7.1De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 137.324,00 voor feit 1. De benadeelde is ter zitting bijgestaan door de raadslieden mr. T.K.A.B. Eskes, advocaat te Dordrecht, en mr. P. Meijer, advocaat te Rotterdam.
Blijkens de schadestaat en de onderbouwing daarvan worden de volgende schadeposten onderscheiden:
1. beschadigde zaken (kleding) € 135,00
2. ziekenhuisverblijf (2015 en 2016, 45 dagen à € 28,00 per dag) € 1.260,00
3. eigen bijdrage ziektekosten (2015 t/m 2017) € 1.421,00
4. reiskosten (vanaf 27 juni 2015, benzine en parkeerkosten) € 1.734,00
5. huishoudelijke hulp (2015 t/m 2017, 3 uur per week à € 9,00 per dag)€ 3.051,00
6. specifieke kosten (gemiste vakantie/voorstelling, oppaskosten) € 8.714,00
7. verlies zelfwerkzaamheid (2 jaren à € 1.140,00 per jaar) € 2.280,00
8. verlies aan arbeidsvermogen (2015 t/m 2017) € 86.476,00
9. smartengeld € 30.000,00
10. proceskosten € 904,00
11. wettelijke rente € 1.349,00
__________ +
totaal € 137.324,00
Tevens is verzocht verdachte een contactverbod voor deze benadeelde partij op te leggen.
De officier van justitie acht de vordering tot schadevergoeding geheel voor toewijzing vatbaar. Gelet op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die is gevorderd (en wordt opgelegd), acht zij het thans juridisch niet mogelijk om een contactverbod in een strafrechtelijk kader op te leggen. Te zijner tijd kan vanuit het Openbaar Ministerie worden geadviseerd om een contactverbod als voorwaarde te verbinden aan een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat vanwege de hoogte van de gevorderde bedragen en de grote hoeveelheid aangeleverde stukken de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding tot gevolg heeft, zodat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair heeft zij opgeworpen dat, nu het causaal verband ontbreekt tussen het tenlastegelegde feit en de opgegeven schade, de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van de navolgende posten: huishoudelijke hulp, specifieke kosten, verlies zelfwerkzaamheid, verlies aan arbeidsvermogen.
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De enkele hoogte van de vordering en het aantal daarbij overgelegde stukken levert nog niet een dergelijke onevenredigheid op. De vordering leent zich dus voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat de posten 1 tot en met 5 en 7, 8 en 10 materiële schade omvatten die een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank dan ook het causaal verband aanwezig betreffende de posten huishoudelijke hulp, verlies zelfwerkzaamheid en verlies aan arbeidsvermogen.
Niet is betwist dat de benadeelde vóór het schietincident heeft meegeholpen in de huishouding en hij vanwege dit incident niet meer in staat is geweest om huishoudelijke taken op zich te nemen. Evenmin is betwist dat de benadeelde een eigen woning bezit, waarvoor hij vóór het incident (onderhouds)klussen heeft verricht. Het is aannemelijk geworden dat de benadeelde de taken in huis die hij eerst zelf kon verrichten, heeft moeten uitbesteden. De fysieke en psychische beperkingen die het incident voor de benadeelde hebben veroorzaakt, zijn uitgebreid onderbouwd.
Op grond van de ontstane beperkingen, veroorzaakt door het incident, acht de rechtbank ook het causaal verband aanwezig voor wat betreft het verlies van arbeidsvermogen, post 8. De opgegeven schade is voldoende aannemelijk gemaakt voor de jaren 2015 en 2016. Nu mr. Meijer ter zitting heeft aangegeven dat er in 2017 enige winst is behaald met het bedrijf van de benadeelde, gaat de rechtbank er vanuit dat de benadeelde in dat jaar een aantal werkzaamheden heeft kunnen hervatten. De schade voor 2017 zal de rechtbank dan ook begroten op de helft van het opgegeven bedrag, te weten op € 17.810,00. De hoogte van deze schadepost is door de raadsvrouw verder niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de specifieke kosten gemiste vakantie/voorstelling en oppaskosten, post 6. Uit de aanwezige specificatie is niet op te maken in hoeverre deze kosten samenhangen met het incident, zoals ook door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd. Deze schadepost is niet voor toewijzing vatbaar.
Volgens vaste jurisprudentie is het gangbaar om voor de wettelijke rente geen vast bedrag in te vullen, maar uit te gaan van de rente die wordt berekend vanaf de pleegdatum tot aan de dag dat de vordering wordt voldaan.
Voorts is het gebruikelijk om de proceskosten afzonderlijk te vermelden.
De raadsman heeft met betrekking tot het gevorderde bedrag aan smartengeld aangevoerd dat bij het slachtoffer kan worden gesproken van geestelijk en lichamelijk letsel, en aantasting in de persoon. Hij baseert de vordering op een bedrag dat moet worden toegekend per geschonden mensenrecht. Ter onderbouwing wijst de raadsman onder meer op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885). Hoewel aan de raadsman kan worden toegegeven dat de ontwikkeling op het gebied van de toekenning van smartengeld niet stilstaat, volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn redenering dat vergoeding moet worden toegekend per geschonden mensenrecht. Zij vindt in de aangehaalde jurisprudentie geen aanknopingspunt hiervoor. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij ten gevolge van dit feit immateriële schade heeft geleden. Gezien hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegewezen, stelt zij de schade tot nu toe vast op een bedrag van € 10.000,00. Voor het overige zal zij de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt aldus tot de volgende berekening van de geleden schade:
1. beschadigde zaken € 135,00
2. ziekenhuisverblijf € 1.260,00
3. eigen bijdrage ziektekosten € 1.421,00
4. reiskosten € 1.734,00
5. huishoudelijke hulp € 3.051,00
7. verlies zelfwerkzaamheid € 2.280,00
8. verlies aan arbeidsvermogen (2015 t/m 2017) € 68.666,00
9. smartengeld € 10.000,00
__________ +
totaal € 88.547,00
(afzonderlijk te vermeerderen met de proceskosten ad € 904,00 en de wettelijke rente)
Dit schadebedrag is voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van het verzochte contactverbod overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding anders dan in geld voorop dat zij ingevolge artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek op vordering van de benadeelde partij schadevergoeding kan toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom. Nog daargelaten de vraag of een contactverbod een vorm van schadevergoeding is als bedoeld in voornoemd artikel, is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd, nu er om te beginnen geen concrete aanwijzingen zijn dat verdachte met de benadeelde in contact zal treden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is ook niet gebleken dat verdachte in de periode vanaf de pleegdatum tot de zittingsdatum (bijna drieënhalf jaar) contact heeft gezocht met de benadeelde of zijn gezin. De vordering wordt op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.