ECLI:NL:RBZWB:2018:7170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
02/352505/HA RK 18-239
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een kantonrechter in een civiele procedure met betrekking tot een overeenkomst van opdracht en de gevolgen van adreswijzigingen voor procespartijen

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door twee verzoekers tegen kantonrechter mr. Nuijten. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een rolbeslissing van de kantonrechter, waarin deze had geoordeeld dat de verzoekers in de procedure in het nadeel van de gedaagden, vennootschap onder firma [vennoten V.O.F.], hadden gehandeld. De verzoekers voerden aan dat de kantonrechter vooringenomen was en dat zij niet op gelijke wijze hun standpunten konden naar voren brengen, wat volgens hen in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekers onvoldoende gronden hadden aangevoerd om aan te nemen dat de kantonrechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat de rolbeslissing een processuele beslissing was en geen grond voor wraking kon vormen. De verzoekers hadden bovendien niet aangetoond dat de kantonrechter op de hoogte had moeten zijn van hun adreswijziging, wat hen zelf ten laste kwam. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/352505/HA RK 18-239
Beslissing van 18 december 2018 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
1. [verzoeker sub 1] ,en (naar de wrakingskamer begrijpt)

2. [verzoeker sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoekers.
verzoeker sub 1. tevens optredende als gemachtigde voor verzoekster sub 2.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het op 4 december 2018 van verzoekers ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen mr. Nuijten, in zijn hoedanigheid van kantonrechter in deze rechtbank en belast met de behandeling van de hierna te noemen zaak;
  • de van verzoeker [verzoeker sub 1] ingekomen brieven van 5 en 10 december 2018;
  • de brief van de griffier aan verzoeker [verzoeker sub 1] van 10 december 2018;
  • de op 12 december 2018 ingekomen schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van gerechtsdeurwaarder [deurwaarder] , gemachtigde van de vennootschap onder firma [naam V.O.F.] en haar vennoten [vennoten V.O.F.] gedaagden in de hierna te noemen zaak;
  • de op 13 december 2018 van verzoeker [verzoeker sub 1] ingekomen faxbrief;
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van die zaak, en
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 13 december 2018, waarbij is verschenen mr. Nuijten. Verzoekers, noch de hiervoor genoemde gedaagden zijn verschenen.
1.1.
In de hiervoor genoemde faxbrief van verzoeker verzoekt hij op de eerste plaats de behandeling van het wrakingsverzoek te doen plaatsvinden door een wrakingskamer van een andere rechtbank (de rechtbank Oost-Brabant), nu mr. Nuijten lid is geweest van de wrakingskamer. [verzoeker sub 1] voert aan dat tussen mr. Nuijten en met name mr. Poerink, ten aanzien van wie hij veronderstelt dat deze mr. voorzitter is van de wrakingskamer en (mede) is belast met de behandeling van het wrakingsverzoek, sprake is van een zodanige verwevenheid dat dit aan de behandeling van zijn wrakingsverzoek door de wrakingskamer van deze rechtbank in de weg staat.
1.2.
Daarnaast verzoekt [verzoeker sub 1] de behandeling van zijn wrakingsverzoek aan te houden, althans te verdagen naar een ander tijdstip, nu hij niet in de gelegenheid is die behandeling bij te wonen. [verzoeker sub 1] meent dat, nu de wrakingskamer geen rekening heeft gehouden met zijn verhinderdata, hij niet in de gelegenheid is op het mogelijke verweer van de door hem gewraakte kantonrechter ter zitting van de wrakingskamer te reageren. Daarmee is volgens hem sprake van een situatie waarin hij niet op behoorlijke en gelijke wijze zijn standpunten kan bepleiten, hetgeen schending van artikel 6 EVRM [1] betekent.
1.3.
Nog daargelaten dat mr. Poerink, inmiddels voormalig voorzitter van de wrakingskamer, anders dan [verzoeker sub 1] veronderstelt, geen deel uitmaakt van de wrakingskamer die het onderhavige wrakingsverzoek behandelt en mr. Nuijten al gedurende lange tijd geen lid meer is van de wrakingskamer, ziet de wrakingskamer geen reden om aan te nemen dat zij niet bevoegd zou zijn het wrakingsverzoek te behandelen. Het lidmaatschap van de wrakingskamer van een rechter die wordt gewraakt vormt immers geen beletsel voor de behandeling door de wrakingskamer (van dezelfde rechtbank) van het betreffende wrakingsverzoek, zij het uiteraard in een samenstelling waarvan de gewraakte rechter geen deel uitmaakt.
1.4.
Evenmin ziet de wrakingskamer reden de behandeling van het wrakingsverzoek op grond van de verhindering van [verzoeker sub 1] -gelegen in de omstandigheid dat hij is belast met de opvang van zijn minderjarige kinderen- te verdagen. Aan [verzoeker sub 1] is naar aanleiding van een eerder door hem op diezelfde grond gedaan verdagingsverzoek bericht, dat zijn verdagingsverzoek niet wordt gehonoreerd. Verwezen is daarbij naar paragraaf 8.2. van het voor de rechtbank geldende wrakings- en verschoningsprotocol. Bepaald wordt daarbij dat bij het vaststellen van het behandelingstijdstip van een wrakingsverzoek aan betrokken partijen (dus ook de gewraakte rechter) geen verhinderdata worden gevraagd, dat daarmee geen rekening wordt gehouden en dat evenmin uitstel wordt verleend. Zo nodig kan een partij haar standpunt schriftelijk toelichten of zich laten vertegenwoordigen. Partijen dienen zich ervan bewust te zijn dat het wrakingsincident bij voorrang moet worden behandeld en afgedaan. Dat [verzoeker sub 1] daardoor niet in staat is te reageren op het verweer ter zitting van de kantonrechter, is zijn eigen keuze en dient voor zijn rekening te blijven.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Nuijten voornoemd, hierna te noemen de kantonrechter, belast met de behandeling van de zaak van verzoekers als eisers tegen de hiervoor onder 1. genoemde vennootschap onder firma en haar vennoten, verder ook te noemen [vennoten V.O.F.] (procedurenummer 6795107 CV EXP 18-1720).
2.2.
De kantonrechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten

3.1.
In de hiervoor genoemde zaak vorderen verzoekers bij op de rol op 2 mei 2018 ingeschreven dagvaarding -kort samen gevat- diverse verklaringen voor recht, betrekking hebbend op een tussen hen en [vennoten V.O.F.] tot stand gekomen overeenkomst van opdracht. Daarnaast vorderen zij betaling aan [verzoeker sub 1] van een bedrag van € 9.609,37 (te vermeerderen met de handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten) ter zake van door [verzoeker sub 1] verrichte juridische diensten en voorts een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2.
Ofschoon in de dagvaarding genoemd, zijn daarbij door verzoekers geen producties overgelegd. Verzoekers zijn daarom in de gelegenheid gesteld deze producties alsnog op de rolzitting van 20 juni 2018 in het geding te brengen. Uiteindelijk hebben verzoekers op de rolzitting van 18 juli 2018 een akte in het geding gebracht, echter zonder producties, althans de rechtbank heeft geen producties ontvangen.
3.3.
[vennoten V.O.F.] hebben bij op de rolzitting van de kantonrechter van 15 augustus 2018 genomen conclusie van antwoord (in conventie) daartegen verweer gevoerd en bij die conclusie in reconventie op hun beurt veroordeling gevorderd van verzoekers tot betaling van een bedrag van € 6.905,79, vermeerderd met de wettelijke consumentenrente, zulks ter zake van verrichte diensten.
3.4.
In de zaak is vervolgens het nemen van een conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie bepaald op 12 september 2018. Op laatstgenoemde rolzitting is zijdens verzoekers geen reactie ontvangen, waarna in de zaak vonnis op 10 oktober 2018 is bepaald. Het vonnis kon echter vervolgens niet worden uitgespreken wegens tijdgebrek zijdens de rechtbank.
3.5.
Op 14 november 2018 berichten verzoekers dat zij pas op dat moment de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie hebben ontvangen, zodat zij dan ook niet daarop hebben kunnen reageren. Zij verzoeken om een nadere termijn voor het nemen van een conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie en, in het geval dit niet wordt toegestaan, om het houden van pleidooi.
3.6.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [vennoten V.O.F.] per brief van 19 november 2018 op deze verzoeken gereageerd, waarbij zij hebben verzocht deze af te wijzen, nu verzoeker [verzoeker sub 1] een professioneel gemachtigde is en op de hoogte hoort te zijn van het procesreglement en bijbehorende termijnen. Volgens [vennoten V.O.F.] had het op zijn weg gelegen telefonisch contact op te nemen met de rechtbank om daarbij tevens zijn juiste adres door te gegeven.
3.7.
Bij rolbeslissing van 28 november 2018 heeft de kantonrechter de (rol)verzoeken van verzoekers afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen, dat
- verzoekers in de procedure bij de indiening van de dagvaarding en de daaropvolgende akte in het nadeel van [vennoten V.O.F.] hebben gehandeld, alsook in strijd met het procesreglement door op dat moment geen producties in het geding te brengen en dit later, na het verzoek van de kantonrechter om dit alsnog te doen, na te laten;
- vervolgens in aanmerking dient te worden genomen, dat [verzoeker sub 1] , als professioneel gemachtigde, geacht wordt bekend te zijn met het procesreglement en de geldende termijnen bij sector kanton van de rechtbank;
- ook van belang is dat, na de indiening van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, de zaak vier weken voor conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie heeft gestaan en nadien negen weken voor vonnis heeft gestaan zonder dat er zijdens [verzoekers] een reactie of (telefonische) vraag naar de stand van zaken is ontvangen;
- [verzoeker sub 1] kennelijk van adres is gewisseld zonder dit kenbaar te maken aan de rechtbank, hetgeen wel op zijn weg had gelegen; dit komt voor rekening en risico van [verzoekers] ;
- de kantonrechter, gelet op het vorenstaande, van oordeel is dat een nadere termijn voor conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie, dan wel een pleidooi, in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde en dat de kantonrechter de zaak dan ook voor vonnis op 5 december 2018 zal laten staan.
3.8.
De kantonrechter heeft ten overvloede nog overwogen dat het feit dat er door [vennoten V.O.F.] geen afschrift van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie aan [verzoekers] is toegezonden, niet van belang is voor zijn beslissing, nu dit, hoewel gebruikelijk, niet verplicht is.

4.De gronden voor de wraking

4.1.
Verzoekers gronden hun wrakingsverzoek op de hiervoor aangehaalde rolbeslissing van de kantonrechter. Zij voeren aan dat [verzoeker sub 1] de rechtbank kenbaar heeft gemaakt, dat hij is verhuisd, althans dat de rechtbank in andere procedures wel het adres heeft aangepast. [verzoeker sub 1] heeft vervolgens kennis genomen van de conclusie van antwoord/eis in reconventie. Anders dan de kantonrechter in zijn beslissing aangeeft, vloeit volgens verzoekers uit het procesreglement wel voort dat de gemachtigde van [vennoten V.O.F.] tot het toezenden van de conclusie van antwoord aan hen had moeten overgaan. Over dat gebrek zal volgens verzoekers de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders zich (naar aanleiding van een door hen daarop betrekking hebbende in te dienen klacht) uitlaten.
4.2.
Daarnaast menen verzoekers dat het standpunt van de kantonrechter dat [verzoeker sub 1] met de griffie had moeten bellen, kant noch wal raakt en blijk geeft van een doelredenering om daarop de goede procesorde te doen steunen. Volgens hen had [verzoeker sub 1] door de griffier actief moeten worden benaderd. De kantonrechter miskent dat [verzoeker sub 1] burger is en gebruik maakt van een overheidsdienst en er sprake is van een ambtenaar die een dienend ambt heeft. De kantonrechter passeert daarmee in de opvatting verzoekers hun rechtsbelangen en laat de geobjectiveerde vrees van vooringenomenheid ontstaan.
4.3.
Volgens verzoekers heeft de kantonrechter met zijn beslissing hen de mogelijkheid ontnomen om de zaak op gelijkwaardige wijze te kunnen toelichten; sterker nog: de zaak in reconventie kan daarmee door hen in het geheel niet worden toegelicht. Feitelijk is naar de mening van verzoekers sprake van een verstekprocedure, en verhindert de kantonrechter met zijn beslissing dit verstek te zuiveren, alsook het voeren van een eerlijk proces.
Daarmee geeft de kantonrechter blijk van vooringenomenheid.
4.4.
In zijn hiervoor onder 1. genoemde faxbrief heeft [verzoeker sub 1] het wrakingsverzoek verder toegelicht, waarbij hij nog heeft aangevoerd, dat de kantonrechter in zijn rolbeslissing van 28 november 2018 een inhoudelijk oordeel over de zaak heeft gegeven door te overwegen dat [verzoekers] in de procedure bij de indiening van de dagvaarding en de daaropvolgende akte in het nadeel van [vennoten V.O.F.] hebben gehandeld. Daarnaast heeft [verzoeker sub 1] nog aangevoerd, dat het evident is dat verzoekers door de rolbeslissing niet op gelijke wijze hun standpunten naar voren kunnen brengen, zodat sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Verder is aangevoerd dat [verzoeker sub 1] niet hoeft aan te tonen dat sprake is van zijn adreswijziging en dat er in ieder geval vanaf begin augustus 2018 verschillende procedures aanhangig zijn geweest, waarbij de rechtbank wel het juiste adres van [verzoeker sub 1] heeft gebruikt.

5.Het standpunt van de kantonrechter

5.1.
De kantonrechter voert aan dat sprake is van een door verzoekers veroorzaakte vertraging in de procedure, nu zij ondanks dat zij diverse malen daartoe in de gelegenheid zijn geweest geen producties, waarop zij zich voor hun vordering beroepen, in het geding hebben gebracht en [vennoten V.O.F.] ten gevolge daarvan hebben belemmerd in het voeren van verweer. Het in de rolbeslissing genoemde handelen in het nadeel van [vennoten V.O.F.] ziet daarop en betreft, anders dan verzoekers menen, geen inhoudelijk oordeel over de zaak.
5.2.
Volgens de kantonrechter kan het niet zo zijn dat de rechtbank moet letten op mogelijke verhuizingen van procespartijen, door hen kenbaar gemaakt in andere procedures. Dat verzoekers c.q. [verzoeker sub 1] zijn adreswijziging niet in de onderhavige procedure heeft gemeld, dient dan ook voor hun risico te blijven.
5.3.
Verder voert de kantonrechter aan dat hij uitsluitend als rolrechter in die procedure betrokken is en deze niet inhoudelijk zal behandelen.

6.Het standpunt van [vennoten V.O.F.]

6.1.
voeren aan dat de rolbeslissing na hoor en wederhoor door de kantonrechter als rolrechter is genomen en dat het maar de vraag is of de kantonrechter ook de rechter zal zijn die het vonnis in de zaak zal wijzen. Daarnaast stellen [vennoten V.O.F.] zich op het standpunt dat [verzoeker sub 1] weliswaar stelt dat de rechtbank vanuit andere procedures bekend moet zijn met zijn juiste adres, maar dat hij dit niet aantoont.
6.2.
Verder menen [vennoten V.O.F.] dat, anders dan verzoekers aanvoeren, het Landelijk Procesreglement voor rolzaken kanton geen verplichting aan de gemachtigde van een procespartij oplegt om rechtstreeks exemplaren van processtukken aan de andere procespartijen toe te sturen.

7.De beoordeling en de gronden daarvoor

7.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.3.
Dat in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is echter niet aannemelijk geworden, noch is daarvan anderszins gebleken. Verzoekers gronden hun wrakingsverzoek op de door kantonrechter gegeven rolbeslissing van 28 november 2018. Dit betreft een processuele beslissing.
Naar heersende rechtsopvatting, laatstelijk andermaal bevestigd door de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413), brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat een dergelijke beslissing nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van die beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van het aanwenden van een rechtsmiddel belast is met de behandeling daarvan.
7.4.
Evenzeer verzet volgens die rechtsopvatting het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen dat ook de motivering van een processuele beslissing grond kan vormen voor wraking, ook al zou bij een beoordeling daarvan door de wrakingskamer sprake kunnen zijn van een onjuiste, onbegrijpelijke, gebrekkig of te summier geachte motivering of van het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering of gebrek daaraan in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden uitgelegd dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
7.5.
Dit laatste is echter naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval niet gebleken, noch aannemelijk geworden. Het door verzoekers, ofschoon zij daartoe ruimschoots de gelegenheid hebben gehad, niet nemen van een conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie, vindt mogelijk haar oorzaak in de omstandigheid dat [verzoeker sub 1] de kantonrechter niet in kennis heeft gesteld van zijn adreswijziging. Onjuist is zijn standpunt dat de kantonrechter met die adreswijziging (ambtshalve) bekend had moeten zijn, omdat dit gewijzigde adres in andere procedures wel bekend was. Aan de door de kantonrechter gebruikte motivering voor zijn oordeel dat het niet doorgeven van die adreswijziging voor rekening en risico van verzoekers dient te komen, is niet de gevolgtrekking te verbinden dat hij daarmee jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Verder merkt de wrakingskamer nog op dat het standpunt van verzoekers zich niet laat rijmen met de brief van [verzoeker sub 1] van 18 juli 2018, waarbij een akte overlegging producties in het geding is gebracht. In die brief wordt door [verzoeker sub 1] immers uitdrukkelijk vermeld: “
NB: het correspondentieadres is ongewijzigd ( [adres] ), maar het vestigingsadres is wel gewijzigd.”.
7.6.
De wrakingskamer constateert dat alle zaakcorrespondentie naar dit volgens [verzoeker sub 1] ongewijzigde correspondentieadres is verzonden. Verzoekers hebben daarmee het niet ontvangen hebben van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie zelf in de hand gewerkt. Het gaat derhalve niet aan de kantonrechter van het onbekend zijn met het gewijzigde (correspondentie)adres een verwijt te maken.
7.7.
Ook is niet onbegrijpelijk dat de kantonrechter het verzoekers aanrekent, dat, in aanmerking nemend de tijdsperiode vanaf het indienen van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie en het tijdstip waarop de zaak voor vonnis stond, door verzoekers in het voor hen uitblijven van iedere procesinformatie in die periode geen reden hebben gezien daarnaar bij de griffie te informeren.
7.8.
Onjuist is verder het standpunt van verzoeker dat de kantonrechter in zijn beslissing met zijn oordeel dat zij in de procedure in het nadeel van [vennoten V.O.F.] hebben gehandeld, zich inhoudelijk over de zaak heeft uitgelaten. Dit oordeel ziet immers op een processuele benadeling van [vennoten V.O.F.] vanwege vertraging van de zijde van de eisende partij.
7.9.
Geconcludeerd wordt dat de kantonrechter geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Het verzoek wordt afgewezen.

8.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer 6795107 CV EXPL 18-172 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 18 december 2018 door mrs. Peters, de Roos en van Roij, in tegenwoordigheid van de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.