ECLI:NL:RBZWB:2018:5984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
18004838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op voorwerpen ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel en de beoordeling van het belang van strafvordering

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 19 oktober 2018, wordt een klaagschrift behandeld dat is ingediend door klaagster, vertegenwoordigd door mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden. Het klaagschrift betreft het beslag op diverse voorwerpen, waaronder voertuigen en gegevensdragers, dat is gelegd ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar de partner van klaagster. Tijdens de behandeling in raadkamer op 9 oktober 2018 is gebleken dat de lease-overeenkomsten voor de in beslag genomen voertuigen inmiddels zijn ontbonden, en klaagster verzoekt om teruggave van de voorwerpen aan de rechthebbenden.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de paardrijdspullen en kinderzitjes kunnen worden teruggegeven aan klaagster, terwijl het klaagschrift voor de overige voorwerpen ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank oordeelt dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag op de gegevensdragers en het geldbedrag van €1.930,- vordert, gezien de verdenking van hennepteelt/handel tegen de partner van klaagster. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de beoordeling niet kan ingaan op de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het klaagschrift gegrond voor de paardrijdspullen en kinderzitjes, en gelast de teruggave daarvan aan klaagster. Voor het overige wordt het klaagschrift ongegrond verklaard. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de relevante juridische kaders, waaronder artikel 94 en artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, en de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk-nummer: 18-004838
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden,
Bovendonk 11a, 4707 ZH Roosendaal.
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier;
  • de tussenbeschikking van de raadkamer van 3 september 2018, waarin is geoordeeld dat het klaagschrift van klaagster tijdig is ingediend en het Openbaar Ministerie is verzocht om het Europees onderzoeksbevel te overleggen ter uitvoering waarvan beslag is gelegd;
  • het memo van het Openbaar Ministerie van 18 september 2018, met bijlagen, waaronder het Europees onderzoeksbevel, uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten, waarin is verzocht een ‘huiszoeking’ te verrichten bij [naam 1] , de partner van klaagster;
  • de schriftelijke aantekeningen van de griffier van het onderzoek door de raadkamer van 9 oktober 2018, waaruit blijkt dat de officier van justitie, mr. Nieuwenhuis en klaagster, bijgestaan door mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, zijn gehoord.
De overige belanghebbenden (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [naam 2] ., [naam 3] en [naam 4] , zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 9 oktober 2018 is namens klaagster gemeld dat de lease-overeenkomsten voor de in beslag genomen voertuigen inmiddels zijn ontbonden. Namens klaagster is verzocht de voertuigen terug te geven aan de rechthebbenden (de lease-maatschappijen). Voor het overige heeft klaagster haar verzoek tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan klaagster gehandhaafd. Namens klaagster is daarbij aangevoerd dat een kopie kan worden gemaakt van de gegevens die zijn opgeslagen op de in beslag genomen gegevensdragers, zodat de voorwerpen zelf kunnen worden teruggegeven aan klaagster.
De officier van justitie heeft gepersisteerd in zijn standpunt dat de paardrijdspullen en de kinderzitjes kunnen worden teruggegeven aan klaagster en dat het klaagschrift voor het overige ongegrond dient te worden verklaard.

2.De verdere beoordeling

Naar aanleiding van een door de Belgische justitiële autoriteiten uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar [naam 1] , de partner van klaagster, heeft op 16 mei 2018 een doorzoeking van de woning van [naam 1] en klaagster plaatsgevonden. Daarbij zijn diverse voorwerpen in beslag genomen.
Klaagster verzoekt de teruggave van:
- een iPad,
- een iPhone,
- zeven USB-sticks,
- een Canon fototoestel EOS 450D met oplader,
- een filmcamera van het merk Panasonic,
- een geldbedrag van €1.930,-,
-een extern geheugen met foto’s,
- een laptop van het merk Acer,
- paardrijdspullen,
- kinderzitjes,
- een voertuig van het merk Renault Trafic voorzien van het kenteken [kenteken 1] , en
- een voertuig van het merk Volkswagen Transporter voorzien van het kenteken [kenteken 2] .
Ter uitvoering van het voornoemde Europees onderzoeksbevel is het beslag op bovengenoemde voorwerpen gelegd – naar de rechtbank begrijpt – op grond van artikel 94 Sv.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank neemt verder tot uitgangspunt dat in een geval als het onderhavige, waarin op grond van art. 94 Sv beslag is gelegd ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel, bij de beantwoording van de vraag of het strafvorderlijk belang – ook wanneer dit niet is beperkt tot het Nederlandse strafvorderlijk belang – het voortduren van het beslag vordert, in beginsel verondersteld mag worden dat het recht van de lidstaat dat het Europees onderzoeksbevel heeft uitgevaardigd voorziet in een regeling die materieel rechtelijk overeenkomt met hetgeen geldt naar Nederlands recht. Dit mede gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv.
- De Renault Trafic en de Volkswagen Transporter
Namens klaagster is aangevoerd dat de lease-overeenkomsten van beide voertuigen inmiddels zijn ontbonden en klaagster niet (meer) als rechthebbende kan worden aangemerkt. Gelet daarop zal de rechtbank het klaagschrift in zoverre ongegrond verklaren. De klaagschriftprocedure kent niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
- De paardrijdspullen en kinderzitjes
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van ‘de paardrijdspullen’ en de kinderzitjes op het standpunt gesteld dat deze kunnen worden teruggegeven aan klaagster. In zoverre zal de rechtbank het klaagschrift gegrond oordelen.
- De gegevensdragers en het geld
De rechtbank is van oordeel dat voor de overige voorwerpen waarvan klaagster de teruggave verlangt, in voldoende mate is gebleken – mede gelet op de verdenking voor hennepteelt/handel zoals die jegens de partner van klaagster blijkt uit het overgelegde afschrift van het Europees onderzoeksbevel – dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aannemelijk is dat deze voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen.
Het betoog van klaagster dat de bestanden op de gegevensdragers eenvoudig gekopieerd kunnen worden, waarna deze zouden kunnen worden geretourneerd aan klaagster passeert de rechtbank. Het beslag is gelegd voor een strafvorderlijk onderzoek in België jegens de partner van klaagster. Het is aan de Belgische justitiële autoriteiten om te bepalen in hoeverre na overdracht van de voorwerpen onderzoek moet worden verricht aan de beslagen voorwerpen. Op voorhand mag daarbij niet worden verondersteld dat dit onderzoek zich zal beperken tot de digitale bestanden die zich bevinden op de gegevensdragers en dat geen nader onderzoek aan de gegevensdragers zelf zal plaatsvinden. Dat de Belgische justitiële autoriteiten geen bezwaar zouden hebben tegen een dergelijke gang van zaken, zoals door de raadsman van klaagster naar voren is gebracht, is door het openbaar ministerie niet bevestigd.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarin beslag is gelegd ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel, redelijkerwijze niet van het Openbaar Ministerie kan worden gevergd dat zij – voor zover technisch mogelijk – de bestanden op de gegevensdragers kopieert teneinde te bewerkstelligen dat de gegevensdragers zelf kunnen worden teruggegeven. Zulks verdraagt zich niet met de als vooral uitvoerend te kenschetsen taak van het Openbaar Ministerie bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel.
De rechtbank is van oordeel dat ook voor het geldbedrag van €1.930,- het belang van strafvordering vordert dat het beslag gehandhaafd blijft. Gelet op de jegens de partner van klaagster bestaande verdenking acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de Belgische rechter dit bedrag later verbeurd zal verklaren als opbrengst verkregen uit de hennepteelt en/of handel.
Voor zover tot uitgangspunt moet worden genomen dat het geld (alleen) aan klaagster toebehoort – en aldus aan een ander dan de persoon tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt – overweegt de rechtbank nog als volgt. Klaagster is de partner van de persoon tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt en woonachtig is op hetzelfde adres. Gelet daarop acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat indien de partner van klaagster zou worden veroordeeld, tevens geoordeeld zal worden dat klaagster bekend was met de verkrijging van dit geldbedrag door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond voor zover het is gericht tegen het beslag op de paardrijdspullen en de kinderzitjes en gelast de teruggave daarvan aan klaagster. Voor het overige verklaart de rechtbank het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 19 oktober 2018 gegeven door mr. Schild, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2018.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).