In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aftrek van voorbelasting met betrekking tot geïntegreerde zonnepanelen. De belanghebbende, die zonnepanelen op zijn nieuwbouwwoning had geïnstalleerd, verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst had echter de vooraftrek gecorrigeerd op basis van een forfaitaire regeling die op 7 november 2013 door de staatssecretaris was gepubliceerd. De rechtbank oordeelde dat de zonnepanelen na installatie als bestanddeel van de woning zijn gaan functioneren, waardoor de aftrek van voorbelasting berekend moest worden op basis van het werkelijke gebruik van de woning. De rechtbank stelde vast dat de bewijslast voor een hogere aftrek bij de belanghebbende lag, maar hij slaagde er niet in om voldoende bewijs te leveren voor zijn stellingen. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat geïntegreerde en niet-geïntegreerde zonnepanelen niet als gelijke gevallen konden worden beschouwd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de inspecteur.