ECLI:NL:RBZWB:2018:5737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
02-665544-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Veldhuizen
  • J. Speekenbrink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor een verkeersongeval dat op 1 februari 2017 plaatsvond in Zundert, waarbij een voetganger om het leven kwam. De rechtbank heeft op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan. De verdachte, die met een snelheid van ongeveer 60 km/u reed in een zwarte Ford Ka, was op het moment van de aanrijding telefonisch in gesprek. De officier van justitie stelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval door onvoorzichtig rijgedrag, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte alles had gedaan om het ongeval te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte een verkeersfout had gemaakt of dat haar rijgedrag gevaarscheppend was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit van schuld aan het verkeersongeval, noch aan het subsidiair ten laste gelegde feit van het veroorzaken van gevaar op de weg. De verdachte werd vrijgesproken van beide tenlasteleggingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-665544-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. J.F.H.M. van der Velden, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 september 2018, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
zij op of omstreeks 01 februari 2017 te Zundert als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de
parallelweg van de Bredaseweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig
en/of onachtzaam en of onnadenkend en/of ondeskundig
met dat motorrijtuig rijdende en op dat moment doende met het voeren van een
telefoongesprek met een persoon, (genaamd [naam 1] ), althans doende met
telefoneren
- ( mede) gelet op de toen daar heersende duisternis niet, althans niet
voldoende en/of bij voortduring haar, verdachte’s aandacht te richten en/of
gericht te houden op het vóór haar, verdachte, gelegen onverlichte
weggedeelte dan die parallelweg
en/of
- niet, althans niet behoorlijk en/of tijdig het door haar, verdachte
bestuurde motorrijtuig af te remmen en/of tot stilstand te brengen
en/of
- niet tijdig met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig uit te
wijken, althans geen, in ieder geval onvoldoende maatregelen te treffen
teneinde een botsing/aanrijding te voorkomen met een zich op die parallelweg
bevindende voetganger,
waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden
zij op of omstreeks 01 februari 2017 te Zundert als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de parallelweg van de Bredaseweg,
met dat motorrijtuig rijdende en op dat moment doende met het voeren van een
telefoongesprek met een persoon, (genaamd [naam 1] ), althans doende met
telefoneren
- ( mede) gelet op de toen daar heersende duisternis niet, althans niet
voldoende en/of bij voortduring haar, verdachte's aandacht te richten en/of
gericht te houden op het vóór haar, verdachte, gelegen onverlichte
weggedeelte dan die parallelweg
en/of
- niet, althans niet behoorlijk en/of tijdig het door haar, verdachte
bestuurde motorrijtuig af te remmen en/of tot stilstand te brengen
en/of
- niet tijdig met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig uit te
wijken, althans geen, in ieder geval onvoldoende maatregelen te treffen
teneinde een botsing/aanrijding te voorkomen met een zich op die parallelweg
bevindende voetganger,
waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is op basis van het dossier en de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring van mening dat verdachte schuld, in de zin van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, heeft aan het verkeersongeval waardoor [slachtoffer] is overleden.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zij in een zwarte Ford Ka over de parallelweg van de Bredaseweg te Zundert reed, omdat de uitlaat van haar auto loszat en dat zij daar met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur reed. Dit wordt bevestigd door getuige [naam 1] , die achter haar reed. Volgens getuige [naam 2] zou het ook wel 80 kilometer per uur geweest kunnen zijn, terwijl eveneens volgens [naam 2] de beide auto’s die achter elkaar reden met elkaar aan het dollen waren. Er kon echter geen snelheidsberekening worden gemaakt door het gebrek aan parameters. De officier van justitie gaat derhalve uit van de verklaring van verdachte bij de politie en aldus van een snelheid van 60 kilometer per uur, de aldaar toegestane maximumsnelheid.
Bij de politie heeft verdachte voorts verklaard dat zij een telefoongesprek voerde met haar toenmalige vriend [naam 1] en dat haar telefoon daarbij op de bijrijdersstoel lag op luidsprekerstand. De officier van justitie heeft het vermoeden dat verdachte de telefoon heeft vastgehouden, maar kan dit niet bewijzen. Maar ook al zou verdachte handsfree hebben gebeld, dan heeft zij daardoor minder aandacht gehad voor wat er op de weg gebeurde.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij het slachtoffer heeft zien lopen toen zij ongeveer 10 à 20 meter bij haar vandaan was. Verdachte heeft gezien dat het slachtoffer een geel veiligheidshesje aan had. Op zeker moment zag verdachte het slachtoffer oversteken, achter het hondje aan en is zij gaan remmen, maar ook niet heel hard. De officier van justitie acht niet geloofwaardig dat [slachtoffer] , die zelf zo de veiligheid in acht nam, ineens de weg overstak, terwijl er - vanwege de kapotte uitlaat - hoorbaar een auto aankwam.
Naar het oordeel van de officier van justitie heeft verdachte zodanig onoplettend gereden en kennelijk lange tijd niet voor zich uit gekeken, dat zij [slachtoffer] te laat heeft gezien en niet op tijd stil heeft kunnen staan. Daardoor heeft verdachte [slachtoffer] geraakt, ten gevolge van welke aanrijding [slachtoffer] is komen te overlijden.
Gelet op de combinatie van factoren acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niets gedaan heeft waardoor het ongeval is veroorzaakt of nagelaten waardoor het ongeval voorkomen had kunnen worden. Zij heeft [slachtoffer] tijdig gezien en heeft gezien dat er een hondje met een verlichte halsband bij haar was. Toen verdachte ter hoogte van [slachtoffer] reed, stak deze plotseling over en kon verdachte een ongeval niet meer voorkomen. Naar het oordeel van verdachte heeft zij alles gedaan wat in haar macht lag om een ongeval zoals dat heeft plaatsgevonden te voorkomen en heeft zij al het nodige gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht als correct handelende verkeersdeelnemer.
Er ontbreekt duidelijkheid in het dossier over de vraag of het hondje was aangelijnd. In het dossier wordt alleen gesproken over een halsband, maar niet over een hondenriem of -lijn.
Het Forensisch Onderzoek geeft geen aanwijzingen over de precieze toedracht van het ongeval. Het conflictpunt is niet komen vast te staan, niet is duidelijk waar op de rijbaan verdachte precies heeft gereden tijdens het ongeval, de eerste eindpositie van het voertuig van verdachte is niet komen vast te staan en de remvertraging van de auto van verdachte is niet komen vast te staan. Dat getuige [naam 2] gesuggereerd heeft dat verdachte harder heeft gereden, blijkt in het geheel niet uit de eerste verklaring die getuige [naam 2] op
24 februari 2017 heeft afgelegd. Het is onduidelijk of en wanneer getuige [naam 2] deze stelling, die blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 maart 2017, heeft ingenomen.
Op grond van de inhoud van de getuigenverklaringen, de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van het technisch sporenonderzoek wordt het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan niet geleverd en dient zij van het primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit dient verdachte ontslagen te worden van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van schuld.
4.3
Overwegingen en het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor het slachtoffer [slachtoffer] werd gedood.
Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Bij de beantwoording van die vraag komt het blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2011:BP2208) aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In de voorliggende zaak heeft de aanrijding desastreuze gevolgen gehad voor veel betrokkenen. [slachtoffer] is overleden en laat man, kinderen, kleinkinderen en andere naasten met veel verdriet achter. De onmiskenbare ernst van deze gevolgen kan, zoals hiervoor benadrukt, echter niet bepalend worden geacht voor de vraag welk strafrechtelijk verwijt verdachte kan worden gemaakt.
Ter terechtzitting heeft verdachte nieuwe relevante details benoemd, waarover zij niet eerder verklaard heeft. Bij de beoordeling van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank echter uit van de verklaring die verdachte direct na de aanrijding bij de politie heeft afgelegd, nu zij deze het meest betrouwbaar acht.
Uit de stukken blijkt dat verdachte in de avond van woensdag 1 februari 2017 rond 22.35 uur in een zwarte Ford Ka heeft gereden over de westelijk gelegen parallelbaan van de Bredaseweg te Zundert, komende uit de noordelijke richting vanaf Rijsbergen en gaande in de zuidelijke richting van Zundert en dat daar geen straatverlichting aanwezig was. Tevens staat vast dat [slachtoffer] - met een geel veiligheidshesje aan - met haar hond heeft gelopen over de westelijk gelegen parallelbaan van de Bredaseweg, dat [slachtoffer] links danwel linksvoor is aangereden door de voorzijde van de Ford en tengevolge daarvan direct aan haar verwondingen is overleden. Tevens is voor de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte het slachtoffer heeft zien lopen. Niet ter discussie staat dat verdachte op het moment van de aanrijding telefonisch contact had met haar toenmalige vriend [naam 1] , die achter haar reed op de parallelbaan. Verdachte heeft verklaard dat haar telefoon naast haar op de bijrijdersstoel lag en dat die op luidspreker stond.
Naast deze constateringen zijn voor de rechtbank echter veel zaken onduidelijk gebleven. Zo kon door brigadier [naam 3] van het Team Forensische Opsporing geen snelheidsberekening van de Ford Ka worden gemaakt, nu niet is komen vast te staan waar de plaats van de botsing was gelegen, wat de eerste eindpositie van de Ford Ka was en met welke vertraging de Ford Ka heeft afgeremd. Aan de hand van de sporen kon voorts door brigadier [naam 3] niet worden vastgesteld wat de plaats op de weg was van de Ford Ka op het moment van de aanrijding. Evenmin is hem, door het ontbreken van sporen en verklaringen op het moment van onderzoek, duidelijk geworden waar op de weg het slachtoffer heeft gelopen en in welke richting zij heeft gelopen.
De rechtbank kan, bij gebrek aan bewijs, niet vaststellen wat de snelheid was van verdachte op het moment van de aanrijding, op welk moment verdachte [slachtoffer] heeft gezien, op welke plaats de aanrijding exact heeft plaatsgevonden, noch de plaats op de weg waar verdachte - kort daarvoor - reed en [slachtoffer] liep. Evenmin kan de rechtbank vaststellen of verdachte op het moment van de aanrijding de telefoon in haar handen had en of zij daadwerkelijk werd afgeleid door zaken als telefoneren of andere handelingen dan het besturen van haar auto.
Het gevolg hiervan is dat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat het verkeersongeval - ten minste in aanzienlijke mate - is te wijten aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte dient dan ook van het primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
Ook voor het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde veroorzaken van gevaar op de weg dient naar het oordeel van de rechtbank vrijspraak te volgen.
Ingevolge artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is het een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Van gevaar is sprake als er een reële kans is op een ongeval. Het enkel maken van een verkeersfout betekent niet dat daardoor sprake is van het veroorzaken van gevaar als bedoeld in dit artikel. Er dient sprake te zijn van een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld - zoals hierboven onder het primair ten laste gelegde feit beschreven - dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt, noch dat haar rijgedrag onder de gegeven omstandigheden zodanig gevaarscheppend is geweest dat enkel in dat gedrag een reële kans op een ongeval was gelegen.
Dat verdachte thans moet worden vrijgesproken, doet uiteraard niet af aan de ernstige gevolgen van het betreffende verkeersongeval en het tragische verlies dat is geleden als gevolg van het zeer noodlottige ongeval dat op 1 februari 2017 heeft plaatsgevonden. De rechtbank begrijpt dat het voor de nabestaanden moeilijk is dat de precieze toedracht van het ongeval niet nader objectief te reconstrueren is geweest en dat hierdoor vooral de verklaring van verdachte leidend is.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 oktober 2018.