4.3Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is met ingang van 30 mei 1986 een uitkering toegekend voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Verdachte is toen meegedeeld dat zij verplicht was de Gemeentelijke Sociale Dienst (hierna: de GSD) onmiddellijk op de hoogte te stellen van al datgene dat van belang is voor de voortzetting van haar uitkering.In de periode van 30 mei 1986 tot en met 14 januari 2016 ontving verdachte een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand en later de Participatiewet met als norm alleenstaande.
Op 9 oktober 2007 heeft verdachte de GSD gemeld dat zij met ingang van 8 oktober 2007 verhuist naar c.q. verblijft op een nieuw adres, namelijk de [adres] .
Sinds 1 januari 2015 geldt de Participatiewet in plaats van de Wet werk en bijstand (WWB). Artikel 17 van de Participatiewet en artikel 17 van de Wet werk en Bijstand, die in deze strafzaak beide van belang zijn, zijn gelijkluidend aan elkaar.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet dient de uitkeringsgerechtigde uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze gegevens van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Verdachte heeft op de vraag welke verplichtingen zij had om haar uitkering te behouden, verklaard dat zij adreswijzigingen, vakanties en als er iets in de situatie veranderde in zijn algemeenheid, moest doorgeven. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte wist dat zij de gegevens die van belang waren voor haar uitkering, zoals haar woonsituatie, in het bijzonder haar hoofdverblijf, moest doorgeven.
Op 15 januari 2016 is door de opsporingsambtenaren van de gemeente een bezoek gebracht aan de woning aan de [adres] . Daarbij is geconstateerd dat het rolluik van het raam van de voorzijde van de woning dicht zat en dat het bij binnenkomst in de woning erg koud was. Op de digitale thermostaat van de verwarming was af te lezen dat het slechts 10 graden in de woning was. Op het toilet in de hal hing een leeg rolletje toiletpapier. Aan de kapstok in de hal hing één vest. De eerste indruk van de rapporteur bij binnenkomst in de keuken en woonkamer was dat er niet geleefd werd in de woning.
Op de bruine grote kast in de woonkamer stond een klok die twee uur achter stond op de huidige tijd. Er hing een klok boven de deur van de woonkamer naar de kelder die een uur voor stond op de actuele tijd. Er lag niets in de vriezer. In de koelkast lagen enkel lang houdbare producten die ongeopend waren. Er lagen geen verse levensmiddelen in de koelkast. In de keuken stond volledig nieuwe en ongebruikte apparatuur, waaronder de magnetron, vriezer en fornuis. De prullenbak in de keuken was leeg. Toen gevraagd werd om in de afvalcontainer van verdachte te mogen kijken, verklaarde verdachte dat haar afvalcontainer bij haar ouders stond.
In de kelder stonden enkel houdbare levensmiddelen in pot en blik. De frisdrank in de kelder had een houdbaarheidsdatum tot augustus 2014. Daarnaast hing in de kelder een afvalkalender uit 2014.
Op de derde slaapkamer gelegen op de eerste verdieping stond een kast met boeken. Verdachte wees naar de administratie die in mappen in de kast zat. In een map zat administratie uit 2011. Er werd geen recentere administratie aangetroffen.
Op de badkamer gelegen op de eerste verdieping stond een nieuwe lege wasmand. Op de wastafel stond een ongebruikte tandenborstel, een ongebruikte tube tandpasta en er lag een ongebruikte kam. Daarnaast stonden een ongeopende fles mondwater en een ongeopende verpakking wattenstaafjes. In de douche stond een volle fles shampoo. Er was geen vieze was in de woning.
Verdachte verklaarde over de ijskoude temperatuur in de woning dat ze nooit stookte, ook niet als ze er was. De rolluiken aan de achterkant van de woning waren dicht. Verdachte verklaarde dat haar recente post en administratie bij haar ouders in de woning aan de [adres 1] lag.
Bij aankomst bij de woning aan de [adres 1] bleek het in de woning van de ouders van verdachte behaaglijk warm te zijn. Daarnaast constateerde de rapporteur dat in deze woning wel geleefd werd ten opzichte van de woning van verdachte. Verdachte toonde in de woning van haar ouders haar medicatie, die op de eettafel in de woonkamer lag. Er lagen meerdere zakken medicatie. Er lag medicatie op naam van verdachte uit onder andere april 2015 en 4 en 12 december 2015. Op de eettafel in de woonkamer lag een stapel post, waarvan verdachte verklaarde dat die van haar was. Zij toonde de post van Essent met de jaarrekening van 2014/2015 en een brief van Brabant Water met een jaarafrekening.
Voornoemde jaarafrekening 2014/2015 van Brabant Water vermeldt dat op het adres aan de [adres] minder dan 1 m3 water is verbruikt over de periode van 16 augustus 2014 tot 20 augustus 2015.De jaarafrekening 2014/2015 van Essent vermeldt dat op dit adres 50 m3 gas is verbruikt over de periode van 2014 tot en met 2015 en de jaarafrekening 2014/2015 van Essent vermeldt dat op dit adres 419 kWh elektra is verbruikt over de periode van 2014 tot en met 2015. De woning van verdachte aan de [adres] betreft een hoekwoning. Volgens het NIBUD is het gemiddelde verbruik van water voor een eenpersoonshuishouden 46 m’ per jaar. Verdachte heeft nog minder dan 1 m3 verbruikt aan water in een jaar. Volgens het NIBUD is het gemiddelde verbruik van gas voor een eenpersoonshuishouden in een hoekwoning 1590 m3 per jaar. Belanghebbende heeft maar 3 procent aan gas verbruikt in een jaar ten opzichte van het gemiddelde verbruik. Volgens het NIBUD is het gemiddelde verbruik van elektra voor een eenpersoonshuishouden 2010 kWh per jaar. Belanghebbende heeft maar 20 procent aan elektra verbruikt in een jaar ten opzichte van het gemiddelde verbruik.
Opgevraagde meterstanden/verbruiksgegevens van Brabant Water geven aan dat het waterverbruik in de woning aan de [adres] in de periode van 7 augustus 2011 tot en met 20 augustus 2015 7 m3 was en dat in de periode van 20 augustus 2015 tot 15 januari 2016 de meterstand gelijk is gebleven. Ingeleverde stukken van Enexis geven aan dat in de periode van 18 oktober 2007 tot en met 16 november 2015 (ruim 8 jaar) 3031 kwh aan elektriciteit en 2875 m3 aan gas is verbruikt.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte een strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 227b dan wel artikel 447d van het Wetboek van Strafrecht kan worden gemaakt, in die zin dat verdachte al dan niet opzettelijk heeft verzwegen dat zij haar hoofdverblijf niet had op het adres [adres] .
Had verdachte haar hoofdverblijf op de [adres] ?
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte haar hoofdverblijf redelijkerwijs kon hebben op het door haar opgegeven adres aan de [adres] .
De rechtbank stelt vast dat er geen eenduidige definitie bestaat voor het begrip “hoofdverblijf”.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft in 2016 naar aanleiding van Kamervragen over onduidelijkheid over hoofdverblijf bij huurwoningen op de vraag wat de definitie van “hoofdverblijf” is, geantwoord dat de inhoud van het begrip “hoofdverblijf” niet wettelijk is vastgelegd, maar dat in de jurisprudentie aan dit begrip wel nadere invulling is gegeven. Bij de beoordeling van de vraag of iemand in een bepaalde woning zijn hoofdverblijf houdt, spelen blijkens de jurisprudentie diverse, met name feitelijke, omstandigheden een rol, waaronder de feitelijke aanwezigheid van de huurder, het ingeschreven zijn in de gemeentelijk basisregistratie personen, de plaats waar de huurder de nacht doorbrengt, de aanwezigheid van meubilair, aansluiting op voorzieningen en andere factoren. Het is aan de rechter om hierin een oordeel te geven.
De rechtbank kan, uitgaande van de genoemde bevindingen van het huisbezoek op 15 januari 2016, gecombineerd met het geconstateerde extreem lage verbruik van water, gas en elektriciteit, tot geen andere conclusie komen dan dat verdachte slechts zeer weinig in haar woning aanwezig was in de ten laste gelegde periode.
Verdachte heeft ook erkend dat zij, toen haar ouders nog leefden, van ’s morgens vroeg tot vaak ’s avonds laat in de woning van haar ouders verbleef om daar voor haar ouders te zorgen.Ter verduidelijking is door de verdediging een schema van de dagindeling van verdachte verstrekt waaruit dat blijkt.
De rechtbank leidt uit dit alles af dat het middelpunt van het sociale en economische leven van verdachte in de woning van haar ouders aan de [adres 1] lag en niet in haar woning aan de [adres] . Geconcludeerd kan worden dat verdachte hooguit nog in de woning aan de [adres] sliep en wellicht een enkele keer nog op andere tijdstippen in de woning was. Op grond van deze feitelijke omstandigheden concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte niet haar hoofdverblijf had in de woning aan de [adres] en dat zij derhalve - door in oktober 2007 aan de GSD te melden dat zij was verhuisd naar en verbleef in de woning aan de [adres] - onjuiste gegevens heeft verstrekt over haar woon- en verblijfsituatie. Zij heeft ook niet tussentijds gemeld dat zij voor het overgrote deel van de tijd bij haar ouders verbleef.
De door de raadsman overgelegde stukken en het zuinige gedrag van verdachte als verklaring voor haar lage water- en energieverbruik, maken dit niet anders.
Heeft verdachte opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt?
Uit de inhoud van het dossier, de door de raadsman overgelegde stukken en uit de verklaring van verdachte zelf, leidt de rechtbank af dat verdachte trots was op haar woning aan de [adres] en dat die woning voelde als haar eigen huis.
Haar huisarts beschrijft verdachte als iemand die grenzeloos en obsessief is op de gebieden financiën en de zorg voor haar ouders. Hij ziet bij verdachte trekken van een obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis, evenals trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Dit zou kunnen verklaren waarom verdachte zo zuinig leefde, waarom haar huis zo netjes was en waarom zij zo obsessief bezig was met de verzorging van haar ouders.
Mede door haar persoonlijkheid is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte zich realiseerde dat zij niet haar hoofdverblijf had in de woning aan de [adres] en dat zij onjuiste gegevens had verstrekt daarover. Daar komt nog bij dat verdachte heeft verklaard dat zij geen medehuurder kon worden van de woning van haar ouders en daarom een eigen woning is gaan zoeken. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte dit heeft gedaan om te voorkomen dat zij op straat zou komen te staan, wanneer zij de woning van haar ouders uit zou moeten zodra haar ouders kwamen te overlijden of in een verpleeghuis terecht zouden komen. De rechtbank heeft daardoor de overtuiging dat het verkrijgen van een zo hoog mogelijke uitkering en het op het verkeerde been zetten van de gemeente geen rol heeft gespeeld bij haar beslissing om het huis aan de [adres] te huren.
De rechtbank concludeert, gelet op dit alles, dat verdachte niet het opzet heeft gehad om onjuiste gegevens te verstrekken over haar woon- en verblijfsituatie.
Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig én overtuigend bewezen.
Wel acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zijnde een overtreding. Verdachte heeft immers nagelaten tijdig gegevens te verstrekken over haar woon- en verblijfsituatie, ook al was dat niet opzettelijk.