 heeft De Keyzer een verklaring derdenbeslag afgegeven. In deze verklaring heeft De Keyzer – kort gezegd – aangegeven dat tegen het eindvonnis van 27 augustus 2014 hoger beroep is aangetekend omdat de juistheid van het vonnis en daarmee de toewijsbaarheid van de vorderingen nog steeds worden betwist. Het hoger beroep is op 20 januari 2015 aangebracht, zodat de door De Keyzer aan PWC uit te keren schadevergoeding nog niet vaststaat, aldus De Keyzer.
– Op 26 januari 2015 en 2 februari 2015 hebben PWC en De Keyzer een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin is opgenomen dat er medio oktober 2014 tussen partijen een voorwaardelijk principe akkoord is bereikt waarvoor het huidige bestuur van de STAK op 14 november 2014 haar akkoord heeft gegeven. Dit akkoord is bevestigd tijdens een buitengewone ledenvergadering van 13 januari 2015 en houdt in dat De Keyzer aan PWC een bedrag betaalt van
€ 180.000,00 tegen finale kwijting. In verband met het risico van een faillissement van PWC, hebben partijen afgesproken dat de appelprocedure gedurende een jaar op de continuatierol wordt geplaatst en na ommekomst van dat jaar door De Keyzer van de rol wordt gehaald, tenzij vanwege PWC door een curator de rechtsgeldige vernietiging wordt ingeroepen van deze regeling. In dat geval zal de procedure worden opgebracht en zal er worden voortgeprocedeerd.
– B&R heeft bij e-mail van 3 februari 2015, gericht aan de advocaat van De Keyzer, het pandrecht ingeroepen. De Keyzer heeft aangegeven slechts bereid te zijn tot betaling over te gaan, indien B&R De Keyzer zou vrijwaren. B&R heeft daarmee ingestemd en de vrijwaringsovereenkomst is op 26 februari 2015 door B&R en De Keyzer getekend. Daarop heeft (de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van) De Keyzer het bedrag van € 180.000,00 voldaan. Uit deze opbrengst heeft B&R op 15 maart 2015 de kosten van executie voldaan en het aan haar toekomende bedrag van in totaal € 94.404,45. Het resterende bedrag van € 85.595,55 is onder de notaris gestort, die als gerechtelijke bewaarder optreedt op basis van een op 17 maart 2015 gesloten overeenkomst tot gerechtelijke bewaarneming. Op dit bedrag werd aanspraak gemaakt door het Advocatenkantoor Boemaars als tweede pandhouder en door de curator als beslaglegger.
– Op 17 maart 2016 heeft de belastingdienst ten laste van PWC derdenbeslag gelegd onder de notaris. Op 6 april 2016 heeft de notaris een verklaring derdenbeslag afgegeven.
– Bij vonnis van deze rechtbank van 10 augustus 2016 is de vordering van de curator tegen PWC toegewezen. PWC is op grond van dit vonnis gehouden aan de curator een bedrag te betalen van € 366.065,02, vermeerderd met de contractuele rente over de hoofdsom vanaf 1 juni 2014.
– Bij e-mailbericht van 13 september 2016 heeft de notaris aan PWC bericht dat er met betrekking tot het bedrag in depot overleg is geweest tussen het Advocatenkantoor Boemaars (pandhouder), de curator (beslaglegger) en de belastingdienst (beslaglegger), en dat zij zijn overeengekomen dat aan het Advocatenkantoor Boemaars een bedrag kan worden uitgekeerd van € 48.500,00 en aan de belastingdienst het restantbedrag.
– Op 21 oktober 2016 heeft de curator het tussen haar en PWC gewezen vonnis laten betekenen aan PWC en laten over betekenen aan De Keyzer. De Keyzer is daarbij in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen drie werkdagen aanvullend te verklaren met betrekking tot het beslagen bedrag, aangezien zij heeft aangegeven dat hoger beroep was ingesteld tegen het vonnis van 27 augustus 2014, en binnen vier weken het bedrag over te boeken naar de kwaliteitsrekening van de deurwaarder.
– Op 6 december 2016 heeft de curator gesproken met de advocaat van De Keyzer en de advocaten van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van De Keyzer. De verzekeraar heeft zich op het standpunt gesteld – kort gezegd – dat de vordering van PWC op De Keyzer op nihil moet worden gewaardeerd, de getroffen regeling alle partijen bindt (en dus ook de curator), aangezien overeenstemming over de hoogte van het te betalen bedrag al was bereikt voor de beslaglegging, en dat het onder de regeling betaalde bedrag van € 180.000,00 bevrijdend is betaald aan de pandhouder, nu de verpanding zowel aan de regeling als aan de beslaglegging is voorafgegaan. De curator heeft het standpunt bestreden.