In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een incident aanhangig gemaakt door de man, die verzoekt om onbevoegdverklaring van de rechtbank in de hoofdzaak. De vrouw, eiseres in de hoofdzaak, voert verweer tegen deze vordering. De man stelt dat de vorderingen van de vrouw zijn gebaseerd op een samenlevingsovereenkomst die op 6 april 2017 is gesloten, waarin is bepaald dat geschillen in eerste instantie door de sector kanton van de rechtbank moeten worden behandeld. De man betoogt dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, niet bevoegd is, maar dat de sector kanton van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom, dat wel is. De vrouw betwist deze stelling en stelt dat de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst niet leiden tot onbevoegdheid van de rechtbank, maar eerder tot een vorm van prorogatie zoals bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank overweegt dat de kantongerechten sinds 2002 zijn geïntegreerd in de rechtbanken en dat een vooraf overeengekomen keuze om toekomstige geschillen aan de kantonrechter voor te leggen, niet binnen de grenzen van artikel 96 Rv valt. De rechtbank wijst de vordering van de man af en houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot de hoofdzaak is beslist. De zaak zal op 16 mei 2018 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.