ECLI:NL:RBZWB:2018:6023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
02/350267 / HA RK 18-201
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Th. Peters
  • M. van Kralingen
  • A. van de Sande
  • R. Raaijmaakers-Rottier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot beheerskosten en eigendomsvernietiging

Op 29 oktober 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeksters tegen voorzieningenrechter mr. Th. Peters. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere zitting op 3 oktober 2018, waar verzoeksters een voorlopige voorziening hadden aangevraagd in verband met beheerskosten die door verweerder waren opgelegd. Verzoeksters voerden aan dat de voorzieningenrechter partijdig was, onder andere vanwege zijn aanwezigheid op een bijeenkomst van de Task Force en zijn benadering van het college tijdens de zitting. De voorzieningenrechter ontkende echter enige partijdigheid en verwees naar eerdere uitspraken van de wrakingskamer die zijn aanwezigheid op de bijeenkomst niet als een reden voor wraking beschouwden. De wrakingskamer oordeelde dat de voorzieningenrechter correct had gehandeld en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/350267 / HA RK 18-201
Beslissing van 29 oktober 2018 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeksters],
hierna te noemen verzoeksters,
gemachtigde [gemachtigde].

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van de voorzieningenrechter mr. Th. Peters, inzake de behandeling van na te noemen zaak, waarin opgenomen het namens verzoeksters door hun gemachtigde mondeling gedaan wrakingsverzoek;
  • de van mr. Peters op 9 oktober 2018 ingekomen schriftelijke reactie, met bijlage, op het wrakingsverzoek;
  • de processtukken zoals opgenomen in het zaakdossier van die zaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 16 oktober 2018, waarbij zijn verschenen namens verzoeksters, [naam] en [naam]. De voorzieningenrechter mr. Peters is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Evenmin is iemand verschenen namens het [verweerder], verweerder in na te noemen zaak, en
  • de ter zitting van de wrakingskamer door [naam] overgelegde brief van 13 september 2018 van de gemachtigde [gemachtigde], waarin wordt gereageerd op de schriftelijke reactie van mr. Peters.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Peters, voornoemd, hierna te noemen de voorzieningenrechter, belast met de behandeling van het door verzoeksters ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex Awb, procedurenummer BRE 18/5703 GEMWT VV.
2.2.
Blijkens de van de voorzieningenrechter ingekomen schriftelijke reactie berust deze niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten en de gronden van wraking

3.1.
Het verzoek om voorlopige voorziening betreft een herhaling van een eerder verzoek, dat op 1 augustus 2018 door een andere voorzieningenrechter is afgewezen. [verweerder], verder te noemen verweerder, heeft in juni 2017 op voet van artikel 13b Woningwet het beheer van de [verzoekster 2] overgenomen. Dat beheer wordt ook thans nog voortgezet, omdat de gemaakte beheerskosten nog niet zijn voldaan. In een besluit van verweerder zijn deze beheerskosten (na herziening) bepaald op globaal 4,9 miljoen euro. Verzoeksters krijgen het beheer van hun camping pas terug nadat die kosten zijn voldaan. Verzoeksters stellen dat verweerder hun eigendommen (caravans) heeft vernield en dat de schade daarvan ten minste € 555.000 beloopt (en mogelijk het drievoudige) en voorts dat er geen beheer is gevoerd, waardoor er sowieso geen beheerskosten kunnen worden gevorderd. Omdat er dus volgens verzoeksters door hen niets meer te voldoen is en zij nog wel een schadeclaim hebben op verweerder, willen zij thans het beheer over de camping terug, wat dan ook bij voorlopige voorziening wordt verzocht.
3.2.
De behandeling van het voorlopige voorzieningenverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 3 oktober 2018. Uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt dat verzoeksters de voorzieningenrechter op einde van de zitting hebben doen wraken, waartoe is aangevoerd: “Ik wraak u vanwege uw aanwezigheid op de bijeenkomst van de Task Force en vanwege uw kritiekloze benadering van het college gedurende deze zitting”.
3.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek hebben verzoeksters dit, met verwijzing naar de brief van de gemachtigde [gemachtigde] van 13 oktober 2018, toegelicht. Daarin stelt deze zich op het standpunt dat het van de zitting van de voorzieningenrechter opgemaakte proces-verbaal dermate summier en onvolledig is, dat dit geen basis kan bieden voor de behandeling van het wrakingsverzoek. Na eerst de aanleiding en de achtergrond van het voorlopige voorzieningenverzoek te hebben geschetst, geeft de gemachtigde in zijn brief (uitvoerig) zijn eigen weergave van de zitting, waarbij hij zich op het standpunt stelt, dat de voorzieningenrechter meerdere vragen heeft gesteld, waaruit niet anders volgt, dan dat hij al bij voorbaat uitging van door verweerder gemaakte beheerskosten. Voorts is de voorzieningenrechter volgens de gemachtigde [gemachtigde] niet ingegaan op hetgeen hij hem heeft voorgehouden omtrent de schandelijke handelwijze van verweerder, de taskforce en de rechtspraak ten opzichte van [verzoeksters]. Daarmee heeft de voorzieningenrechter zich volgens verzoeksters partijdig opgesteld.
3.4.
Daarnaast maakt volgens de gemachtigde [gemachtigde] de omstandigheid dat de voorzieningenrechter eerder in procedures van [verzoeksters] is gewraakt en zich zelfs in één van die procedures heeft verschoond, het des te onbegrijpelijker waarom hij meent het onderhavige voorlopige voorzieningenverzoek toch te kunnen behandelen. Nu hij zich in een van die zaken heeft verschoond, heeft hij daarmee volgens de gemachtigde de opvatting gedeeld dat hij de toets van onpartijdigheid niet kan doorstaan.

4.Het standpunt van de voorzieningenrechter

4.1.
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond voert de voorzieningenrechter aan dat hij inderdaad aanwezig is geweest op de/het door verzoeksters bedoelde bijeenkomst/minisymposium (met als thema ondermijning), maar dat hij daar toen niets heeft gehoord over [verzoeksters]. Hij heeft dan ook geen enkele wetenschap van of herinnering aan de door verzoeksters veronderstelde plannen voor het aanpakken van de [verzoekster 2], die daar volgens hen in onderlinge samenspraak tussen overheidsbestuurders, openbaar ministerie, advocatuur en/of rechterlijke macht zijn gemaakt. Zijn enkele aanwezigheid bij die bijeenkomst kan volgens de voorzieningenrechter niet tot de gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid leiden. De voorzieningenrechter verwijst in dat kader naar de uitspraak van de wrakingskamer (in andere samenstelling) van 20 juli 2018, waarbij een door [naam] en de gemachtigde [gemachtigde] op dezelfde grond gedaan wrakingsverzoek tegen toen de politierechter [naam politierechter], is afgewezen.
4.2.
De voorzieningenrechter verwijst verder naar een als bijlage bij zijn reactie gevoegde door hem ontvangen brief van 7 oktober 2018 van [gemachtigde], waarin deze aan hem aanvullende vragen heeft gesteld en hem (nogmaals) heeft verzocht zich te verschonen van de procedure, aan welk verzoek hij niet zal voldoen. Wat betreft de daarin gestelde vraag of hij betrokken is geweest bij de organisatie van het minisymposium, stelt de voorzieningenrechter dat dit niet het geval is geweest. Ten aanzien van de door de gemachtigde van verzoeksters nog gestelde vraag om te bevestigen dat er “geen communicatie, in welke vorm dan ook, heeft plaatsgevonden over deze procedure of procedures in het algemeen met betrekking tot [verzoeksters], buiten de officiële correspondentie die mij bekend zijn”, doet de voorzieningenrechter in zijn reactie opgave van de voorafgaande aan de behandeling ter zitting van het voorlopige voorzieningenverzoek voornamelijk door de behandelend griffier plaatsgehad hebbende communicatie.
4.3.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond voert de voorzieningenrechter aan dat hij tijdens de zitting de kritiek van [verzoeksters] op de beheerskostenposten één voor één heeft besproken door beide partijen per kostenpost de gelegenheid te geven hun standpunten daarover toe te lichten en, waar nodig, op elkaar te reageren. Ditzelfde geldt voor de gestelde schadeposten. Aan het einde van de behandeling wilde de gemachtigde van verzoeksters dat hij zich ook (ter zitting) zou uitlaten over de huns inziens schandalige wijze waarop rechtspraak, openbaar bestuur en taskforce zich met [verzoeksters] bemoeien. De voorzieningenrechter verklaart daarop geantwoord te hebben, dat hij na de zitting zou gaan beslissen op het gedane verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het beheerskostenbesluit. Volgens de voorzieningenrechter gaf hij daarmee impliciet aan dat hij niet zou ingaan op dit aanvullende verzoek.
4.4.
De voorzieningenrechter meent de tweede wrakingsgrond dan ook zo te moeten begrijpen, dat verzoeksters vinden dat hij ten minste kritische vragen had moeten stellen aan verweerder over “alles wat [verzoeksters] wordt aangedaan” en over de rol van de rechtspraak daarbij. Nu dat de omvang van het geschil dat aan hem voorlag te buiten ging, heeft hij daar welbewust niet voor gekozen.
De voorzieningenrechter is van mening dat hij daarmee correct heeft gehandeld en ziet niet in hoe deze handelwijze tot (de schijn van) vooringenomenheid heeft kunnen leiden. Het wrakingsverzoek behoort dan ook in de opvatting van de voorzieningenrechter te worden afgewezen.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van rechters in de zin van artikel 6, eerste lid van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtszoekende dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter(s), ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen, dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Daarnaast schrijft artikel 8:16, leden 1 en 3 van de Awb voor dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden, en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. De wrakingskamer stelt vast, dat de door verzoeksters onder 3.4. tevens ingeroepen wrakingsgrond niet aan dit vereiste voldoet, nu deze wrakingsgrond eerst bij gelegenheid van de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek is opgeworpen. Deze wrakingsgrond dient dan ook onbesproken te worden gelaten.
5.4.
Wat betreft de door verzoeksters aangevoerde wrakingsgrond betrekking hebbend op de deelname van de voorzieningenrechter aan een bijeenkomst/symposium met als thema ondermijning, komt de wrakingskamer tot geen andere conclusie dan verwoord in een eerdere beslissing van de wrakingskamer (in andere samenstelling) van 20 juli 2018, gegeven op het door [naam] en zijn gemachtigde [gemachtigde] ingediende wrakingsverzoek, toen gericht tegen de politierechter [naam politierechter], belast met de behandeling van een tegen hen dienende strafzaak. Ook in die zaak werd deelname aan genoemd symposium van de politierechter (onder meer) als wrakingsgrond aangevoerd. Bij dit symposium waren, voor zover ook deze wrakingskamer bekend is, aanwezig burgemeesters, ambtenaren van politie, het openbaar ministerie, advocaten en rechters, onder wie ook de voorzieningenrechter.
5.5.
Net als toen heeft te gelden dat een zakelijk contact van een rechter met andere beroepsgroepen uit het eigen arrondissement op zich zelf geen reden kan zijn om (een schijn van) partijdigheid aan te nemen. De enkele aanwezigheid van de voorzieningenrechter op die bijeenkomst kan dan ook niet leiden tot een gerechtvaardigde objectiveerbare vrees van vooringenomenheid.
5.6.
Verzoeksters zien ook nu nog steeds een verband tussen die bijeenkomst en de kort daarna aangekondigde sluiting en overname van het beheer van [verzoekster 2]. Dit berust evenwel op hun tot nu toe ongefundeerde aanname dat dit tijdens die bijeenkomst is besproken. Daarvoor hebben verzoeksters geen enkele concrete aanwijzing aangevoerd, noch is daarvan anderszins gebleken. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter (evenals de politierechter in de eerdere wrakingszaak) daaraan geen enkele herinnering, zodat ook nu niet anders kan worden vastgesteld dan dat deze aangevoerde wrakingsgrond als niet, dan wel onvoldoende aannemelijk faalt.
5.7.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond moet met verzoeksters worden geconstateerd dat het van de zitting van de voorzieningenrechter opgemaakte proces-verbaal zodanig summier is, dat daaruit geen volledig beeld van het feitelijke verloop van die zitting blijkt.
5.8.
Voor zover kan worden uitgegaan van een feitelijke gang van zaken op de zitting als door de gemachtigde [gemachtigde] in zijn brief van 13 oktober 2018 is vermeld, dan kan daaruit niet volgen dat sprake is geweest van een partijdige opstelling van de voorzieningenrechter, dan wel van een zodanige opstelling dat daarmee door hem een gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid is gewekt.
5.9.
De door de voorzieningenrechter op de zitting gestelde vragen rechtvaardigen niet de daaraan door verzoekster verbonden eigen conclusie van partijdigheid of vooringenomenheid van de voorzieningenrechter. Met die vragen is door de voorzieningenrechter, anders dan verzoeksters menen, niet vooruitgelopen op de beslissing in de zaak; integendeel, deze pasten in het kader van de vergaring van relevante informatie ter beantwoording van de voorliggende rechtsvragen. Dat verzoeksters, althans hun gemachtigden, dit, in hun eigen, subjectieve beleving, anders hebben ervaren, maakt nog niet dat daarmee sprake is geweest van partijdigheid of vooringenomenheid, dan wel van een daartoe gewekte objectiveerbare schijn. Dit geldt ook voor de door de gemachtigde [gemachtigde] gestelde omstandigheid dat aan de ene partij meer vragen zijn gesteld dan aan de andere partij. Immers, de behoefte aan meer informatie van de kant van een van de partijen kan niet de conclusie rechtvaardigen dat op voorhand wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van de wederpartij.
5.10.
De voorzieningenrechter stelt zich ten slotte terecht op het standpunt, dat, hetgeen hem ter zitting door [verzoeksters] werd voorgehouden over alles wat haar wordt aangedaan en de rol van de rechtspraak daarbij, niet ter beoordeling staat in het door hem te behandelen geschil.
5.11.
Nu op grond van het vorenstaande van geen zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor onder 5.1. is bedoeld, is gebleken, behoort het wrakingsverzoek te worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer BRE 18/5703 GEMWT VV zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 29 oktober 2018 door mrs. van Kralingen, van de Sande en Raaijmaakers-Rottier, in tegenwoordigheid van de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--