ECLI:NL:RBZWB:2018:7312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
02-800104-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Burgh
  • A. Dekker
  • J. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van wapens en munitie met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2018 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit van wapens en munitie. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in Breda, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M.E. van Fraaijenhove. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 februari 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een handgranaat, brandbommen en een revolver, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en er was geen bewijsverweer gevoerd door de verdediging. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de bevindingen van de politie.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychologisch rapport dat wees op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een depressief stemmingsbeeld. De rechtbank besloot om de verdachte een taakstraf van 240 uur op te leggen, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, maar vond het niet wenselijk om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800104-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. S.M.E. van Fraaijenhove, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 februari 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2017 te Breda een of meer wapens van categorie II, te weten:
- een handgranaat (type M-75) en/of
- negen, althans een of meer brandbom(men)(flessen met brandbare vloeistoffen, voorzien van zwaar vuurwerk (Cobra 6)) en/of
een of meer wapens van de categorie III, te weten:
- een revolver (merk Zastava, model M83-92, van het kaliber .357 Magnum)
en/of
munitie van categorie III, te weten:
- 44, althans een of meer (kogel)patronen (kaliber .38 Special, merk Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen hem is tenlastegelegd heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en op bevindingen naar aanleiding van onderzoek aan de aangetroffen wapens en munitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd. Aangegeven is dat verdachte aangemerkt kan worden als een volledig bekennende verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 februari 2018 [1] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 1] [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van het Regionaal Bureau wapens en munitie [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks14 februari 2017 te Breda
een of meerwapens van categorie II, te weten:
- een handgranaat (type M-75) en
/of
- negen
althans een of meerbrandbom
(men
)(flessen met brandbare vloeistoffen, voorzien van zwaar vuurwerk (Cobra 6)) en
/of
een
of meerwapen
svan de categorie III, te weten:
- een revolver (merk Zastava, model M83-92, van het kaliber .357 Magnum)
en
/of
munitie van categorie III, te weten:
- 44
althans een of meer (kogel
)patronen (kaliber .38 Special, merk Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Verdachte is onderzocht door een psycholoog. In het rapport van dit onderzoek wordt geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank betrekt dit advies bij de overweging over de strafoplegging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte een taakstraf op te leggen met daarnaast eventueel nog een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zonder bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van wapens en munitie. Met een gehuurde bestelbus is verdachte op 14 februari 2017 naar de Esserstraat in Breda gereden. Deze straat is midden in een woonwijk gelegen. In de bestelbus had verdachte een vuurwapen, brandbommen, een handgranaat en munitie liggen.
Een dag ervoor was verdachte nog van plan om een pand in de straat “op te blazen”. Verdachte zegt dat hij dat plan op 14 februari 2017 echter niet meer had maar dat hij de wapens en de munitie bij de politie in wilde gaan leveren. Wat de gedachten van verdachte op die 14e februari 2017 nu precies zijn geweest, kan de rechtbank niet vaststellen. Wel staat vast dat verdachte depressief was en hevig geëmotioneerd, mede door wat een ander hem had aangedaan. Hij heeft eerst geprobeerd contact te leggen met de wijkagent. Toen dat niet lukte is het verdachte zelf geweest die heeft ingezien dat hij volstrekt verkeerd bezig was. Voor hem was dat reden om 112 te bellen en zichzelf aan te geven en hulp te vragen. Direct na de komst van de politie heeft verdachte zich overgegeven en gezegd dat hij aangehouden wilde worden. Verdachte heeft daarbij ook meteen aangegeven dat er wapens en explosieven in de bus lagen.
Na de melding van verdachte en de komst van de politie is de omgeving direct ontruimd en werd de Explosieven Opruimingsdienst ingeschakeld. Door zijn handelen heeft verdachte een gevaarlijke en ook (levens)bedreigende situatie gecreëerd. Het handelen van verdachte moet ook veel onrust veroorzaakt hebben in de directe omgeving.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ernstig feit, welk feit in beginsel, conform de landelijke oriëntatiepunten, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Bij de bepaling van de soort en de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder hij het feit heeft gepleegd.
Door klinisch psycholoog drs. Legra is gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een depressief stemmingsbeeld. Deze problematiek was ook aanwezig ten tijde van het voorhanden hebben van de wapens en munitie op 14 februari 2017. Naar de opvatting van de deskundige volgt uit de verklaringen van verdachte dat er diverse omstandigheden zijn die bij verdachte hebben geleid tot de gedachte dat het in brand steken van een pand aan de Esserstraat, alwaar een bedrijf was gevestigd van een persoon met wie verdachte een conflict had, een oplossing was voor al zijn problemen. Als omstandigheden worden door de deskundige daarbij genoemd de depressie, het opstapelen van emoties door gebrekkige copingvaardigheden en de paniek voor een aanslag op zijn leven in combinatie met de lage begaafdheid. Verdachte heeft gedacht dat zijn gedrag werd gerechtvaardigd doordat hij tot het uiterste gedreven werd en het in die zin de schuld van een ander was.
Dankzij een relatief goed functionerende gewetensfunctie heeft verdachte alsnog afgezien van zijn aanvankelijke plan.
Door de deskundige is geadviseerd om het feit verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte terug moet naar de gevangenis. Na een voorarrest van 23 dagen is verdachte geschorst uit de voorlopige hechtenis. Daarbij is onder meer de bijzondere voorwaarde opgelegd dat verdachte zich dient te houden aan voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook als dat zou inhouden dat hij zich onder behandeling zou moeten laten stellen bij de GGZ en in dat kader zou moeten deelnemen aan traumabehandeling middels EMDR. Daarnaast is verdachte een contactverbod opgelegd.
Uit rapporten van de reclassering en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is de rechtbank gebleken dat het inmiddels beter gaat met verdachte. Na de schorsing is een hulpverleningstraject in gang gezet. Verdachte heeft zich laten begeleiden door de reclassering en door de GGZ. Ook heeft verdachte een EMDR-traumabehandeling ondergaan, welke behandeling een voor verdachte positief resultaat heeft gehad. Verdachte is zijn afspraken met de reclassering steeds goed nagekomen en hij is contacten met de persoon met wie hij een conflict heeft, ondanks soms moeilijke omstandigheden, uit de weg gegaan. De rechtbank acht het niet wenselijk dat deze positieve ontwikkeling in de persoon van verdachte zou worden doorkruist door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waardoor verdachte terug zou moeten naar de gevangenis.
Hierin ziet de rechtbank, mede gelet op de verminderde toerekenbaarheid, aanleiding om verdachte een taakstraf op te leggen voor de maximale duur, te weten 240 uren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een hele forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 10 maanden teneinde de ernst van het feit te benadrukken en met name ook om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uren per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgh, voorzitter, mr. Dekker en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 februari 2018.
Mr. van der Burgh is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017034543 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 122.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 15 en 16 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 88-91 van voornoemd eindproces-verbaal.