In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende, een VOF gevestigd te [plaats X], was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 4.003, dat was opgelegd na een boekenonderzoek door de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende had aangiften BPM gedaan voor negen auto’s, maar de inspecteur stelde dat er te weinig BPM was aangegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een te laag bedrag aan BPM had aangegeven. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verlaagd tot € 483 en de vergrijpboete vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.500, omdat de inspecteur te laat stukken had ingediend, wat de procesgang belemmerde. Belanghebbende had ook om schadevergoeding gevraagd wegens immateriële schade, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen grond voor was. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. B. Knezevic.