3.2.De volgende feiten staan in rechte vast:
a. Partijen hebben in gezamenlijk eigendom een woning, staande en gelegen te [plaatsnaam] aan de [adres] (hierna: de woning).
b. Voormelde woning was tot aan zijn overlijden eigendom van de heer [naam 2] (erflater) die op [overlijdensdatum 1] te [plaatsnaam] is overleden.
c. Erflater heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament [datum testament] waarin hij zijn zus, mevrouw [naam zus 1] (hierna: [naam zus 1] ) en de kinderen van zijn twee zwagers ( [gedaagden 3] ) voor gelijke delen als erfgenamen heeft aangewezen. Aan [naam zus 1] is voorts het vruchtgebruik over het erfdeel van [gedaagden 3] gelegateerd.
d. [naam 2] c.s. zijn de kinderen van voornoemde zwagers van erflater, respectieve-lijk hun erfgenamen overeenkomstig de regeling omtrent plaatsvervulling zoals opgenomen in het testament van erflater.
e. De nalatenschap van erflater is gedurende bijna twee decennia onverdeeld gebleven, dit mede als gevolg van het recht van vruchtgebruik daarop van [naam zus 1] .
f. Vanaf het overlijden van erflater had [naam zus 1] de woning grotendeels zelf in beheer en gebruik, totdat zij begin 1981 is verhuisd naar een serviceappartement. In april 1981 is de woning gekraakt.
g. Op 15 januari 1997 heeft [naam zus 1] ter zake de bewuste woning een huurovereenkomst gesloten met de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] (hierna: [naam 2] ). Uit de huurovereenkomst blijkt onder meer dat partijen de bedoeling hadden om de woning aan [naam 2] te verkopen en over te dragen, dat de woning onlangs is ontruimd en sindsdien leegstaat waardoor een grotere kans bestaat dat het gehuurde verder vervalt en/of vernield en/of onrechtmatig gebruikt wordt, dat de woning in een zeer slechte staat van onderhoud verkeert die grote investeringen noodzakelijk maakt, dat [naam 2] ermee bekend is dat de woning in een onverdeelde boedel valt en dat hij de woning zal dienen op te knappen en te onderhouden, alsmede dat [naam 2] zekerheden wenst voor zijn investeringen in de woning. In de huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 4.1. In afwijking van het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek ziet verhuurder uitdrukkelijk af van zijn bevoegdheden de huurovereenkomst op te zeggen, te ontbinden, of anderzins te beëindigen, tenzij huurder het gehuurde ernstig verwaarloost en beschadigt en beëindiging van de huurovereenkomst noodzakelijk is om het gehuurde in stand te houden. Verhuurder zal in dat geval schadevergoeding kunnen vorderen van huurder.
2. Indien verhuurder de huurovereenkomst wenst te beëindigen is hij verplicht het gehuurde
overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 aan huurder te koop aan te bieden. (…)
Artikel 6.1. Verhuurder verleent huurder het exclusieve recht van eerste koop met inachtneming van het bepaalde in lid 2, zodra verkoop/koop en levering van het gehuurde mogelijk is. Verhuurder zal huurder middels een aangetekend schrijven mededelen dat huurder gebruik kan maken van zijn recht van eerste koop tegen de in lid 2 van dit artikel vermelde voorwaarden. Huurder verplicht zich van zijn recht van eerste koop tegen de in lid 2 vermelde voorwaarden gebruik te maken. 2. De verkoop/koopprijs zal worden bepaald op basis van de thans vastgestelde waarde, volgens een door een beëdigd makelaar opgesteld taxatierapport d.d. 30-12-1996 en de prijsontwikkeling van huizen volgens de cijfers van de Nederlandse Vereniging van Makelaars, waarbij 1996 als basisjaar zal dienen met dien verstande dat de verkoop/koopprijs zal worden berekend door de breuk, waarvan de teller gevormd wordt door de gemiddelde prijs van huizen in het jaar waarin de verkoop/koop plaatsvindt en de noemer door de gemiddelde prijs van huizen in het basisjaar, te vermenigvuldigen met de waarde volgens bovenvermeld taxatierapport (een kopie van het taxatierapport is als bijlage bij deze huurovereenkomst gevoegd).(…)”
h. [naam zus 1] is overleden op [overlijdensdatum 2] en heeft over haar nalatenschap beschikt bij testament van 18 november 1998. Hierin heeft zij de zes dochters van haar zuster [eiseressen 1] als haar erfgenamen aangewezen, zijnde [eiseressen 2] c.s. dan wel [eiseressen 2] .
i. Vanaf het overlijden van [naam zus 1] in 1999 waren er twee groepen erfgenamen in de nalatenschap van erflater; enerzijds [gedaagden 3] , die rechtstreeks van erflater erfde en gerechtigd was tot de helft van de nalatenschap (welke helft bij leven van [naam zus 1] was belast met een vruchtgebruik te haren gunste) en anderzijds [eiseressen 2] , die erfde via [naam zus 1] en via haar eveneens gerechtigd was tot de helft van de nalatenschap van erflater (naast gerechtigd tot de overige vermogensbestanddelen van [naam zus 1] ).
j. Na het overlijden van [naam zus 1] hebben beide staken successievelijk de
aanwezige bestanddelen van de nalatenschap van erflater in kaart gebracht en (bijna) al het aanwezige onroerend goed in onderling overleg verkocht, behoudens voormelde woning. Tussen beide staken bestond verschil van mening, welke werd veroorzaakt door onduidelijkheid over de wijze waarop [naam zus 1] het beheer gevoerd heeft over de nalatenschap van erflater. Dit heeft ertoe geleid dat [gedaagden 3] in 2009 aan deze rechtbank heeft verzocht om in de nalatenschap van erflater een vereffenaar te benoemen, hetgeen heeft geleid tot benoeming van notaris mr. S.M.A. van Sprang tot vereffenaar van de nalatenschap van erflater. De vereffenaar heeft een rekening en verantwoording ex art. 4:218 BW d.d. 19 april 2013 opgesteld. Hieruit blijkt dat de boedel van erflater vooral uit gelden en vorderingen bestaat en dat het enige niet-financiële onderdeel de eigendom is van het aan de heer [naam 2] verhuurde woning aan de [adres] te [plaatsnaam] . Omdat de beide staken over (de verdeling van) dit pand niet tot overeenstemming konden komen, heeft vereffenaar haar pogingen tot bemiddeling op dit punt tussen de beide staken gestaakt. De vereffenaar heeft haar visie op de situatie gegeven en schrijft daarover:
“De vereffenaar is van mening dat er inderdaad sprake was van een vruchtgebruik naar oud recht dus zonder vervreemdings- en verteringsbevoegdheid. Mevrouw [naam zus 1] was vrij in het beleggen van de onder het vruchtgebruik vallende goederen, zonder daartoe de medewerking van de bloot-eigenaren te behoeven echter met het verlenen van de koopoptie aan de huurder door de vruchtgebruikster, zonder medewerking van de bloot-eigenaren, is wijlen mevrouw [naam zus 1] haar bevoegdheden als vruchtgebruikster te buiten gegaan. Het verlenen van een koopoptie valt volgens
de vereffenaar niet onder beheer”.
k. Onderhandelingen tussen partijen over verdeling van de bewuste woning heeft niet tot resultaat geleid zodat meergenoemde woning tot op heden onverdeeld is gebleven.