ECLI:NL:RBZWB:2018:932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
02/800214-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Veldhuizen
  • mr. Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak na 18 jaar door gebrek aan bewijs en tegenstrijdigheden in het dossier

In de zaak tegen de verdachte, die 18 jaar na de verkrachting van het slachtoffer werd aangehouden op basis van een DNA-match, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat het dossier diverse tegenstrijdigheden bevatte en dat het door de tijdsverloop deels verloren gegane dossier onvoldoende bewijs bood om de verdachte te veroordelen. De verdachte had een alternatief scenario geschetst waarin hij stelde dat hij op vrijwillige basis geslachtsgemeenschap had gehad met het slachtoffer, wat niet voldoende kon worden weerlegd door de aanklacht. De rechtbank constateerde dat het originele onderzoekdossier niet meer beschikbaar was, wat leidde tot een ernstig verzuim, maar niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte als dader aan te merken, mede gezien de verklaringen van het slachtoffer en de kenmerken van de dader die niet overeenkwamen met die van de verdachte. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800214-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2018 waarbij de officier van justitie mr. De Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 19 mei 1997 te 's-Gravenmoer door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een)
handeling(en) die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die
[slachtoffer] gebracht/geduwd en/of zijn gezicht/neus tegen de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gehouden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
verdachte
- de afgesloten woning en/of slaapkamer van die [slachtoffer] is binnengedrongen
en/of vervolgens tegen die [slachtoffer] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat
hij, verdachte seks wilde en/of dat hij, verdachte een revolver bij zich had
en dat hij zou schieten als zij, [slachtoffer] , niet mee wilde werken en haar dan
veel pijn zou doen en/of dat hij, verdachte, buiten een vriendje had staan
wachten en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] tegen het bed heeft gedrukt en/of die [slachtoffer] in haar
neus en/of vinger heeft gebeten en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] heeft gedwongen zichzelf uit te kleden en/of die
[slachtoffer] heeft uitgekleed en/of de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft gedaan
en/of op die [slachtoffer] is gaan liggen en daarbij meermalen - zakelijk weergegeven
- heeft gezegd dat hij, verdachte, seks met haar wilde en/of dat zij moest
meewerken en/of dat die [slachtoffer] de politie niet mocht bellen omdat hij wist
waar die [slachtoffer] woonde en hij dan terug zou komen en zijn revolver alsnog zou
gebruiken
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

3.1
De dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betoogt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte wegens een schending van het beginsel van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. Het origineel proces-verbaal van het onderzoek dat destijds heeft plaatsgevonden met daarin foto’s van de tandafdruk van de dader, foto’s van andere verdachten, foto’s van het letsel, de fotoconfrontatie en het buurtonderzoek, is namelijk niet meer beschikbaar. Hierdoor kan de verdediging geen onderzoek doen naar alle feiten en omstandigheden die tijdens het politieonderzoek dat destijds heeft plaatsgevonden naar voren zijn gekomen en waarmee tegen de tenlastelegging verweerd zou kunnen worden. Dit verzuim is onherstelbaar en zonder volledig dossier kan er geen eerlijk proces plaatsvinden. Bovendien zijn de stukken die opnieuw konden worden uitgedraaid niet opnieuw getekend.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het verweer van de verdediging dient te worden verworpen. Hij bevestigt dat een aantal stukken uit het originele onderzoekdossier niet meer beschikbaar is, maar dat levert volgens hem niet een zodanig verzuim op, dat dit zou moeten leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De beoordeling van het tenlastegelegde zal op de thans nog aanwezige stukken gedaan moeten worden. Het belangrijkste bewijsmiddel is de aangifte waarvan de ondertekening is gedekt door het ondertekende verhoor van aangeefster bij de rechter-commissaris. De aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris zijn in combinatie met elkaar voor het bewijs bruikbaar. Het gevoerde verweer is meer op zijn plaats als bewijsverweer.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat het originele onderzoekdossier niet meer beschikbaar is. Kennelijk zijn in het verleden rondom de bewaring van het dossier een aantal slordigheden begaan waardoor stukken uit het originele onderzoekdossier niet meer beschikbaar zijn. De vraag of dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet leiden dient volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf of sprake is geweest van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval weliswaar sprake van een ernstig verzuim, maar is de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van een doelbewuste veronachtzaming van de belangen van de verdediging. Verder is de rechtbank van oordeel dat ook geen sprake is van een dermate grove veronachtzaming van het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden. Het verweer wordt dan ook verworpen en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing der vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Hoewel er een deel van het dossier gedurende het verloop van de tijd verloren is gegaan, is de officier van justitie van oordeel dat de thans nog resterende stukken voldoende wettig en overtuigend bewijs bevatten om te komen tot een bewezenverklaring. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , die ondersteund wordt door de gedane waarnemingen van de politie ter plaatse na de ontvangen melding. Daarnaast is er het aangetroffen DNA van verdachte en de verklaring van verdachte waarin hij niet ontkent dat hij geslachtsgemeenschap met [slachtoffer] heeft gehad. Dat de geslachtsgemeenschap met [slachtoffer] vrijwillig zou hebben plaatsgevonden acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Dit gelet op het feit dat verdachte tijdens zijn verhoor niet direct openheid van zaken heeft willen geven, het grote leeftijdsverschil tussen [slachtoffer] en verdachte, alsmede de verklaring van [slachtoffer] dat zij sinds het overlijden van haar man geen andere seksuele relaties meer heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde. Zij voert daartoe aan dat aangeefster heeft verklaard dat zij de verkrachter heeft gezien. Zij heeft verdachte, die haar buurjongen was, echter niet als dader herkend. Ook wanneer aangeefster ermee wordt geconfronteerd dat haar buurjongen de dader zou zijn geweest, zegt zij dat verdachte de dader niet is. Verdachte past evenmin in het door aangeefster opgegeven signalement. Aangeefster heeft destijds wel een ander als mogelijke dader aangewezen maar daarnaar is destijds geen verder onderzoek meer verricht. Verder valt uit het dossier op te maken dat de politie in de nacht van de melding door aangeefster een persoon op een fiets heeft gezien die voldoet aan het opgegeven signalement, maar dat deze persoon niet is aangehouden. Tot slot past het gegeven dat er DNA van verdachte bij [slachtoffer] is aangetroffen in zijn verklaring dat vrijwillige gemeenschap heeft plaatsgevonden. Tevens past het aantreffen van het DNA profiel van verdachte bij [slachtoffer] bij het verhaal van [slachtoffer] dat de dader geen stijve penis had waardoor het hem niet lukte bij haar binnen te dringen en hij ook niet is klaargekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] in onderlinge samenhang bezien met de door de politie gedane waarnemingen betreffende het letsel van [slachtoffer] , de aangetroffen bloedsporen in de slaapkamer en de aangetroffen sporen op de kliko onder het slaapkamerraam die de aangifte ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat er op 19 mei 1997 een verkrachting van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden.
De vraag die vervolgens beantwoordt dient te worden is of verdachte als dader van die verkrachting kan worden aangemerkt.
Kort nadat zij was verkracht, is [slachtoffer] medisch onderzocht. In het onderzoek met zedenkit is sperma aangetroffen. Dit heeft geleid tot opname van DNA-profiel in de databank van het Nederlands Forensisch Instituut. Na opname van een DNA-profiel van verdachte in diezelfde databank, bleek zijn profiel te matchen met het DNA-profiel dat als spoor was veiliggesteld in deze zaak. Dit leidde ertoe dat verdachte na bijna achttien jaar als verdachte in deze zaak is aangemerkt.
Verdachte heeft voor het aantreffen van zijn sperma bij [slachtoffer] als verklaring gegeven dat hij destijds vrijwillig seksueel contact met [slachtoffer] heeft gehad. Hij heeft haar niet verkracht. Hij kan zich niet meer herinneren wanneer dat precies is geweest maar gelet op het aangetroffen DNA materiaal moet dat volgens hem de dag voor 19 mei 1997 zijn geweest. Hij kan zich hiervan nog herinneren dat hij naar aanleiding van een eerder seksueel getint incident in de tuin bij [slachtoffer] op de bewuste avond nog licht zag branden in haar woning en hij daarop bij haar heeft aangebeld. [slachtoffer] heeft hem binnengelaten en al spelenderwijs kwam van het een het ander. Het seksueel contact heeft boven in haar slaapkamer plaatsgevonden. Tijdens dit seksueel contact heeft hij haar gepenetreerd en is hij klaar gekomen. Vervolgens is hij weer vertrokken.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte op voorhand niet zo ongeloofwaardig dat deze alleen om die reden al verworpen zou moeten worden.
Verdachte heeft hiermee bovendien een alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van zijn aangetroffen sperma bij [slachtoffer] dat op grond van het huidige dossier onvoldoende kan worden weerlegd. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat de dader heeft geprobeerd zijn penis in haar vagina te duwen maar dat dit niet lukte omdat hij geen volledige erectie had. Zij moest hem daarbij helpen. Het lukte hem niet om zijn gehele penis bij haar naar binnen te duwen. Toen de dader uiteindelijk stopte was zijn penis helemaal slap geworden. [slachtoffer] weet niet of de dader is klaargekomen. Zij heeft in ieder geval geen sperma gevoeld of gezien. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit de ruimte voor de mogelijkheid dat er van de dader bij [slachtoffer] geen sperma is achtergebleven waardoor het alternatief scenario niet kan worden uitgesloten.
Het door verdachte geschetste scenario valt naar het oordeel van de rechtbank evenmin uit te sluiten op basis van de gedane uitspraken door [slachtoffer] wanneer zij wordt geconfronteerd met de identiteit van de na 18 jaar aangehouden dader die haar buurjongen van destijds blijkt te zijn geweest. Bij die confrontatie heeft [slachtoffer] namelijk uitspraken gedaan als “dan had ik hem toch moeten herkennen toen hij bij me binnenkwam?” en “je kunt toch niet zoveel veranderen in één keer” en “ik geloof nooit dat het [verdachte] is geweest”. Deze uitspraken mede in het licht van haar verklaring dat ene [naam persoon] uit Dongen haar zou hebben verkracht, wijzen naar het oordeel van de rechtbank erop dat de dader mogelijk een ander dan verdachte is geweest.
Tot slot zou voor de vaststelling of verdachte de dader is geweest naar het oordeel van de rechtbank aansluiting kunnen worden gezocht bij de door [slachtoffer] opgegeven daderkenmerken. Zij heeft daarover verklaard dat de dader blank was, bruine ogen en blond achterover gekamd haar had. Hij had een breed postuur en was ongeveer 1.80m lang. Verder had hij een rond gezicht dat links wat boller was dan rechts waarbij hij rechts een deukje leek te hebben. De dader zou een scheef gebit hebben en haar in het gezicht te hebben gebeten.
De rechtbank ter zitting middels eigen waarneming vastgesteld dat verdachte niet voldoet aan de opgegeven daderkenmerken betreffende de kleur ogen, de vorm van het gezicht en de lengte. Van kenmerken als haardracht en postuur is na 18 jaar niet meer vaststellen of verdachte daaraan voldoet. Tot slot is van de gebitskenmerken niet meer te achterhalen of het gebit van verdachte, van voor de correctie die hij daaraan enkele jaren geleden heeft laten verrichten, daaraan voldoet. De foto van het letsel door de bijtwond is immers niet meer beschikbaar.
Gelet op het voren overwogene in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en spreekt zij verdachte derhalve vrij van het ten laste gelegde.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van
€ 4.101,33 voor het tenlastegelegde feit waarvan € 101,33 wegens materiële schade en
€ 4.000,- wegens immateriële schade.
Nu verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Veldhuizen, en mr. Schild, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2018.