ECLI:NL:RBZWB:2018:6450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
AWB 18_2109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 2 maart 2018, waarin zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 5 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die als chauffeur heeft gewerkt, heeft zich op 19 januari 2015 ziek gemeld met rugklachten en ontving een ZW-uitkering. Deze uitkering werd beëindigd per 14 april 2016, waarna eiser zich opnieuw ziek meldde op 27 oktober 2016 met voetklachten. Het UWV beëindigde de ZW-uitkering per 25 oktober 2017, wat eiser betwistte. Tijdens de zitting op 3 oktober 2018 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren toegelicht. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door een medewerker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de ZW-uitkering van eiser op goede gronden heeft beëindigd. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat eiser, ondanks zijn klachten, geschikt was voor de functie van medewerker tuinbouw. Eiser heeft echter betoogd dat hij niet in staat is om te werken vanwege een combinatie van fysieke en mentale klachten. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de beëindiging van de uitkering gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn toegewezen aan eiser. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat er geen nabetaling van de ZW-uitkering zal plaatsvinden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/2109 ZW

uitspraak van 5 november 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J. Bronskamp,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 maart 2018 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als chauffeur. Eiser heeft zich op 19 januari 2015 vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met rugklachten. Het UWV heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het UWV eisers ZW-uitkering, na een zogenaamde toetsing verbetering belastbaarheid tijdens het tweede ziektejaar, beëindigd per 14 april 2016.
Op 27 oktober 2016 heeft eiser zich vanuit de WW opnieuw ziek gemeld met voetklachten. Het UWV heeft eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 25 oktober 2017 (primair besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 25 oktober 2017.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft
beëindigd per 25 oktober 2017.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) dan wel een herbeoordeling in het kader van de ZW en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat als maatstaf dient te worden aangemerkt de geduide functies die voor eiser in het kader van de eerdere ziektewetbeoordeling als passend kunnen worden aangemerkt. De rechtbank merkt hierbij op dat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie staat. Het gaat nog slechts om de vraag of eiser op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor één van die functies.
Het UWV heeft als maatstaf genomen het werk als medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010) en dat werk als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts Koopman heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser weer geschikt is conform de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hij acht eiser op grond daarvan geschikt om de eerder geduide functies te verrichten.
Verzekeringsarts b&b Boel heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Tevens heeft hij eiser gezien op de hoorzitting op 3 januari 2018 en hem aansluitend onderzocht. Ook heeft hij nadere informatie ingewonnen bij eisers huisarts en behandelend vaatchirurg Buimer en heeft hij deze evenals de door eiser overgelegde brief van orthopedisch chirurg Mortele bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat hij aanleiding ziet af te wijken van de conclusie van de verzekeringsarts omdat geen rekening is gehouden met beperkingen als gevolg van de necrosehaarden van de tenen terwijl evenmin rekening is gehouden met het morfinegebruik. De verzekeringsarts b&b acht eiser hierdoor eveneens beperkt voor lopen, staan en het besturen van voertuigen of bedienen van gevaarlijke machines. Verder concludeert hij dat eiser geen rugbelastend werk aankan waarin veel gelopen moet worden of dat vooral staand wordt uitgevoerd. Daarnaast vindt hij het professioneel besturen van voertuigen of bedienen van gevaarlijke machines niet aangewezen. Gezien eisers psychische kwetsbaarheid is eiser eveneens beperkt voor arbeid waarbij het hanteren van conflicten aan de orde is en waar sprake is van een drukke werkomgeving. De verzekeringsarts b&b concludeert dat eiser slechts geschikt is voor de functie medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010).
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij op dit moment niet in staat is deel te nemen aan het arbeidsproces wegens een combinatie van fysieke en mentale klachten. Ter onderbouwing daarvan wijst eiser op de brief van 7 maart 2018 van GGZ Breburg; hij verzoekt deze te betrekken bij zijn gronden en deelt mee dat nadere informatie zal volgen. Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen, te weten een psychiater of neurochirurg. Eiser stelt dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is geweest.
Verder betwist eiser dat de functie van medewerker tuinbouw geschikt is omdat in deze functie zowel staand als zittend gewerkt wordt en in die functie rugbelastende werkzaamheden voorkomen. Er is sprake van productiepieken en niet kan worden gesteld dat het een rustige werkomgeving betreft. Verder kan volgens eiser niet worden ingezien dat bedienen of besturen van machines of voertuigen in deze functie niet voorkomt. Eiser wijst erop dat hij niet mag autorijden vanwege morfinegebruik.
5.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
Hangende het beroep heeft het UWV de motivering van het bestreden besluit bij brief van 1 oktober 2018 gewijzigd. Verzekeringsarts b&b Declercq heeft op 1 oktober 2018 een rapport en een gewijzigde FML opgesteld waarin de reeds eerder gestelde aanvullende beperkingen zijn opgenomen. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige b&b Claessen, rekening houdend met de gewijzigde FML, de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) voor eiser geschikt geacht.
De rechtbank merkt de brief van 1 oktober 2018 met bijlagen van het UWV aan als een wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu hiermee niet (volledig) aan de bezwaren van eiser wordt tegemoetgekomen, heeft het beroep mede betrekking op het wijzigingsbesluit.
Op grond hiervan is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van verzekeringsarts b&b Boel blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, heeft eiser op de hoorzitting gesproken en hem aansluitend onderzocht. De aanwezige en opgevraagde medische informatie heeft hij bij zijn conclusie betrokken.
Verzekeringsarts b&b Declercq heeft in zijn rapport van 28 september 2018 gerapporteerd dat hij zich aansluit bij het eerder door verzekeringsarts b&b Boel ingenomen standpunt dat eiser meer beperkt is dan in de eerder opgestelde FML is verwoord. De gewijzigde belastbaarheid en beperkingen zijn opgenomen in de FML van 1 oktober 2018. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd van chirurg Mortele en van GGZ-Breburg geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze informatie geen betrekking heeft op de datum in geding en daarom niet bij de beoordeling betrokken kan worden. Verder was bij de verzekeringsartsen bekend dat eiser wegens medicijngebruik niet mag autorijden.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de conclusie van de verzekeringsartsen b&b ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
Vervolgens heeft arbeidsdeskundige b&b Claessens de eerder in het kader van de ZW geduide functies bekeken en geconcludeerd dat eiser, rekening houdend met de zwaardere beperkingen, niet geschikt is voor de functie medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010) maar wel voor de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180). In haar rapport van 1 oktober 2018 heeft zij dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank zich hiermee verenigt.
Het UWV heeft op grond hiervan terecht de maatstaf gewijzigd in het werk als productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en dat werk als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW aangemerkt.
6. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het UWV de ZW-uitkering van eiser op goede gronden heeft beëindigd per 25 oktober 2017 zodat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af omdat er, nu de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, geen nabetaling van ZW-uitkering zal plaatsvinden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.