Overwegingen
Voorschot huurtoeslag 2016 en 2017
1. Eiseres kreeg in 2016 een voorschot huurtoeslag van € 3.456,-. In 2017 kreeg zij een voorschot van € 2.950,-.
Besluiten Belastingdienst/Toeslagen
2. De Belastingdienst/Toeslagen neemt op 16 februari 2018 een besluit over de huurtoeslag 2016. In dit besluit is het recht op toeslag definitief vastgesteld. Volgens de definitieve berekening heeft eiseres geen recht op huurtoeslag. Eiseres moet € 3.542,- terugbetalen (het voorschot + rente).
De Belastingdienst/Toeslagen neemt op 9 maart 2018 een besluit over de huurtoeslag 2017.
In dit besluit is het voorschot opnieuw berekend. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres geen recht op huurtoeslag.
3. Eiseres is het er niet mee eens dat zij over 2016 en 2017 geen recht heeft op huurtoeslag. Zij maakt daarom bezwaar tegen deze twee besluiten van de Belastingdienst/ Toeslagen.
4. In het bestreden besluit verklaart de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren van eiseres ongegrond.
Geen huurtoeslag als de huurprijs hoger is dan € 710,68
5. Eiseres krijgt geen huurtoeslag als haar rekenhuur hoger is dan € 710,68 per maand (artikel 13, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag). De ‘rekenhuur’ is de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd. Eiseres moest in 2016 en 2017 meer dan € 710,68 per maand aan huur betalen.
De verhuurder (een woningcorporatie) stuurt eiseres in februari 2018 een brief. In de brief staat dat eiseres heeft gevraagd om de huur te verlagen. De verhuurder gaat hiermee akkoord en verlaagt de huurprijs vanaf 1 januari 2016 naar € 710,68 per maand. Eiseres krijgt daarom geld terug over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017.
6. Eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen verschillen van mening over de vraag van welke huurprijs nu moet worden uitgegaan. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen moet worden gekeken naar de huur die in 2016 en 2017 moest worden betaald. Die is hoger dan € 710,68 en daarom heeft eiseres geen recht op huurtoeslag. Eiseres vindt dat moet worden gekeken naar de achteraf aangepaste huurprijs. Die is € 710,68, zodat zij wél recht heeft op huurtoeslag.
Van welke huurprijs moet worden uitgegaan?
7. In de Wet op de huurtoeslag staat dat moet worden gekeken naar de verschuldigde huurprijs. Dit is de huurprijs die eiseres op de peildatum (de betreffende maand) moest betalen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee wordt bedoeld de huurprijs die eiseres destijds (in 2016 en 2017) maandelijks moest betalen. En die huurprijs was dus hoger dan € 710,68.
De Wet op de huurtoeslag geeft echter ook de mogelijkheid om uit te gaan van een andere huurprijs (artikel 5, tweede lid). Dit kan alleen als er een advies ligt van de huurcommissie over welke huurprijs redelijk is voor de betreffende woning. Bovendien staat in dit artikel dat de Belastingdienst/Toeslagen om dit advies moet hebben gevraagd. Maar ook de huurder kan de huurcommissie om advies vragen. Dit blijkt uit de toelichting bij dit artikel (kamerstuk van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 463, nr. 5).
Als de huurcommissie vindt dat een lagere huur redelijk is (in verband met de toestand van de gehuurde woning), dan kan van een lagere huurprijs worden uitgegaan. Dit kan ook met terugwerkende kracht. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2570). 8. In dit geval zijn de huurder en de verhuurder het er al over eens dat de huur verlaagd wordt. Eiseres hoefde dus geen advies te vragen aan de huurcommissie om dit te bereiken. Omdat er sprake is van een zakelijke verhuurder (een woningcorporatie) en niet van een particuliere verhuurder, vindt de rechtbank het op zich geen probleem dat er geen advies ligt van een huurcommissie. Het moet dan wel duidelijk zijn dat de huurprijs is verlaagd in verband met de toestand van de gehuurde woning (puntentelling).
De rechtbank heeft eiseres voorafgaand aan de zitting gevraagd waarom de verhuurder de huurprijs met terugwerkende kracht heeft verlaagd. Dit blijkt namelijk niet uit de brief van de verhuurder van februari 2018. De rechtbank heeft eiseres laten weten dat zij deze vraag vóór de zitting kan beantwoorden, maar dat dit punt anders tijdens de zitting zal worden besproken. Eiseres heeft vervolgens een aantal e-mails van de verhuurder opgestuurd naar de rechtbank. Ook uit deze stukken blijkt onvoldoende waarom de verhuurder de huurprijs heeft verlaagd. Het lijkt erop dat de verhuurder dit heeft gedaan op verzoek van eiseres, zodat zij in aanmerking kan komen voor huurtoeslag in 2016 en 2017. De Belastingdienst/ Toeslagen heeft tijdens de zitting namelijk gezegd dat de huur alleen in die twee jaren is verlaagd. Voor de jaren 2015 en 2018 ligt de huur volgens de Belastingdienst/Toeslagen nog steeds hoger dan € 710,68. Nu eiseres niet naar de zitting is gekomen, heeft de rechtbank ook niet aan haar kunnen vragen wat er besproken is met de verhuurder. De rechtbank moet het dus doen met de informatie die in het dossier zit.
9. Volgens eiseres is de huur verlaagd in verband met de ‘huurliberalisatiegrens’. De huurliberalisatiegrens bepaalt of iemand een sociale-huurwoning bewoont of een woning in de vrije sector. Dit wordt bepaald door de hoogte van de huurprijs die de verhuurder en huurder bij aanvang zijn overeengekomen. Er bestaat een tabel waarin per jaar is aangegeven wat de huurliberalisatiegrens is. Als de huur bij aanvang lager is dan het bedrag uit de tabel, dan is er sprake van een sociale-huurwoning.
Partijen zijn het erover eens dat eiseres in een sociale-huurwoning woont. Dit betekent echter niet dat de huur altijd onder de liberalisatiegrens moet blijven. Woningcorporaties mogen de huur van de sociale-huurwoning verhogen tot boven de liberalisatiegrens. Dit is mogelijk als de woning van hoge kwaliteit is en er dus meer punten worden toegekend aan de woning.
Het is dus niet zo dat de verhuurder een duidelijke fout heeft gemaakt door de huur te verhogen tot boven de liberalisatiegrens. De rechtbank is het daarom niet eens met de stelling van eiseres dat de huur (terecht) is verlaagd in verband met de liberalisatiegrens. Bovendien lag de huur in 2015 ook al boven de liberalisatiegrens. Als de liberalisatiegrens de reden voor verlaging was geweest, dan had het voor de hand gelegen dat de huur ook voor 2015 was aangepast. Dit is een aanwijzing dat de liberalisatiegrens niet de reden voor de huurverlaging is geweest.
10. Zoals gezegd, kan ook de Belastingdienst/Toeslagen de huurcommissie om advies vragen. Had de Belastingdienst/Toeslagen dat in dit geval moeten doen? De rechtbank vindt van niet. Uit de toelichting bij artikel 5, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet in alle huurtoeslagzaken om advies hoeft te vragen. Dit gebeurt eigenlijk alleen als er aanwijzingen zijn dat er bij een verhuurder vaak sprake is van onredelijke huurprijzen (gerichte controles), of bij wijze van steekproef (willekeurige controles).
In overweging 7 is al uitgelegd dat de huurcommissie een advies geeft over de redelijkheid van de huurprijs. Daarbij wordt gekeken naar de toestand van de woning (puntentelling). Nu het er op lijkt dat de huur van eiseres niet is verlaagd vanwege de toestand van de woning, heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding hoeven zien om hierover advies te vragen aan de huurcommissie.
11. Omdat niet duidelijk is geworden waarom de verhuurder de huur met terugwerkende kracht heeft aangepast, vindt de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van de huur die eiseres in 2016 en 2017 moest betalen. Op grond van die huurprijs heeft eiseres in principe geen recht op huurtoeslag.
Uitzonderingsregel (‘verworven recht’)
12. In de Wet op de huurtoeslag staat echter een uitzondering (artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, en artikel 13, derde lid). Eiseres doet een beroep op deze uitzondering.
13. Wat houdt de uitzondering in volgens de wettekst?
De maximale huurgrens om nog huurtoeslag te ontvangen, is op dit moment € 710,68. Er kan een moment komen waarop de huur te hoog wordt om nog huurtoeslag te ontvangen. Als in de maand vóór die huurverhoging huurtoeslag is toegekend, dan wordt de overschrijding van de maximale huurgrens niet tegengeworpen. Er wordt dan alleen geen huurtoeslag toegekend voor het stukje huur wat te hoog is. De uitzondering geldt niet als de huurverhoging het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
En hoe zit dat in de situatie van eiseres?
Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is de huurprijs op 1 juli 2013 de maximale huurgrens gepasseerd
(in 2013 was de maximale huurgrens € 681,02). Eiseres zou dan vanaf dat moment geen recht meer hebben op huurtoeslag. In juni 2013 had eiseres nog wel recht op huurtoeslag. Dit betekent dat het recht op huurtoeslag in juli 2013 doorloopt, ondanks het feit dat de huurprijs te hoog is.
14. Partijen verschillen echter van mening of eiseres onbeperkt een beroep kan doen op deze uitzondering. De Belastingdienst/Toeslagen vindt van niet. De Belastingdienst/ Toeslagen vindt dat als eiseres op enig moment na 1 juli 2013 geen recht meer heeft op huurtoeslag, zij niet langer een beroep kan doen op de uitzonderingsregel. Eiseres is het niet eens met deze uitleg.
15. Als wordt gekeken naar de letterlijke tekst van artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, dan zou geoordeeld kunnen worden dat eiseres ook in 2016 en 2017 nog aanspraak kan maken op de uitzonderingsregel. Dit omdat zij in juni 2013 (de maand voor de fatale huurverhoging) recht had op huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter toegelicht dat dit niet de bedoeling van de wetgever is geweest.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarbij verwezen naar:
- Artikel 13 van de Huursubsidiewet;
- Kamerstuk 1996-1997, 25 090, nr. 49;
- Ministerieel Geschrift van 18 mei 1998 (MG 98-13).
Kort gezegd, komt dit op het volgende neer. De uitzonderingsregel vloeit voort uit een overgangsmaatregel. Die overgangsmaatregel is ingevoerd om huurders niet in de problemen te laten komen als (1) de maximale huurgrens niet wordt verhoogd, maar (2) de huurprijs wel. Voorbeeld: de maximale huurgrens is in 2016 voor drie jaar bevroren op € 710,68. Die stijgt dus niet, terwijl de huurprijs wel kan stijgen. Als de uitzonderingsregel er niet zou zijn, dan zou een huurder door een huurverhoging boven de maximale huurgrens uit kunnen komen en daardoor geen recht meer hebben op huurtoeslag. De uitzonderingsregel is dus bedoeld om dit ongewenste effect van een huurverhoging weg te nemen.
Uit MG 98-13 blijkt echter dat er sprake moet zijn van een
onafgebrokenrecht op huurtoeslag om aanspraak te blijven maken op de uitzonderingsregel:
“Om huurders en verhuurders in de gelegenheid te stellen zich op de gevolgen van deze maatregel[bevriezing van de maximale huurgrens]
voor te bereiden, bestaat voor de betrokken huurders een overgangsmaatregel. Deze overgangsmaatregel geldt voor alle huurders die […] voor het eerst de maximale huurgrens overschrijden en in de maand daaraan voorafgaand huursubsidie ontvingen. […] Ook moet een huurder onafgebroken recht op subsidie houden om het recht op subsidie op basis van de overgangsregeling niet te verliezen.”
Daarnaast zou het onbeperkt laten doorlopen van de uitzonderingsregel tot onwenselijke situaties kunnen leiden. Stel persoon A voldeed tien jaar geleden aan de uitzonderingsregel, maar heeft vervolgens tien jaar lang geen recht op huurtoeslag in verband met een te hoog inkomen. Persoon B heeft nooit recht gehad op huurtoeslag. Op een gegeven moment vragen persoon A en persoon B huurtoeslag aan, maar hun huurprijs komt boven de maximale huurgrens. Het onbeperkt laten doorlopen van de uitzonderingsregel zou dan betekenen dat persoon A wel en persoon B geen recht zou hebben op huurtoeslag. De rechtbank is het met de Belastingdienst/Toeslagen eens dat persoon A in dit geval niet anders kan worden behandeld dan persoon B.
16. De rechtbank is het daarom met de Belastingdienst/Toeslagen eens dat er sprake moet zijn van een onafgebroken recht op huurtoeslag. De rechtbank stelt vast dat de huurprijs sinds 1 juli 2013 niet onder de maximale huurgrens is gekomen. Eiseres kan dan voor 2016 en 2017 alleen een geslaagd beroep doen op de uitzonderingsregel als:
- zij in juni 2013 recht had op huurtoeslag;
- zij sinds juni 2013 onafgebroken recht had op huurtoeslag.
Zoals eerder al gezegd, had eiseres in juni 2013 recht op huurtoeslag. Er wordt dus voldaan aan de eerste voorwaarde. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen had eiseres in 2015 echter geen recht op huurtoeslag. Dit omdat haar inkomen te hoog was. Er is dus geen sprake van een onafgebroken recht op huurtoeslag. Aan de tweede voorwaarde wordt dus niet voldaan.
Eiseres heeft het ‘verworven recht’ dus in 2015 verloren. Dit betekent dat zij geen geslaagd beroep kan doen op de uitzonderingsregel van artikel 13, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag.
17. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat eiseres in 2016 en 2017 geen recht heeft op huurtoeslag. Ook moet zij een bedrag van € 3.542,- terugbetalen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.