In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 december 2018, wordt een klaagschrift behandeld dat is ingediend door een klager tegen het beslag dat is gelegd op zijn goederen. Het beslag is gelegd naar aanleiding van een Europees onderzoeksbevel in verband met verdenkingen van betrokkenheid bij de productie en handel in hennep. Klager, die zijn telefoonreparatiebedrijf had verkocht, stelt dat de in beslag genomen contante bedragen afkomstig zijn van deze verkoop. De officier van justitie betwist de ontvankelijkheid van het klaagschrift en stelt dat het belang van strafvordering vordert dat het beslag voortduurt.
De rechtbank oordeelt dat klager ontvankelijk is in zijn klaagschrift en dat het klaagschrift gegrond is voor de teruggave van drie setjes gouden oorbellen en een gouden ring, omdat er geen strafvorderlijk belang is voor het voortduren van het beslag op deze voorwerpen. Voor de in beslag genomen contante bedragen oordeelt de rechtbank echter dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat deze bedragen mogelijk verband houden met de strafbare feiten waarvoor klager wordt verdacht. De rechtbank verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.
De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de relevante juridische bepalingen en jurisprudentie in acht heeft genomen. De rechtbank concludeert dat de inbeslagneming naar Nederlands recht is toegestaan en dat er voldoende grond is om aan te nemen dat de Belgische autoriteiten een verbeurdverklaring van de in beslag genomen bedragen zullen aanvragen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 10 december 2018.