ECLI:NL:RBZWB:2018:7374

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
02-984820-06
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Struijs
  • mr. Schotanus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak tegen verdachte wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit criminele activiteiten

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2018 uitspraak gedaan tegen een verdachte die eerder door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door middel van een kasopstelling was geschat op € 812.995,55. Na matiging van dit bedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn, werd de verdachte verplicht om € 718.995,55 aan de staat te betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. De vordering van de officier van justitie werd inhoudelijk behandeld op een zitting waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De verdediging voerde verschillende verweren aan, waaronder de strijd met het onschuldbeginsel en de onterecht meegenomen uitgaven in de kasopstelling. De rechtbank oordeelde dat niet iedere vrijspraak in de hoofdzaak automatisch leidde tot uitsluiting van die posten in de ontnemingsvordering.

De rechtbank heeft de kasopstelling beoordeeld en verschillende posten goedgekeurd, terwijl andere werden afgewezen. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 812.995,55, waarna de rechtbank rekening hield met de verbeurdverklaring in een Belgische procedure en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank besloot om het terug te betalen bedrag te matigen, waardoor de verdachte uiteindelijk € 718.995,55 moest betalen aan de staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/984820-06
beslissing van de rechtbank d.d. 5 maart 2018
in de ontnemingszaak tegen
[Betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
wonende te [Woonplaats]
thans verblijvende te PI Zuid Oost, Huize te Roer, Roermond,
raadsman mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda.

1.De procedure

Betrokkene is op 20 maart 2017 door het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch veroordeeld voor:
- overtreding van artikel 2 van de Opiumwet,
- medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van een feit als bedoeld in artikel 10, lid 4, Opiumwet,
- deelname aan een criminele organisatie
- gewoontewitwassen
- medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd,
tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
Op 26 maart 2015 heeft de rechtbank een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen. In dat kader heeft de officier van justitie éénmaal en de raadsman twee maal een schriftelijke conclusie ingediend.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 januari 2018, waarbij de officier van justitie mr. Roelofs en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De officier van justitie heeft daarbij de vordering gewijzigd.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen met de strafbare feiten waarvoor hij door het gerechtshof is veroordeeld. In het onderzoek naar deze feiten is een financieel onderzoek opgestart, waarbij er gekozen is om met een kasopstelling te werken. In een dergelijke opstelling worden de contante uitgaven van veroordeelde op een rij gezet en vergeleken met zijn legale inkomen. Uit deze kasopstelling is, kort gezegd, gebleken dat er uitgaven door betrokkene zijn gedaan die niet door een legaal inkomen kunnen worden verklaard. Het verschil tussen de legale inkomsten en de gedane uitgaven, het wederrechtelijk verkregen voordeel, is in deze berekening vastgesteld op een hoogte van € 906.579,-. De officier van justitie vordert dat betrokkene dit bedrag terug dient te betalen.
De officier van justitie heeft op zitting echter verzocht hier een bedrag van € 31.000,- af te trekken, nu verdachte voor het witwassen van een bedrag van € 31.000,-, door dit te gebruiken voor de oprichting van het bedrijf [Naam 1] , al veroordeeld is door de Belgische rechter. Een bedrag van € 31.000,- is meegenomen in de verbeurdverklaring van
€ 618.723,60, opgelegd door diezelfde Belgische rechter, waardoor ontneming van dit bedrag feitelijk al plaats heeft gevonden.
De officier van justitie vordert dat betrokkene wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag ter hoogte van
€ 875.579,60.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft een aantal verweren opgeworpen tegen de kasopstelling.
Voordat de verdediging ingaat op de afzonderlijke posten, voert zij aan dat er mogelijk sprake is van strijd met het onschuldbeginsel, nu er zaken worden opgevoerd in de ontnemingsvordering waarvan betrokkene in de hoofdzaak is vrijgesproken. In concreto gaat het dan over de niet-ontvankelijkheid voor het witwassen ten aanzien van € 61.000,- voor de oprichting van [Naam 1] , de vrijspraak voor het Franck Muller horloge en de vrijspraak ten aanzien van de diamanten, de gouden armband en de andere armband. Nu er in deze zaken niet geconcludeerd kon worden dat zij herleidbaar waren tot illegale uitgaven, dienen zij buiten het bestek van de ontnemingsvordering te blijven. De verdediging verwijst voor de onderbouwing van dit standpunt naar de arresten Phillips vs Engeland, Van Offeren vs Nederland en het arrest Geerings.
Daarnaast heeft de verdediging verweer gevoerd ten aanzien van een aantal door de officier van justitie aangevoerde uitgaven.
Ten eerste betoogt de verdediging dat de officier van justitie er ten onrechte van uit is gegaan dat er sprake was van een economische eenheid tussen betrokkene en de partner van veroordeelde, mevrouw [Naam 2] . Dit heeft als consequentie dat de contante opnames en stortingen door mevrouw [Naam 2] , en de helft van de kosten voor levensonderhoud buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Ten tweede voert de verdediging aan dat er huurpenningen zijn geïnd, die onterecht niet door de officier van justitie zijn meegenomen. Er bleef, na aftrek van kosten, een bedrag van € 1.693,- per maand over, welk bedrag als contante, legale inkomsten per maand dienen te worden meegenomen.
Ten derde stelt de verdediging dat de aankoop van [Naam 3] volledig door medeveroordeelde [Naam 4] is betaald. Verdachte heeft hiervoor geen contante gelden voor aangewend. Het aankoopbedrag dient van de vordering te worden afgetrokken.
Ten vierde is er volgens de verdediging geen rente betaald over de lening die [Naam 5] aan mevrouw [Naam 2] had verleend. Het rentebedrag dient van de vordering te worden afgetrokken.
Ten vijfde heeft de officier van justitie onterecht aangenomen dat het Franck Muller horloge een waarde had van € 20.000,-. Het betreffen waardevaste horloges, onlangs geveild voor
€ 7.250,-. Het verschil dient van de vordering te worden afgetrokken.
Ten zesde voert de verdediging aan dat het Cartier horloge een erfstuk van de moeder van mevrouw [Naam 2] betreft. Dit horloge dient dan ook buiten de vordering te worden gehouden.
Ten zevende is de verdediging van mening dat niet uit het dossier kan worden afgeleid dat de waterscooters door veroordeelde zijn betaald. Een bedrag van € 24.000,- dient daarom van de vordering te worden afgetrokken.
Ten achtste wijst de verdediging op de facturen ten aanzien van de uitgaven met betrekking tot [Naam 6] . De vier facturen, tot een totaal van € 24.207,98, zijn als bewijsmiddel opgenomen en hebben als onderbouwing voor de veroordeling bij het gerechtshof gediend. Een hoger bedrag dan dit bedrag kan dan ook niet worden meegenomen bij de berekening. Het verschil, een bedrag van € 37.206.02, dient te worden afgetrokken van de vordering.
De verdediging wijst de rechtbank daarnaast nog op het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen d.d. 11 juni 2015, waarin een bedrag van € 618.723,60 verbeurd is verklaard, wat vergelijkbaar is met een Nederlandse ontnemingsmaatregel. De in deze zaak bewezen verklaarde feiten vallen in dezelfde periode als de feiten in de deze hoofdzaak, waardoor een groot deel van de contante uitgaven in deze zaak verklaard kunnen worden door de criminele inkomsten die in de Belgische zaak zijn vastgesteld. Het niet meenemen van deze verbeurdverklaring/ontneming uit België zou in feite een dubbeltelling betreffen. De volledige Belgische vordering dient dan ook in mindering te worden gebracht op de huidige vordering.
Tot slot merkt de verdediging op dat de redelijke termijn ernstig is overschreden. Het was veroordeelde op 22 oktober 2008 duidelijk dat er een ontnemingsvordering zou volgen, omdat hij werd aangehouden terwijl er een SFO liep. Op 5 maart 2018 wordt de beslissing in de ontnemingszaak verwacht, wat betekent dat er 9,5 jaar is verstreken voordat er een beslissing is genomen. Dit levert een schending van de redelijke termijn van 7,5 jaar op. Uit het standaardarrest van de Hoge Raad over de toepasbaarheid van kortingen door overschrijding van de redelijke termijn, blijkt dat er bij een overschrijding van meer dan 12 maanden ‘naar bevind van zaken’ moet worden gehandeld. De verdediging verzoekt om een korting toe te passen die substantieel hoger is dan 10%.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.1.1
Uitgangspunten
De rechtbank merkt als eerste op dat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit zal worden gegaan van de feiten en omstandigheden zoals deze door het gerechtshof zijn aangenomen en vastgesteld. Daarbij merkt de rechtbank wél op dat niet iedere vrijspraak ten aanzien van witwassen per definitie leidt tot het niet mogen meenemen van dat aspect bij de ontnemingsvordering. De ontnemingsvordering is gebaseerd op een kasopstelling. In een kasopstelling worden de in- en uitgaande contante gelden vergeleken met het legale inkomen van veroordeelde. Alle uitgaven in een bepaalde periode worden daarbij meegenomen. Indien kan worden vastgesteld dat een bepaald goed, contant, is aangeschaft in een periode die valt binnen de ten laste gelegde periode, dient deze te worden meegeteld in de kasopstelling. Of het gerechtshof het aanschaffen van het betreffende goed als witwassen heeft bestempeld, doet voor de berekening van het door veroordeelde genoten voordeel niet ter zake. Het blijft immers een feit dat er (contante) gelden beschikbaar waren en zijn aangewend om dit goed aan te schaffen. De kasopstelling biedt geen uitsluitsel over welke goederen er met legaal verkregen, dan wel illegaal verkregen gelden zijn aangeschaft, maar rekent enkel met de (aantoonbare) totalen.
4.1.2
Posten die niet in geschil zijn
Uit de schriftelijke ronde is gebleken dat er tussen de officier van justitie en de raadsman geen verschil van mening bestaat over een aantal uitgangspunten uit de kasopstelling. Het gaat daarbij om:
- de contante stortingen op de rekening van [Betrokkene] , (€ 11.950,96)
- de contante betalingen die blijken uit de in beslag genomen facturen (€ 27.640,- totaal)
- het beginsaldo (€ 1.500,-)
- het eindsaldo (€ 14.535,-)
- de legale contante ontvangsten (€ 103.884,83)
- de contante uitgaven:
- de betalingen van [Naam 7] naar [Naam 1] (€ 46.000,-)
- de aankoop van [Straatnaam 1] (€ 40.840,-)
- bemiddelingskosten aankoop [Straatnaam 1] (€ 1.197,-)
- het aflossen van de lening van [Naam 5] (€ 135.000,-)
- de aankoop van [Straatnaam 2] (€ 58.705,-)
- de aankoop van de Mercedes, kenteken [Kenteken 1] (€ 70.000,-)
- de aankoop van de Opel Corsa, kenteken [Kenteken 2] (€ 1.000,-)
- de aankoop van de VW Golf, kenteken [Kenteken 3] (€ 2.500,-)
- de aankoop van de Toyota Camry, kenteken [Kenteken 4] (€ 17.600,-)
- de aankoop van de drie Guess horloges (€ 400,-)
- de aankoop van een stacaravan (€ 22.500,-)
- de huur van BL24, [Naam 8] (€ 8.400,-)
Deze uitgangspunten cq. posten zullen door de rechtbank worden overgenomen.
4.1.3
Posten waarover geen overeenstemming is bereikt
4.1.3.1 Contante stortingen.
De rechtbank gaat, voor wat betreft de beoordeling van de ontnemingsvordering, uit van de feiten en omstandigheden zoals deze door het gerechtshof zijn aangenomen en vastgesteld. Op grond daarvan en op grond van hetgeen door de rechtbank daarnaast is vastgesteld in het vonnis van 12 december 2013, zal de rechtbank ook hier aannemen dat er sprake was van een economische eenheid tussen verdachte en mevrouw [Naam 2] . Zij hielden een gezamenlijke huishouding, woonden samen en hebben samen een kind. Betrokkene onderhield bovendien het gezin, nu mevrouw [Naam 2] over het grootste gedeelte van de periode geen inkomen had.
Alle contante stortingen, een totaal van € 148.913,55, zullen daarom worden meegenomen.
4.1.3.2 Legale ontvangsten
De verdediging heeft betoogd dat er, naast het legale inkomen van verdachte, sprake was van inkomsten door verhuur van panden. Na aftrek van de kosten zou een bedrag van € 1.693,- per maand, contant, zijn verdiend. De rechtbank ziet aanleiding om een dergelijk bedrag per maand, in de periode van mei 2007 tot en met september 2008, mee te nemen in de berekening. Uit het financieel onderzoek blijkt namelijk dat de [Naam 9] beslag heeft gelegd op zowel de panden, als de inkomsten daaruit. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er een positief saldo zou moeten zijn. Dat betekent dat er 17 maanden € 1.693,- is verdiend, zijnde € 28.781,-.
Daarnaast blijkt dat verdachte geld heeft ontvangen door verkoop van een auto door [Naam 10] . De officier van justitie heeft deze inkomsten verrekend met de huur voor het appartement in Curacao. De rechtbank acht het passender om deze inkomsten bij dit onderdeel als legale inkomsten op te nemen. Een bedrag van € 11.500,- zal dan ook worden meegenomen.
4.1.3.3 [Naam 3]
Hoewel verdachte stelt dat de aankoop volledig door [Naam 4] is betaald, heeft het gerechtshof vastgesteld dat verdachte een deel ter hoogte van € 115.000,- heeft ingebracht. De rechtbank gaat hier dan ook van uit.
4.1.3.4 Rente aan [Naam 5]
De rechtbank constateert dat er sprake was van een lening van een geldbedrag. Zowel [Naam 2] , als [Naam 5] verklaren daarover. De verklaring die [Naam 5] hierover bij de rechter-commissaris aflegt, te weten dat hierover geen rente werd betaald, acht de rechtbank ongeloofwaardig. [Naam 5] kan zich de lening maar amper kan herinneren, maar weet wel te vertellen dat er geen rente verschuldigd was. Daarnaast zijn er rentefacturen aangetroffen voor het geleende bedrag. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er wel degelijk rente is betaald voor de verstrekte lening en stelt de hoogte vast op € 6.075,-, zijnde het bedrag waarvoor rentefacturen zijn aangetroffen.
4.1.3.5 BMW X5
De rechtbank heeft in haar vonnis d.d. 12 december 2013 aangenomen dat de BMW X5 met een contante betaling is aangeschaft. Hoewel het gerechtshof hierover niets in haar arrest heeft overwogen, heeft zij wel het witwassen van deze BMW bewezen verklaard. De rechtbank gaat er, voor de ontnemingsprocedure, dan ook van uit dat er sprake is geweest van een contante betaling, waardoor een bedrag van € 58.000,- zal worden meegenomen als contante uitgave.
4.1.3.6 Franck Muller horloge
Het gerechtshof heeft aangenomen dat één van de twee Franck Muller horloges, in beslag genomen in kastnummer 443, met uit misdrijf afkomstig geld is gefinancierd. Dit horloge zal dan ook worden meegenomen in de berekening, in die zin dat het een contante aankoop betreft. Voor de bepaling van de aanschafprijs neemt de rechtbank als uitgangspunt de door de taxateur vastgestelde nieuwwaarde. Deze heeft beide Franck Muller horloges samen op een bedrag van € 40.000,- geschat. Een bedrag van € 20.000,- zal daarom worden meegenomen in deze berekening.
4.1.3.7 Cartier horloge
Het gerechtshof heeft bewezen verklaard dat er sprake was van het witwassen van het Cartier horloge. Eerder had de rechtbank ook al aangegeven de verklaring van verdachte, te weten dat dit horloge een erfenis was, niet aannemelijk te vinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanschafprijs van dit horloge dient te worden meegenomen in de ontnemingsvordering. Een bedrag van € 12.000,- zal als contante uitgave worden gerekend.
4.1.3.8 8 waterscooters
Het gerechtshof heeft in haar arrest vastgesteld dat de waterscooters door verdachte zijn aangeschaft met uit misdrijf afkomstige middelen. Gelet op de inhoud van het dossier, had het op de weg van verdachte gelegen om zich hierover uit te laten, wat niet is gebeurd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte deze waterscooters, in de gestelde periode, heeft aangeschaft. Een bedrag ter hoogte van € 24.000,- zal worden meegenomen in de berekening.
4.1.3.9 Diamanten
De rechtbank acht het onvoldoende duidelijk of het verdachte is geweest die deze diamanten heeft gekocht, en zo ja, wanneer. Ook heeft het gerechtshof de diamanten niet meegenomen in zijn arrest. Deze (uitgave)post zal daarom niet worden meegenomen in de voordeelsberekening.
4.1.3.10 betalingen aan [Naam 10]
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het overzicht dat door de officier van justitie in de ontnemingsrapportage is opgesteld. De posten zijn overgenomen uit de verklaring van [Naam 10] en dienen te worden meegenomen in het overzicht.
Daarbij merkt de rechtbank wel op dat de € 11.500,- die als verkoopprijs wordt genoemd, als inkomsten voor verdachte dienen te worden meegenomen in de berekening.
4.1.3.11 [Naam 11] / [Naam 6]
Zowel de rechtbank in eerste aanleg, als het gerechtshof achten bewezen dat verdachte degene was die verantwoordelijk was voor deze uitgaven. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te denken, mede gelet op de verklaring van [Naam 6] . Het volledige bedrag van € 61.414,- zal dan ook worden meegenomen in de berekening.
4.1.3.12 huishoudelijke uitgaven
De rechtbank zal, ten aanzien van de huishoudelijke uitgaven, uitgaan van de berekening die het Nibud hiervoor heeft opgesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat wordt uitgegaan van een gezamenlijke huishouding, en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar 4.1.3.1. Een bedrag van 49.020,- zal worden meegenomen in de berekening.
4.1.4
Berekening van het voordeel
De rechtbank gaat, gelet op al het bovenstaande, uit van de volgende bedragen:
Beginsaldo
€ 1.500,- (zie 4.1.2)
Legale ontvangsten
€ 103.885,- (zie 4.1.2)
€ 28.781,- (zie 4.1.3.2)
€ 11.500,- (zie 4.1.3.2)
Eindsaldo
€ 14.535,- (zie 4.1.2)
Dit betekent dat er, legaal, € 131.131,- beschikbaar was voor uitgaven. (beginsaldo, plus legale ontvangsten, min eindsaldo)
Voor wat betreft er is uitgegeven, gaat de rechtbank uit van de volgende bedragen:
Contante stortingen:
Op rekening [Betrokkene] € 11.950,96
Op rekening [Naam 2] € 63.012,59
Op rekening [Naam 1] € 60.000,-
Op rekening [Naam 1] € 13.950,-
Contante betalingen
Gefactureerde bedragen € 27.460,-
[Naam 3] € 115.000,-
Notaris € 802,-
betalingen [Naam 7] naar [Naam 1] € 46.000,-
[Straatnaam 1] cash € 40.840,-
[Straatnaam 1] bemiddeling € 1.197,-
Aflossing lening [Naam 5] € 135.000,-
Rente aan [Naam 5] € 6.075,-
[Straatnaam 2] € 58.705,-
Mercedes [Kenteken 1] € 70.000,-
Opel Corsa € 1.000,-
VW Golf € 14.000,-
BMW X5 € 58.000,-
Toyota Camry € 17.600,-
Franck Muller € 20.000,-
Guess € 400,-
Cartier € 12.000,-
8 waterscooters € 24.000,-
Stacaravan € 22.500,-
Huur appartement Curacao € 8.400,-
Betalingen [Naam 10] € 5.800,-
[Naam 11] / [Naam 6] € 61.414,-
Huishoudelijke uitgaven € 49.020,-
Dit maakt een totaal aan uitgaven van € 944.126,55.
De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in de rapportage Strafrechtelijk Financieel Onderzoek inzake [Betrokkene] niet geheel juist is en zij zal daarom het in deze zaak genoten wederrechtelijke verkregen voordeel schatten op 944.126,55 - € 131.131,- = € 812.995,55.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 812.995,55.
4.3
Omvang betalingsverplichting
De verdediging heeft ter terechtzitting een vonnis overgelegd van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen d.d. 11 juni 2015. In dit vonnis wordt verdachte veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarbij een verbeurdverklaring van een fors bedrag is opgelegd. De verdediging verzoekt dit bedrag af te trekken van de ontnemingsvordering, nu het hier om een dubbeling zou gaan. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het vonnis, en constateert dat er twee posten zijn die als ‘dubbel’ kunnen worden aangemerkt. Het gaat om de geldsom, voor de oprichting van [Naam 1] van € 31.000,- en de geldsom van € 58.000,-, aangewend voor de aankoop van een BMW X5. Deze twee bedragen dienen in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting, nu zij kennelijk al van verdachte zijn ontnomen door verbeurdverklaring in de Belgische procedure.
De verdediging heeft, naar het oordeel van de rechtbank juist, aangevoerd dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging wijst, eveneens terecht, op het standaardarrest van de Hoge Raad, waarin een overschrijding tot 12 maanden in beginsel een korting van € 5.000,- op zou kunnen leveren. Een langere overschrijding betekent dat er naar bevind van zaken gehandeld moet worden.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat er in de hoofdzaak al fors rekening gehouden is met de overschrijding van de redelijke termijn bij de bepaling van de hoogte van de straf. Hoewel de officier van justitie heeft betoogd dat dit voldoende is en dat verdere korting hierdoor achterwege kan blijven, is de rechtbank van oordeel dat van enige korting, gelet op de forse overschrijding van de termijn, wel sprake mag zijn. De rechtbank zal daarom het door de Hoge Raad als maximum genoemde bedrag, zijnde € 5.000,-, in mindering brengen op het terug te betalen bedrag, rekening houdend met de hiervoor genoemde matiging wegens schending van de redelijke termijn.
Dit betekent dat de betalingsverplichting met € 31.000,- + € 58.000,- + € 5.000,- =
€ 94.000,- dient te worden gematigd.
De omvang van het terug te betalen bedrag wordt vastgesteld op €
718.995, 55.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 812.995,55.
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 718.995,55, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Struijs en mr. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van Rensch en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2018.
Mr. Struijs is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.