In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2018, staat de aansprakelijkheid van de eigenaar van een hond centraal na een ernstig ongeval met een wielrenner. De eiser, een wielrenner, vordert schadevergoeding van de gedaagde, de eigenaar van de hond, die volgens de eiser verantwoordelijk is voor het ongeval dat plaatsvond op 24 juli 2016. De eiser fietste op een grindpad toen hij de hond van de gedaagde tegenkwam, wat leidde tot een val en een dwarslaesie. De rechtbank onderzoekt de toedracht van het ongeval, waarbij de eiser stelt dat de hond van de gedaagde, die niet aangelijnd was, de oorzaak van de val was. De gedaagde betwist dit en stelt dat de hond onder controle was en dat de eiser zelf verantwoordelijk is voor het ongeval.
De rechtbank overweegt dat voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW, dat de bezitter van een dier aansprakelijk stelt voor schade veroorzaakt door dat dier, voldoende is dat de hond zich in de richting van de fiets van de eiser bewoog. De rechtbank concludeert dat er een bewijsvermoeden bestaat dat de hond van de gedaagde de oorzaak van het ongeval was, maar laat de gedaagde toe tot tegenbewijs. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering door de gedaagde, waarbij de rechtbank de partijen oproept om bewijsstukken en getuigen te overleggen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van hondenbezitters en de juridische implicaties van ongevallen met dieren.