ECLI:NL:RBZWB:2018:5827

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
C/02/337288 / HA ZA 17-712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Gimbrère-Straetmans
  • Van der Plas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over bevoegdheid rechtbank of kanton vanwege bepaling in samenlevingsovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een incident aanhangig gemaakt door de man, die verzoekt om onbevoegdverklaring van de rechtbank in de hoofdzaak. De vrouw, eiseres in de hoofdzaak, voert verweer tegen deze vordering. De man stelt dat de vorderingen van de vrouw zijn gebaseerd op een samenlevingsovereenkomst die op 6 april 2017 is gesloten, waarin is bepaald dat geschillen in eerste instantie door de sector kanton van de rechtbank moeten worden behandeld. De man betoogt dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, niet bevoegd is, maar dat de sector kanton van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom, dat wel is. De vrouw betwist deze stelling en stelt dat de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst niet leiden tot onbevoegdheid van de rechtbank, maar eerder tot een vorm van prorogatie zoals bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank overweegt dat de kantongerechten sinds 2002 zijn geïntegreerd in de rechtbanken en dat een vooraf overeengekomen keuze om toekomstige geschillen aan de kantonrechter voor te leggen, niet binnen de grenzen van artikel 96 Rv valt. De rechtbank wijst de vordering van de man af en houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot de hoofdzaak is beslist. De zaak zal op 16 mei 2018 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/337288 / HA ZA 17-712
Vonnis in incident van 4 april 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.J. Sparreboom te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.A.M. Simons te Breda.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties genummerd 1 tot en met 5;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in het incident

2.1.
De man vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen.
2.2.
De vrouw voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De incidentele vordering is gelet op artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tijdig ingesteld, zodat de man in zoverre in zijn vordering kan worden ontvangen.
3.2.
De man voert het navolgende aan. De door de vrouw in de hoofdzaak ingestelde vorderingen vinden hun grondslag in de tussen partijen op 6 april 2017 gesloten samenlevingsovereenkomst en nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg zijn. In de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat alle geschillen die ontstaan naar aanleiding van die overeenkomst dan wel van de nadere overeenkomsten, in eerste en hoogste instantie zullen worden beslist door de daartoe bevoegde rechtbank, sector kanton, tenzij partijen een andere beslechting overeenkomen. De man stelt dat hij ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding woonplaats had te [woonplaats] . Dit alles betekent dat de in de samenlevingsovereenkomst gemaakte forumkeuze en afspraken omtrent de absolute bevoegdheid in eerste en hoogste instantie, met zich mee brengen dat niet de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak, maar de sector kanton van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom.
3.3.
De vrouw betwist dat op grond van de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst uitsluitend de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Bergen op Zoom bevoegd zou zijn om van onderhavige kwestie kennis te nemen. Volgens de vrouw zien die betreffende bepalingen in de samenlevingsovereenkomst op een vorm van prorogatie zoals bedoeld in artikel 96 Rv, namelijk om geschillen aan de kantonrechter voor te leggen ook al is deze rechter volgens de wettelijke bepalingen niet bevoegd. Dit is volgens de vrouw binnen zekere grenzen mogelijk, maar niet in onderhavig geval, nu de afspraken zijn gemaakt vóór het gerezen geschil. Artikel 96 Rechtsvordering (hierna: Rv) laat niet toe dat vooraf wordt overeengekomen dat toekomstige geschillen in eerste en hoogste instantie aan de kantonrechter worden voorgelegd. Het betreffende beding in de samenlevingsovereenkomst is nietig, aldus de vrouw.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de eerste plaats kan geen sprake zijn van onbevoegdheid van de rechtbank, nu de kantongerechten sedert 2002 geïntegreerd zijn in de rechtbanken. Hooguit zou aan de orde kunnen komen of
verwijzingmoet plaatsvinden naar de sector kanton.
De vraag ligt vervolgens voor of de keuze voor de kantonrechter onder het kopje
“ rechtskeuze/geschillen” sub 2 in de samenlevingsovereenkomst ertoe leidt dat die verwijzing in het onderhavige geval moet plaatsvinden. Prorogatie is thans neergelegd in artikel 96 Rv. Voor 1 januari 2002 was dat artikel 43 Wet op de Rechterlijke Organisatie. Aangenomen werd dat alleen nadat een geschil was gerezen partijen op de voet van artikel 96 Rv konden kiezen voor de kantonrechter. Onduidelijk is of dat op grond van 96 Rv nog steeds het geval is. De kantonrechtspraak is als zodanig binnen de rechtspraak blijven bestaan, met een taakafbakening die overeenkomt met de vroegere absolute competentie. De huidige wetgeving noch de Hoge Raad geven aanknopingspunten die aanleiding geven tot een ruimere invulling van de mogelijkheid tot prorogatie. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat moet worden aangenomen dat een vooraf overeengekomen keuze om toekomstige geschillen aan de kantonrechter voor te leggen, buiten de grenzen van artikel 96 Rv valt. Daarbij komt nog dat de tekst van artikel 96
(“kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden”)erop duidt dat partijen enkel
gezamenlijkhet geschil zouden kunnen voorleggen aan de kantonrechter, hetgeen hier niet het geval is.
De vordering in het incident zal derhalve worden afgewezen.
3.5.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 mei 2018voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Gimbrère-Straetmans en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2018, [1] in tegenwoordigheid van mr. Van der Plas, griffier.

Voetnoten

1.type: