Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bovendonk 11a, 4707 ZH Roosendaal.
1.De procedure
- de stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier;
- de tussenbeschikking van de raadkamer van 3 september 2018, waarin is geoordeeld dat het klaagschrift van klaagster tijdig is ingediend en het Openbaar Ministerie is verzocht om het Europees onderzoeksbevel te overleggen ter uitvoering waarvan beslag is gelegd;
- het memo van het Openbaar Ministerie van 18 september 2018, met bijlagen, waaronder het Europees onderzoeksbevel, uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten, waarin is verzocht een ‘huiszoeking’ te verrichten bij [naam 1] , de partner van klaagster;
- de schriftelijke aantekeningen van de griffier van het onderzoek door de raadkamer van 9 oktober 2018, waaruit blijkt dat de officier van justitie, mr. Nieuwenhuis en klaagster, bijgestaan door mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, zijn gehoord.
2.De verdere beoordeling
3.De beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).