ECLI:NL:RBZWB:2018:6332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
02-665176-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Veldhuizen
  • A. Hertsig
  • J. Vermariën
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens voor bijstandsuitkering

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2018, stond de verdachte terecht voor het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens in het kader van haar bijstandsuitkering. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig in Tilburg, had van 30 mei 1986 tot 14 januari 2016 een uitkering op basis van de Wet Werk en Bijstand en later de Participatiewet. De officier van justitie beschuldigde haar ervan opzettelijk onjuiste gegevens te hebben verstrekt over haar woon- en verblijfsituatie, door te melden dat zij haar hoofdverblijf had op een bepaald adres, terwijl zij feitelijk bij haar ouders verbleef.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2018 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat het extreem lage verbruik van water, gas en elektriciteit in de woning van de verdachte, samen met bevindingen van een huisbezoek door de gemeente, bewijs vormde voor het feit dat zij niet op het opgegeven adres woonde. De verdediging betwistte deze conclusie en voerde aan dat de verdachte wel degelijk op het opgegeven adres verbleef, maar dat zij veel tijd bij haar ouders doorbracht om voor hen te zorgen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet, maar dat de verdachte wel had nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uur op, met vervangende hechtenis van 20 dagen, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor haar ouders en haar psychische gesteldheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665176-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres]
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 oktober 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 oktober 2007 tot en met 14 januari 2016 te Tilburg, in elk geval in Nederland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens respectievelijk de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, onjuiste gegevens verstrekt over haar woon- en verblijfsituatie, aangezien zij, verdachte, haar hoofdverblijf redelijkerwijs niet kon hebben op het door haar opgegeven adres, te weten de [adres] , althans in elk geval heeft zij, verdachte (valselijk) onjuiste gegevens verstrekt over haar woon-verblijfsituatie;
art 227b Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 oktober 2007 tot en met 14 januari 2016 te Tilburg, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet werk en bijastand en/of artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl die gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, onjuiste gegevens verstrekt over haar woon- en verblijfsituatie, aangezien zij, verdachte, haar hoofdverblijf redelijkerwijs niet kon hebben op het door haar opgegeven adres, te weten de [adres] ,
althans in elk geval heeft zij, verdachte onjuiste gegevens verstrekt over haar woon-verblijfsituatie;
art 447d Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier, met name op het extreem lage gebruik van water, gas en elektriciteit in de ten laste gelegde periode in de woning aan de [adres] en aan de constatering van de rapporteurs van de gemeente Tilburg tijdens een huisbezoek aan deze woning op 15 januari 2016 dat de woning een onbewoonde indruk maakt, waarbij de rapporteurs een groot aantal voorbeelden noemen wat hen tot die constatering brengt. Ook een gehouden buurtonderzoek wijst er volgens de officier van justitie op dat er niet gewoond werd in deze woning.
Dit alles leidt tot de conclusie dat verdachte niet haar hoofdverblijf had in deze woning. Hiervan had zij melding moeten maken bij de uitkeringsverstrekker. Dat wist verdachte ook, zodat bewezen is dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten gegevens te verstrekken over haar woon- en verblijfsituatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betwist de conclusie van de officier van justitie dat verdachte haar hoofdverblijf niet had in de woning aan de [adres] .
Hij verwijst naar de door hem overhandigde stukken, waaruit blijkt dat verdachte wel degelijk verbleef in de woning aan de [adres] .
Verdachte cijferde zichzelf weg voor haar ouders en verleende grenzeloos en obsessief veel zorg aan hen tijdens de ten laste gelegde periode. Zij verbleef een groot deel van de dag bij haar ouders en had een vaste dagindeling om haar ouders zorg te bieden. Verdachte leefde bovendien zeer zuinig en was heel netjes. Gedurende de tijd van de dag en de nacht wanneer zij in haar woning was, gebruikte zij de verwarming niet. Zij gebruikte weinig water omdat zij vanwege haar huidaandoening zeer weinig onder de douche ging. Zij at bij haar ouders. Verdachte sliep wel altijd thuis. Er was dan ook geen bed voor haar in het huis van haar ouders. Het lage energie- en waterverbruik is door haar zuinige gedrag te verklaren. De raadsman is op grond van dit alles van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte onjuiste gegevens heeft verstrekt over haar woon- en verblijfsituatie zoals zowel primair als subsidiair ten laste is gelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is met ingang van 30 mei 1986 een uitkering toegekend voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Verdachte is toen meegedeeld dat zij verplicht was de Gemeentelijke Sociale Dienst (hierna: de GSD) onmiddellijk op de hoogte te stellen van al datgene dat van belang is voor de voortzetting van haar uitkering. [1] In de periode van 30 mei 1986 tot en met 14 januari 2016 ontving verdachte een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand en later de Participatiewet met als norm alleenstaande. [2]
Op 9 oktober 2007 heeft verdachte de GSD gemeld dat zij met ingang van 8 oktober 2007 verhuist naar c.q. verblijft op een nieuw adres, namelijk de [adres] . [3]
Sinds 1 januari 2015 geldt de Participatiewet in plaats van de Wet werk en bijstand (WWB). Artikel 17 van de Participatiewet en artikel 17 van de Wet werk en Bijstand, die in deze strafzaak beide van belang zijn, zijn gelijkluidend aan elkaar.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet dient de uitkeringsgerechtigde uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze gegevens van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Verdachte heeft op de vraag welke verplichtingen zij had om haar uitkering te behouden, verklaard dat zij adreswijzigingen, vakanties en als er iets in de situatie veranderde in zijn algemeenheid, moest doorgeven. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte wist dat zij de gegevens die van belang waren voor haar uitkering, zoals haar woonsituatie, in het bijzonder haar hoofdverblijf, moest doorgeven.
Op 15 januari 2016 is door de opsporingsambtenaren van de gemeente een bezoek gebracht aan de woning aan de [adres] . Daarbij is geconstateerd dat het rolluik van het raam van de voorzijde van de woning dicht zat en dat het bij binnenkomst in de woning erg koud was. Op de digitale thermostaat van de verwarming was af te lezen dat het slechts 10 graden in de woning was. Op het toilet in de hal hing een leeg rolletje toiletpapier. Aan de kapstok in de hal hing één vest. De eerste indruk van de rapporteur bij binnenkomst in de keuken en woonkamer was dat er niet geleefd werd in de woning.
Op de bruine grote kast in de woonkamer stond een klok die twee uur achter stond op de huidige tijd. Er hing een klok boven de deur van de woonkamer naar de kelder die een uur voor stond op de actuele tijd. Er lag niets in de vriezer. In de koelkast lagen enkel lang houdbare producten die ongeopend waren. Er lagen geen verse levensmiddelen in de koelkast. In de keuken stond volledig nieuwe en ongebruikte apparatuur, waaronder de magnetron, vriezer en fornuis. De prullenbak in de keuken was leeg. Toen gevraagd werd om in de afvalcontainer van verdachte te mogen kijken, verklaarde verdachte dat haar afvalcontainer bij haar ouders stond.
In de kelder stonden enkel houdbare levensmiddelen in pot en blik. De frisdrank in de kelder had een houdbaarheidsdatum tot augustus 2014. Daarnaast hing in de kelder een afvalkalender uit 2014.
Op de derde slaapkamer gelegen op de eerste verdieping stond een kast met boeken. Verdachte wees naar de administratie die in mappen in de kast zat. In een map zat administratie uit 2011. Er werd geen recentere administratie aangetroffen.
Op de badkamer gelegen op de eerste verdieping stond een nieuwe lege wasmand. Op de wastafel stond een ongebruikte tandenborstel, een ongebruikte tube tandpasta en er lag een ongebruikte kam. Daarnaast stonden een ongeopende fles mondwater en een ongeopende verpakking wattenstaafjes. In de douche stond een volle fles shampoo. Er was geen vieze was in de woning.
Verdachte verklaarde over de ijskoude temperatuur in de woning dat ze nooit stookte, ook niet als ze er was. De rolluiken aan de achterkant van de woning waren dicht. Verdachte verklaarde dat haar recente post en administratie bij haar ouders in de woning aan de [adres 1] lag.
Bij aankomst bij de woning aan de [adres 1] bleek het in de woning van de ouders van verdachte behaaglijk warm te zijn. Daarnaast constateerde de rapporteur dat in deze woning wel geleefd werd ten opzichte van de woning van verdachte. Verdachte toonde in de woning van haar ouders haar medicatie, die op de eettafel in de woonkamer lag. Er lagen meerdere zakken medicatie. Er lag medicatie op naam van verdachte uit onder andere april 2015 en 4 en 12 december 2015. Op de eettafel in de woonkamer lag een stapel post, waarvan verdachte verklaarde dat die van haar was. Zij toonde de post van Essent met de jaarrekening van 2014/2015 en een brief van Brabant Water met een jaarafrekening. [4]
Voornoemde jaarafrekening 2014/2015 van Brabant Water vermeldt dat op het adres aan de [adres] minder dan 1 m3 water is verbruikt over de periode van 16 augustus 2014 tot 20 augustus 2015. [5] De jaarafrekening 2014/2015 van Essent vermeldt dat op dit adres 50 m3 gas is verbruikt over de periode van 2014 tot en met 2015 en de jaarafrekening 2014/2015 van Essent vermeldt dat op dit adres 419 kWh elektra is verbruikt over de periode van 2014 tot en met 2015. De woning van verdachte aan de [adres] betreft een hoekwoning. Volgens het NIBUD is het gemiddelde verbruik van water voor een eenpersoonshuishouden 46 m’ per jaar. Verdachte heeft nog minder dan 1 m3 verbruikt aan water in een jaar. Volgens het NIBUD is het gemiddelde verbruik van gas voor een eenpersoonshuishouden in een hoekwoning 1590 m3 per jaar. Belanghebbende heeft maar 3 procent aan gas verbruikt in een jaar ten opzichte van het gemiddelde verbruik. Volgens het NIBUD is het gemiddelde verbruik van elektra voor een eenpersoonshuishouden 2010 kWh per jaar. Belanghebbende heeft maar 20 procent aan elektra verbruikt in een jaar ten opzichte van het gemiddelde verbruik. [6]
Opgevraagde meterstanden/verbruiksgegevens van Brabant Water geven aan dat het waterverbruik in de woning aan de [adres] in de periode van 7 augustus 2011 tot en met 20 augustus 2015 7 m3 was en dat in de periode van 20 augustus 2015 tot 15 januari 2016 de meterstand gelijk is gebleven. Ingeleverde stukken van Enexis geven aan dat in de periode van 18 oktober 2007 tot en met 16 november 2015 (ruim 8 jaar) 3031 kwh aan elektriciteit en 2875 m3 aan gas is verbruikt. [7]
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte een strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 227b dan wel artikel 447d van het Wetboek van Strafrecht kan worden gemaakt, in die zin dat verdachte al dan niet opzettelijk heeft verzwegen dat zij haar hoofdverblijf niet had op het adres [adres] .
Had verdachte haar hoofdverblijf op de [adres] ?
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte haar hoofdverblijf redelijkerwijs kon hebben op het door haar opgegeven adres aan de [adres] .
De rechtbank stelt vast dat er geen eenduidige definitie bestaat voor het begrip “hoofdverblijf”.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft in 2016 naar aanleiding van Kamervragen over onduidelijkheid over hoofdverblijf bij huurwoningen op de vraag wat de definitie van “hoofdverblijf” is, geantwoord dat de inhoud van het begrip “hoofdverblijf” niet wettelijk is vastgelegd, maar dat in de jurisprudentie aan dit begrip wel nadere invulling is gegeven. Bij de beoordeling van de vraag of iemand in een bepaalde woning zijn hoofdverblijf houdt, spelen blijkens de jurisprudentie diverse, met name feitelijke, omstandigheden een rol, waaronder de feitelijke aanwezigheid van de huurder, het ingeschreven zijn in de gemeentelijk basisregistratie personen, de plaats waar de huurder de nacht doorbrengt, de aanwezigheid van meubilair, aansluiting op voorzieningen en andere factoren. Het is aan de rechter om hierin een oordeel te geven.
De rechtbank kan, uitgaande van de genoemde bevindingen van het huisbezoek op 15 januari 2016, gecombineerd met het geconstateerde extreem lage verbruik van water, gas en elektriciteit, tot geen andere conclusie komen dan dat verdachte slechts zeer weinig in haar woning aanwezig was in de ten laste gelegde periode.
Verdachte heeft ook erkend dat zij, toen haar ouders nog leefden, van ’s morgens vroeg tot vaak ’s avonds laat in de woning van haar ouders verbleef om daar voor haar ouders te zorgen. [8] Ter verduidelijking is door de verdediging een schema van de dagindeling van verdachte verstrekt waaruit dat blijkt. [9]
De rechtbank leidt uit dit alles af dat het middelpunt van het sociale en economische leven van verdachte in de woning van haar ouders aan de [adres 1] lag en niet in haar woning aan de [adres] . Geconcludeerd kan worden dat verdachte hooguit nog in de woning aan de [adres] sliep en wellicht een enkele keer nog op andere tijdstippen in de woning was. Op grond van deze feitelijke omstandigheden concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte niet haar hoofdverblijf had in de woning aan de [adres] en dat zij derhalve - door in oktober 2007 aan de GSD te melden dat zij was verhuisd naar en verbleef in de woning aan de [adres] - onjuiste gegevens heeft verstrekt over haar woon- en verblijfsituatie. Zij heeft ook niet tussentijds gemeld dat zij voor het overgrote deel van de tijd bij haar ouders verbleef.
De door de raadsman overgelegde stukken en het zuinige gedrag van verdachte als verklaring voor haar lage water- en energieverbruik, maken dit niet anders.
Heeft verdachte opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt?
Uit de inhoud van het dossier, de door de raadsman overgelegde stukken en uit de verklaring van verdachte zelf, leidt de rechtbank af dat verdachte trots was op haar woning aan de [adres] en dat die woning voelde als haar eigen huis.
Haar huisarts beschrijft verdachte als iemand die grenzeloos en obsessief is op de gebieden financiën en de zorg voor haar ouders. Hij ziet bij verdachte trekken van een obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis, evenals trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Dit zou kunnen verklaren waarom verdachte zo zuinig leefde, waarom haar huis zo netjes was en waarom zij zo obsessief bezig was met de verzorging van haar ouders.
Mede door haar persoonlijkheid is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte zich realiseerde dat zij niet haar hoofdverblijf had in de woning aan de [adres] en dat zij onjuiste gegevens had verstrekt daarover. Daar komt nog bij dat verdachte heeft verklaard dat zij geen medehuurder kon worden van de woning van haar ouders en daarom een eigen woning is gaan zoeken. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte dit heeft gedaan om te voorkomen dat zij op straat zou komen te staan, wanneer zij de woning van haar ouders uit zou moeten zodra haar ouders kwamen te overlijden of in een verpleeghuis terecht zouden komen. De rechtbank heeft daardoor de overtuiging dat het verkrijgen van een zo hoog mogelijke uitkering en het op het verkeerde been zetten van de gemeente geen rol heeft gespeeld bij haar beslissing om het huis aan de [adres] te huren.
De rechtbank concludeert, gelet op dit alles, dat verdachte niet het opzet heeft gehad om onjuiste gegevens te verstrekken over haar woon- en verblijfsituatie.
Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig én overtuigend bewezen.
Wel acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zijnde een overtreding. Verdachte heeft immers nagelaten tijdig gegevens te verstrekken over haar woon- en verblijfsituatie, ook al was dat niet opzettelijk.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
zij op een of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 8 oktober 2007 tot en met 14 januari 2016 te Tilburg,
in elk geval in Nederland,in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet werk en bijastand en/of artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl die gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes
of eens andersrecht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, onjuiste gegevens verstrekt over haar woon- en verblijfsituatie, aangezien zij, verdachte, haar hoofdverblijf redelijkerwijs niet kon hebben op het door haar opgegeven adres, te weten de [adres]
,
althans in elk geval heeft zij, verdachte onjuiste gegevens verstrekt over haar woon-verblijfsituatie.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte in elk geval geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zogenoemde “passieve” uitkeringsfraude door gedurende de periode dat zij een bijstandsuitkering ontving, na te laten juiste gegevens over haar woon- en verblijfsituatie te verstrekken aan de uitkeringsinstantie van de gemeente Tilburg. Verdachte huurde een huis in de [adres] , terwijl zij feitelijk haar hoofdverblijf had in de woning van haar ouders in de [adres 1] . Door aldus te handelen heeft zij zich niet gehouden aan de regels die golden voor het verkrijgen van een uitkering. De rechtbank merkt hierbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien en financiële bijstand behoeven, te verzekeren van die bijstand. Wanneer de gemeente ermee bekend was geweest dat verdachte haar hoofdverblijf had in de woning van haar ouders, was haar recht op een uitkering wellicht komen te vervallen dan wel had dat invloed gehad op de hoogte van haar uitkering.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, nu zij verdachte vrijspreekt van de primair ten laste gelegde opzetvariant en “slechts” de overtreding bewezen acht.
Op de bewezenverklaarde overtreding staat een hechtenis van ten hoogste 6 maanden of een geldboete van de derde categorie, terwijl op het opzettelijk frauderen met een uitkering een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaar of een geldboete van de vijfde categorie staat. Dit geeft reeds het verschil in ernst van het feit weer.
Evenals de officier van justitie zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de persoonlijke situatie van verdachte, zoals weergegeven in het voorlichtingsrapport van de reclassering. Verdachte heeft gedurende een lange periode op obsessieve wijze grenzeloze (mantel)zorg richting haar ouders verleend. Volgens haar huisarts vertoont verdachte trekken van zowel een obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis als een borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij vertoont ook extreem gedrag op het gebied van financiën door extreem zuinig te leven. Zij gebruikt veel medicatie, waaronder antidepressiva en bètablokkers. Verdachte heeft een ernstige vorm van psoriasis, een nierfunctiestoornis en ernstige rugklachten. Volgens de reclassering heeft verdachte geen hulpvraag.
Daarnaast houdt de rechtbank nog rekening met het blanco strafblad van verdachte en voorts met de omstandigheid dat verdachte een terugvordering van de haar verleende uitkering boven het hoofd hangt.
Gelet op dit alles acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, passend en noodzakelijk. Oplegging van een geldboete acht de rechtbank, gelet op de mogelijke terugvordering van de uitkering, niet passend.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22, 22d en 447d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl deze gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Veldhuizen, voorzitter, mr. Hertsig en mr. Vermariën, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 170002 van de gemeente Tilburg, afdeling Veiligheid en Wijken, team Fraudebestrijding d.d. 27-22017, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 191.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 4.
3.Het geschrift, zijnde een inkomstenverklaring, pagina 21.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 46 tot en met 49.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 52, en het geschrift, pagina 71.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 52.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 80 en 81.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 25 oktober 2018.
9.Het geschrift, zijnde een dagindeling, door de raadsman per mail van 24 oktober 20918 aan de rechtbank verzonden.