In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 2 maart 2018, waarin zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 5 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die als chauffeur heeft gewerkt, heeft zich op 19 januari 2015 ziek gemeld met rugklachten en ontving een ZW-uitkering. Deze uitkering werd beëindigd per 14 april 2016, waarna eiser zich opnieuw ziek meldde op 27 oktober 2016 met voetklachten. Het UWV beëindigde de ZW-uitkering per 25 oktober 2017, wat eiser betwistte. Tijdens de zitting op 3 oktober 2018 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren toegelicht. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door een medewerker.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de ZW-uitkering van eiser op goede gronden heeft beëindigd. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat eiser, ondanks zijn klachten, geschikt was voor de functie van medewerker tuinbouw. Eiser heeft echter betoogd dat hij niet in staat is om te werken vanwege een combinatie van fysieke en mentale klachten. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de beëindiging van de uitkering gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn toegewezen aan eiser. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat er geen nabetaling van de ZW-uitkering zal plaatsvinden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.